Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2007, BA6632, 06/00240

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2007, BA6632, 06/00240

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 mei 2007
Datum publicatie
13 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA6632
Zaaknummer
06/00240
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11

Inhoudsindicatie

Belanghebbende legt zich toe op het sluiten van overeenkomsten ter voorkoming van het kraken van onroerende zaken.

De inspecteur stelt primair dat belanghebbende optreedt als intermediair tussen de eigenaar van de woning en de tijdelijke bewoner, dat de eigenaar de woning via belanghebbende ter beschikking stelt, dat belanghebbende de vergoeding van de tijdelijke bewoner incasseert en doorgeeft aan de eigenaar en dat voor de dienst aan de eigenaar door belanghebbende een vergoeding wordt ontvangen ter grootte van het door haar van de tijdelijke bewoner ontvangen bedrag.

Deze primaire stelling brengt mee dat er voor de heffing van omzetbelasting, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet. Dit houdt in dat de verhuur van de woning geacht wordt aan en vervolgens door belanghebbende plaats te vinden. Het gevolg daarvan is mede dat de dienst van belanghebbende aan de eigenaar niet als een belastbaar feit kan worden aangemerkt.

De subsidiaire stelling van de inspecteur komt overeen met de stelling van belanghebbende, te weten dat sprake is van de vrijgestelde verhuur van de woning door belanghebbende aan de tijdelijke bewoner. Het Hof ziet geen aanleiding anders te oordelen. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P06/00240

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst

de inspecteur

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 05/5419 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 15 mei 2006 in het geding tussen

de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V. te P.,

belanghebbende,

gemachtigde: mr. M.

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelastingopgelegd tot een bedrag van € 324.245 aan omzetbelasting. Tegelijkertijd heeft de inspecteur een boete van € 39.586 opgelegd.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 5 oktober 2005 het bezwaar inzake de naheffingsaanslag ongegrond verklaard en heeft hij de boete verminderd tot nihil.

1.3. Bij uitspraak van 15 mei 2006, verzonden op 17 mei 2006, heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een bedrag van € 3.147.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 27 juni 2006, ingekomen op 26 juni 2006.

1.5. Belanghebbende heeft op 12 juli 2006 een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2007. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. M., I. en P. alsmede, namens de inspecteur N. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.

1.7. De griffier heeft van het verhandelde een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. De feiten

Het Hof stelt met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank de volgende feiten vast.

2.1.1. Belanghebbende, de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V. , is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Y-B.V. houdt alle aandelen van belanghebbende. Enig aandeelhouder van Y- B.V. en directeur van X-BV en Y- B.V. is I.

2.1.2 Belanghebbende legt zich toe op het sluiten van overeenkomsten ter voorkoming van het kraken van onroerende zaken. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een bewaringsovereenkomst van 14 oktober 2002 tussen belanghebbende en B. met betrekking tot het perceel aan de A-straat 1 te P.(de overeenkomst), waarin voor zover hier van belang het volgende is vermeld:

“De ondergetekenden:

de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V., (...), als vertegenwoordiger van de eigenaar van het perceel en de hierna te noemen “tijdelijke bewoner”:

(...)

In aanmerking nemende:

dat de eigenaar van het perceel te: (...) hierna te noemen “de woning”, de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V opdracht heeft gegeven als vertegenwoordiger tijdelijke bewoner voor bovengenoemde woning aan te stellen totdat het perceel is verkocht of verhuurd;

dat de tijdelijke bewoner het perceel wenst te bewaren d.m.v. bewoning voor de duur van

deze overeenkomst en te dier zake met de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V de navolgende overeenkomst wenst aan te gaan;

dat partijen niet de intentie hebben een huurovereenkomst aan te gaan en evenmin een

dienstbetrekking te creëren.

Komen overeen als volgt:

1. Met ingang van 14-10-02 zal de tijdelijke bewoner de woning als hierboven aangeduid ter

bewoning in gebruik nemen. (...)

2. De tijdelijke bewoner zal voor gebruik als in deze overeenkomst omschreven een woonkostenvergoeding verschuldigd zijn van € 150 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het begin van iedere maand. De kosten voor gas, olie en elektriciteit komen voor rekening van eigenaar. (...)

