Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-06-2007, BA8001, 05/446 DK

Gerechtshof Amsterdam, 05-06-2007, BA8001, 05/446 DK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 juni 2007
Datum publicatie
26 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8001
Formele relaties
Zaaknummer
05/446 DK

Inhoudsindicatie

De goederen bestaan uit een metalen huis, voorzien van reflecterend aluminium aan de binnenkant, en een halogeenlamp van 150 Watt, aan de voorzijde afgeschermd met glas. Onderaan de behuizing is een infrarood sensor aangebracht. Door combinatie van de halogeenlamp en het reflecterend aluminium wordt een geconcentreerde lichtbundel verkregen, welke op een bepaald punt kan worden gericht.

De andere goederen hebben eveneens een infrarood sensor maar verschillen voor wat betreft uiterlijke vorm en samenstelling (van kunststof of metaal); het ter zitting getoonde exemplaar ES49 is een transparante bolvormige lamp van kunststof die rondom licht uitstraalt.

De goederen dienen om een object te verlichten, dus een verlichtingsmiddel zijn. De in post 8531 van het GDT omschreven hoorbare of zichtbare signalen ontbreken; die post is derhalve niet van toepassing. De goederen voldoen aan de omschrijving van post 9405.

Naar de inspecteur gemotiveerd en niet, althans onvoldoende, weersproken heeft aangevoerd, heeft met betrekking tot de onderwerpelijke aangiften voor het vrije verkeer bij de verificatie geen inhoudelijke en diepgaande controle van de aangiften plaatsgevonden. In achtentwintig gevallen is de aangifte direct afgehandeld; daarbij heeft de douane geen controle van de aangifte uitgevoerd. In de overige gevallen heeft geen daadwerkelijke opneming van de goederen plaatsgevonden. Van een actieve gedraging, die zou zijn aan te merken als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW, die een navordering in de weg staat, is dan ook in casu geen sprake.

Het beroep van belanghebbende op de afhandeling van in het verleden gedane aangiften, waarbij post 8531 werd aanvaard, kan geen wijziging brengen in het oordeel dat met betrekking tot de litigieuze aangiften geen vergissing door de douaneautoriteiten is begaan. Iedere aangifte vormt immers een zelfstandig belastbaar feit, dat op zijn eigen waarde moet worden beoordeeld. Er is geen aanleiding in casu van dit beginsel af te wijken. De Douanekamer overweegt daartoe dat belanghebbende heeft verklaard dat goederen als de onderhavige in de periode 1993 tot 2002 steeds als “alarmlampen” zijn aangegeven.

Op grond daarvan acht de Douanekamer aannemelijk dat een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijke aanduiding van de goederen de onjuiste tariefindeling niet aan het licht zou hebben gebracht (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 1 april 1993, Hewlett-Packard, C-250/91, Jurispr. blz. I-1819).

Daaraan doet niet af dat twee- tot driemaal per jaar goederen als de onderhavige grondig zijn opgenomen.

Ook het beroep op de teruggaafbeschikking van 28 april 1993 van de inspecteur van het Douanedistrict R faalt, reeds omdat de inspecteur niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld dat uit die beschikking niet valt af te leiden wat de relevante kenmerken waren van de destijds ingevoerde goederen, of zij van hetzelfde type waren

en op grond van welke overwegingen de inspecteur te R indertijd tot een indeling onder post 8531 10 90 van het GDT heeft kunnen besluiten. Ook is niet duidelijk of het standpunt van de inspecteur te R betrekking heeft op de indeling van alarmlampen in het algemeen in het GDT of op één bepaalde aangifte en één specifieke lamp.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

in de zaak nr. 05/446 DK

de dato 5 juni 2007

1. De procedure

1.1. Op 3 februari 2005 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van C, te R, namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H B.V. te R, belanghebbende.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst van 23 december 2004, kenmerk …, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van 19 november 2004, kenmerk …, ten bedrage van

€ 65.609,29 aan douanerechten, werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 276,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 13 juni 2006. Daar zijn verschenen namens belanghebbende C en B, tot hun bijstand vergezeld van V van R B.V.; en namens de inspecteur drs. H, tot bijstand vergezeld van mr. J en J van de Belastingdienst Douane R. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgelezen en overgelegd aan de Douanekamer. De pleitnota van belanghebbende is voorzien van een vijftal bijlagen. De inspecteur heeft van deze bijlagen kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten. De Douanekamer rekent deze pleitnota’s en de bijlagen tot de stukken van het geding.