3. De tijdelijke bewoner betaalt bij ondertekening van dit contract aan de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V een waarborgsom ad € 440,- als zekerheid voor het nakomen van zijn verplichtingen. Dit bedrag zal door de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V na beëindiging van deze overeenkomst worden terugbetaald, zonder dat de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V over dit bedrag rente verschuldigd is. de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V heeft het recht voor deze waarborgsom te verrekenen met elke vordering die zij heeft op de bewoner, onverminderd het recht van de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V om in of buiten rechte betaling van het door de bewoner verschuldigde te verkrijgen.

(...)

11. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een termijn van zes maanden en kan worden verlengd. De overeenkomst kan door ieder der partijen tussentijds bij aangetekend schrijven worden opgezegd met een opzeggingstermijn van 2 weken.

(...)

15. De bewoner verklaart uitdrukkelijk op de hoogte te zijn van het feit dat de eigenaar de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V verzocht om tijdens de tijdelijke leegstand van de woning voor tijdelijke bewoners zorg te dragen.”

2.1.3. Tot de gedingstukken behoort verder een afschrift van een brief van 16 oktober 2002 van belanghebbende aan Q, waarin onder meer, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

“A-straat 1 te P.

Geachte mevrouw L.,

Hierbij hebben wij het genoegen te bevestigen voor u bovengenoemde woning met ingang van 14 oktober 2002 in bewaring te hebben genomen.

Deze bewaring is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan worden beëindigd met inachtneming van een schriftelijke opzegtermijn van één maand.

Er worden u voor deze bewaring volgens afspraak géén kosten in rekening gebracht, echter de energiekosten alsmede alle zakelijke lasten (o.a. DWR en onroerende zaaksbelastingen eigenaar- en gebruikersgedeelte), watergeld en kosten voor technisch onderhoud zullen voor uw rekening komen.

Voor de goede orde verzoeken wij u de kopie van dit schrijven alsmede een exemplaar van de algemene voorwaarden, beide voor akkoord getekend, aan ons te willen retourneren.”

2.1.4. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van de Algemene Voorwaarden van belanghebbende (de Algemene Voorwaarden), waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:

“1. De eigenaar geeft de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V volmacht en opdracht te bemiddelen en hem te vertegenwoordigen bij het aanstellen van tijdelijke bewoner voor het betreffende perceel.

(...)

3. Ook buiten haar bemiddelingsopdracht zal de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V alles doen wat in haar vermogen ligt om te voorkomen dat het perceel wordt gekraakt. Te dier zake is zij eveneens jegens de eigenaar aansprakelijk, indien zij nalaat maatregelen te nemen, die onder de gegeven omstandigheden van haar kunnen worden gevergd.

(...)

5. De eigenaar zal niet buiten voorafgaande schriftelijke toestemming van de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V met de bewoner of een derde een overeenkomst aangaan tot bewaring, bewoning of ingebruikgeving, verhuur, verkoop, huurverkoop of anderszins in zodanige wijze dat de bewaring, waarvoor de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V heeft bemiddeld, de facto wordt gecontinueerd zonder dat de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V hiervoor een vergoeding ontvangt. Bij overtreding van deze bepaling blijft de eigenaar gehouden tot betaling aan de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V van de overeengekomen vergoeding vanaf de datum van beëindiging der bewaringsover-eenkomst.

(...)

8. Voor eigenaar en de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V geldt een opzegtermijn van minimaal één maand. Niettemin kan de fiscale eenheid X-B.V. en Y-B.V de overeenkomst met de eigenaar ook terstond opzeggen, indien van haar en/of de gebruiker redelijkerwijs niet gevergd kan worden de bewaring voort te zetten (...)”

2.1.5. Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld over de periode 1 januari 1999 tot en met 30 september 2004. Geconstateerd werd dat sprake was van privé-gebruik van een auto en dat eiseres de van de bewoners ontvangen bedragen als omzet had geboekt zonder daarover omzetbelasting te voldoen. Op grond hiervan heeft de inspecteur de volgende correcties vastgesteld:

- privé-gebruik auto € 3.147

- bewonersbijdrage € 321.098

In het verslag van het boekenonderzoek is voorts aangegeven dat in geval van toepassing van de vrijstelling van omzetbelasting van de verhuur van de woningen door belanghebbende, door belanghebbende ten onrechte een bedrag van € 158.345 als voorbelasting in aftrek is gebracht.

2.1.6. Naast de hiervoor vermelde overeenkomsten tussen belanghebbende, de eigenaar en de tijdelijke bewoner maakt belanghebbende ter verwezenlijking van haar doel nog gebruik van een ander samenstel van overeenkomsten met de betrokken partijen. In deze tweedevariant sluit belanghebbende met de eigenaar een overeenkomst ter bewaring van de onroerende zaak, en brengt zij ter zake van de door haar in dit kader jegens de eigenaar verleende diensten een maandelijkse vergoeding in rekening. Daarnaast wordt met de tijdelijke bewoner een bewaringsovereenkomst gesloten ingevolge welke overeenkomst de tijdelijke bewoner geen vergoeding betaalt voor het gebruik van de onroerende zaak. Wel komen de kosten van gas, olie en elektriciteit voor rekening van de tijdelijke bewoner. Belanghebbende heeft met betrekking tot deze variant ter zake van de door haar van de eigenaar ontvangen gelden omzetbelasting op aangifte voldaan.

2.1.7. In de eerste variant, waarop hiervoor bij de feitenvaststelling is ingegaan, brengt belanghebbende geen vergoeding als zodanig in rekening aan de eigenaar maar komen wél - naast de zakelijke lasten - de kosten voor gas, olie en elektriciteit voor rekening van de eigenaar. Met betrekking tot de met de tijdelijke bewoner gesloten overeenkomst voor het gebruik van de onroerende zaak geldt dat de tijdelijke bewoner door belanghebbende niet bekend gemaakt wordt met de identiteit van de eigenaar wiens woning hij bewoont; in de desbetreffende contracten staat slechts vermeld dat belanghebbende handelt als vertegenwoordiger van de eigenaar. Ter zake van de in deze variant van de tijdelijke bewoners in het onderhavige tijdvak ontvangen gelden heeft belanghebbende geen omzetbelasting op aangifte voldaan.

2.1.8. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende de litigieuze naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 324.245. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

correctie ter zake van de bewonersbijdrage € 321.099

correctie privé-gebruik auto € 3.147

Totaal € 324.245

2.2. Het geschil

In geschil is of aan belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag een naheffingsaanslag in de omzetbelasting is opgelegd.

Indien geoordeeld wordt dat ter zake van de activiteiten van belanghebbende jegens de tijdelijke bewoner de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) van toepassing is, is uiteindelijk niet meer in geschil dat belanghebbende ter zake geen recht heeft op aftrek van de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting en dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot een bedrag van € 161.492.

2.3. Het oordeel van de rechtbank

“4.3. Uit de tekst van de overeenkomst en het daarover door eiseres (Hof: belanghebbende) ter zitting gestelde, leidt de rechtbank af dat de bewoner (…), tegen betaling van € 150, gedurende ten minste zes maanden, met een tussentijdse mogelijkheid tot opzegging, het exclusieve recht tot het gebruik van het perceel verkrijgt. Onweersproken is ter zitting gesteld dat de tijdsduur gedurende welke de bewoners in de praktijk ingevolge de overeenkomsten gebruik maken van de ruimte, varieert van drie maanden tot een jaar. Onder deze omstandigheden is aan (…) vereisten voor verhuur voldaan.

4.4. Uit de overeenkomst, de Algemene Voorwaarden en de verklaring van de directeur van eiseres ter zitting leidt de rechtbank af dat belanghebbende de vergoeding voor het gebruik van het perceel van de bewoner ten behoeve van zichzelf bedingt. Het standpunt dat belanghebbende de vergoeding namens de eigenaar incasseert, mist feitelijke grondslag. Niet althans onvoldoende betwist is immers dat belanghebbende op eigen naam de vergoeding incasseert, deze niet afdraagt aan de eigenaar en het risico draagt dat de bewoner niet betaalt. Niet althans onvoldoende betwist is voorts dat belanghebbende de hoogte van de vergoeding bepaalt, dat belanghebbende door de bewoners als partij bij de overeenkomst wordt beschouwd, dat zij als enige het contact onderhoudt met de bewoner en dat zij onder omstandigheden de bevoegdheid heeft tot beëindiging van het gebruik door de bewoner. belanghebbende is in dat geval, zo leidt de rechtbank uit artikel 3 van de Algemene Voorwaarden af, ook bevoegd om een overeenkomst te sluiten met een nieuwe bewoner. Nu alleen een betalingsverplichting van de bewoner jegens belanghebbende bestaat en uit de overeenkomst en overige stukken naar voren komt dat de verhouding met de bewoner een aangelegenheid is waar de eigenaar feitelijk buiten staat, beschouwt de rechtbank belanghebbende als de partij die het perceel tegen betaling op exclusieve basis voor een bepaalde duur aan de bewoner ter beschikking stelt. De door belanghebbende voor de prestatie bedongen vergoeding van € 150,- is uit dien hoofde vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.

4.5. Aan het hiervoor overwogene doet niet af dat de bewaringsovereenkomst vermeldt dat belanghebbende de overeenkomst afsluit als vertegenwoordiger van de eigenaar van de onroerende zaak en dat de eigenaar belanghebbende in de Algemene Voorwaarden een volmacht verleent. De volmachten leiden er toe dat belanghebbende bevoegd is de overeenkomsten met de tijdelijke bewoners te sluiten en in dat verband het perceel aan hen ter beschikking te stellen. Zoals overwogen onder 4.4. leiden de volmachten echter niet tot de conclusie dat de eigenaar partij is bij de overeenkomst met de bewoner en uit dien hoofde gerechtigd zou zijn tot de vergoeding.

4.6. Ook het beginsel dat iemand niet meer rechten kan overdragen dan hij heeft, staat niet in de weg aan het onder 4.4. weergegeven oordeel. Gelet op de tekst van artikel 3 van de Algemene Voorwaarden is de bevoegdheid van belanghebbende om over het perceel te beschikken dusdanig ruim, dat daaronder geacht moet zijn te zijn begrepen het doen bewonen van het perceel.

4.7. Tijdens de zitting heeft verweerder een subsidiair beroep gedaan op interne compensatie. Volgens verweerder dient, zo een deel van de omzet van eiseres daadwerkelijk vrijgestelde omzet betreft, de aan eiseres verleende aftrek te worden aangepast. Verweerder verwijst in dit verband naar de in het boekenonderzoek genoemde pro rata van 72%. Eiseres heeft aangegeven dat zij door dit late beroep op interne compensatie in haar procespositie wordt geschaad, nu zij niet in de gelegenheid is geweest zich op deze stelling voor te bereiden. Afgezien het beroep op interne compensatie nadere onderbouwing en feitelijke uitwerking mist, acht de rechtbank dit beroep in een dusdanig laat stadium gedaan dat het toelaten daarvan eiseres in haar processuele positie zou schaden. De rechtbank laat dit beroep dan ook vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.”

2.4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het door de griffier opgemaakte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.5. Relevante bepalingen

2.5.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Wet (sinds 1 januari 2007: vierde lid) worden diensten welke worden verleend door tussenkomst van een commissionair of dergelijke ondernemer die overeenkomsten sluit op eigen naam maar op order en voor rekening van een ander, geacht aan en vervolgens door die ondernemer te zijn verleend.

2.5.2. Artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet luidt voor zover hier van belang als volgt:

“Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:

(…)

de verhuur (de verpachting daaronder begrepen) van onroerende zaken (…)

onder verhuur van onroerende zaken wordt mede verstaan iedere andere vorm waarin onroerende zaken, anders dan als levering, ter beschikking worden gesteld;”

2.6. Overwegingen

2.6.1. De inspecteur heeft zijn stellingen ter zitting aldus gepreciseerd dat primair aangenomen moet worden dat de eigenaar van de desbetreffende woning die woning verhuurt aan de tijdelijke bewoner ter zake waarvan deze aan belanghebbende een bedrag per maand betaalt, en dat belanghebbende aan de eigenaar een dienst verricht bestaande in het zorgen voor tijdelijke bewoning van de woning waarvoor zij per maand een vergoeding ter grootte van evenbedoeld bedrag ontvangt, welk bedrag zij verkrijgt door verrekening met de door de tijdelijke bewoner aan haar betaalde bedragen. Subsidiair stelt de inspecteur dat sprake is van verhuur van de woning door belanghebbende aan de tijdelijke bewoner, hetgeen inhoudt dat de dienst van belanghebbende is vrijgesteld van omzetbelasting en dat de daarop betrekking hebbende voorbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt.

2.6.2. Het Hof begrijpt de primaire stelling van de inspecteur aldus dat belanghebbende optreedt als intermediair tussen de eigenaar van de woning en de tijdelijke bewoner, dat de eigenaar de woning via belanghebbende ter beschikking stelt, dat belanghebbende de vergoeding van de tijdelijke bewoner incasseert en doorgeeft aan de eigenaar en dat voor de dienst aan de eigenaar door belanghebbende een vergoeding wordt ontvangen ter grootte van het door haar van de tijdelijke bewoner ontvangen bedrag.

2.6.3. Tussen partijen is niet in geschil, aldus is ter zitting komen vast te staan, dat de woning aan de tijdelijke bewoner wordt verhuurd in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet. Dit standpunt acht het Hof juist. In geschil is of die verhuur plaatsvindt door belanghebbende of door de eigenaar. Voor de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de omzetbelasting moet de aard van de dienst van belanghebbende worden bepaald. Het Hof zal in dit verband eerst de primaire stelling van de inspecteur bespreken, er veronder¬stel¬len¬der¬¬¬wijs vanuit gaande dat die stelling juist is.

2.6.4. Uit de tussen belanghebbende en de eigenaar en tussen belanghebbende en de tijdelijke bewoner gesloten overeenkomsten leidt het Hof af dat belanghebbende jegens de eigenaar de taak op zich genomen heeft een tijdelijke bewoner aan te stellen en dat de uitvoering van die taak voor de toepassing van evenbedoelde wettelijke bepalingen moet worden gekwalificeerd als het verhuren van de woning. Voorts leidt het Hof uit evenvermelde overeenkomsten af dat belanghebbende jegens de tijdelijke bewoner op eigen naam optreedt. Daarbij acht het Hof van belang dat belanghebbende weliswaar laat weten dat de woning niet haar eigendom is en dat zij volmacht heeft de woning ter beschikking te stellen, doch de naam van de eigenaar op geen enkele wijze vermeldt. Uit de overeenkomst tussen belanghebbende en de eigenaar leidt het Hof verder af dat, uitgaande van de primaire stelling van de inspecteur, belanghebbende handelt op order van de eigenaar. Ten slotte is aan de primaire stelling van de inspecteur inherent dat belanghebbende handelt voor rekening van de eigenaar.

2.6.5. Gelet op hetgeen onder 2.6.4. is overwogen, brengt de primaire stelling van de inspecteur mee dat er voor de heffing van omzetbelasting, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet, zoals die bepaling tot en met 31 december 2006 luidde. Dit houdt in dat de verhuur van de woning geacht wordt aan en vervolgens door belanghebbende plaats te vinden. Het gevolg daarvan is mede dat de dienst van belanghebbende aan de eigenaar als zodanig niet als een belastbaar feit kan worden aangemerkt.

2.6.6. Uit het onder 2.6.5 overwogene volgt dat, indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de primaire stelling van de inspecteur de prestatie van belanghebbende als verhuur van de woning dient te worden aangemerkt.

2.6.7. Met betrekking tot de subsidiaire stelling van de inspecteur merkt het Hof op dat deze overeenkomt met de stelling van belanghebbende, te weten dat sprake is van de vrijgestelde verhuur van de woning door belanghebbende aan de tijdelijke bewoner.

2.6.8. Uit het onder 2.6.6. en 2.6.7. overwogene volgt dat zowel uitgaande van de beide stellingen van de inspecteur als van de stelling van belanghebbende de aard van de door belanghebbende verrichte dienst het verhuren van de woning door belanghebbende aan de tijdelijke bewoner is. Deze verhuur is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van vrijgestelde verhuur van de woning door belanghebbende en het Hof op grond van hetgeen door partijen dienaangaande is aangevoerd geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel te komen, is het hoger beroep van de inspecteur in zoverre ongegrond.

2.6.9. Uitgaande van de vrijgestelde verhuur van de woning door belanghebbende is de ter zake aan belanghebbende in rekening gebrachte c.q. verschuldigde omzetbelasting niet aftrekbaar op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wet (tekst tot 31 december 2006). Ter zitting is gebleken dat zulks tussen partijen ook niet in geschil is. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de niet-aftrekbare belasting moet worden gesteld op € 158.345. In zoverre is derhalve het gelijk aan de inspecteur.

2.6.10. Gelet op al het vorenoverwogene moet de naheffingsaanslag worden verminderd tot op € 158.345 plus € 3.147 ofwel € 161.492.

2.7. Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

3. Proceskosten

Met betrekking tot de kosten van de procedure voor het Hof geldt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling van een partij in de proceskosten. Met betrekking tot de kosten van de procedure in eerste aanleg zal het Hof de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de proceskosten, waarbij de kosten zijn berekend met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in stand laten.

4. De beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor zover deze de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht betreft;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 161.492;

Aldus vastgesteld door mrs. D.B. Bijl voorzitter, M.E. van Hilten en E.M. Vrouwenvelder, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands, griffier. De beslissing is op 21 mei 2007 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.