1.4. Met deze zaak zijn ter zitting gelijktijdig behandeld de zaken met de nummers 05/447 DK en 04/3973 DK.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in de periode 8 januari 2002 tot en met 23 juni 2003 in opdracht van R B.V. te G bij de douane te R zevendertig aangiften voor het vrije verkeer gedaan, waarbij de in te voeren goederen, sub 2.9. en 2.10. hierna vermeld, op de aangiften werden omschreven:

- op negenentwintig aangiften als “alarmtoestellen” of als “alarmtoestellen tegen diefstal, brandalarmtoestellen e.d. toestellen, van de soort gebruikt voor gebouwen”; waarvoor op de invoeraangiften post 8531 10 30 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT) werd aangegeven;

- op zes aangiften als “verlichtingstoestellen” of als “elektrische verlichtingstoestellen (m.u.v. die van kunststof), van de soort gebruikt voor gloeilampen en gloeibuizen, n.e.g.”; waarvoor op de invoeraangiften post 9405 40 91 van het GDT werd aangegeven;

- op twee aangiften als “elektrische verlichtingstoestellen (m.u.v. die van kunststof) n.e.g.”; waarvoor op de invoeraangiften post 9405 40 99 van het GDT werd aangegeven.

De goederen waren van oorsprong uit China.

2.2. De uitnodiging tot betaling heeft betrekking op de volgende aangiften voor het vrije verkeer:

(…)

In 2002 en 2003 gold voor goederen van post 8531 10 30 van het GDT, oorsprong China, een verlaagd, preferentieel tarief van 0% in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op toepassing van het APS.

In 2002 en 2003 gold voor goederen van post 9405 40 91, oorsprong China, het algemene tarief van 2,7%; en voor goederen van post

9405 40 99, oorsprong China, eveneens het algemene tarief van 2,7%.

2.3. Bij de aangiften zijn facturen van E Ltd. te Taiwan gevoegd. Op deze facturen worden de goederen omschreven als “anti burglar alarm device automatic light”.

2.4. In 2004 heeft de douane een admini¬stratieve controle uitgevoerd bij R B.V. voor aangiften, gedaan in de periode 8 januari 2002 tot en met 23 juni 2003, waarvan een verslag is neergelegd in het rapport van 11 november 2004, kenmerk 1529/2004. In dit rapport is onder meer vermeld:

“Bij onderhavige controle is tevens vastgesteld dat de goederen die behoren bij bovengenoemde modelnummers in alle gevallen verlichtingsartikelen, al dan niet voorzien van een bewegingssensor, zijn.

Onder goederencode 8531 10 30 (...) vallen electrische toestellen voor hoorbare of voor zichtbare signalen (bv. bellen, sirenes, signaalborden en alarmtoestellen tegen diefstal of brand), andere dan die bedoeld bij de posten 8512 en 8530.

Aangezien in onderhavige gevallen verlichtingstoestellen werden ingevoerd en geen alarmtoestellen werden bij invoer de goederen onder een onjuiste goederencode ingedeeld.

Op basis van de algemene regels 1en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde Nomenclatuur en de tekst van de post 9405 dienen de ingevoerde goederen te worden ingedeeld onder post 9405.

Opgemerkt wordt dat op 7 mei 2004 een Bindende Tariefinlichting (BTI) aan Roos Electronics is afgegeven voor modelnummer ES65E. Het artikel werd als volgt omschreven: “Halogeenschijnwerper met bewegingsmelder en schemerschakelaar voor wandbevestiging. De lamp bestaat uit een behuizing van onedel metaal, waarin achter een rechthoekige glasplaat een halogeenlamp is aangebracht. De behuizing is voorzien van een scharnierende bevestigingsbeugel van onedel metaal. Aan de behuizing is een wartel aangebracht voor het aansluiten van een electriciteitskabel. Verder is onder de behuizing van de lamp een scharnierende en draaibare infrarood sensor aangebracht, die voorzien is van een tijdschakelaar en een schakelaar voor het instellen van de lichtintensiteit. Het geheel heeft een hoogte, breedte en diepte van ongeveer van ongeveer 22, 14 en 11 centimeter en is te samen met een gebruiksaanwijzing in een bedrukte kartonnen doos verpakt.”

Het artikel dient op grond van de Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde Nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 9405, 9405 40 en 9405 40 10 te worden ingedeeld onder GN-code 9405 40 10.

Gezien het vorenstaande is vastgesteld dat de ingevoerde goederen dienen te worden ingedeeld onder GN-code 9405 40 (...), zijnde “andere electrische verlichtingsartikelen”.

(...)

Bij onderhavige controle is vastgesteld dat de ingevoerde modellen dienen te worden ingedeeld onder verschillende Taric-codes. Er zijn namelijk zowel “schijnwerpers” als “verlichtingsartikelen van kunststof” als “verlichtingsartikelen van andere stoffen” ingevoerd.”

2.5.1. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur ten aanzien van de goederen van de sub 2.1. vermelde negenentwintig aangiften besloten dat een deel van die goederen als “schijnwerpers” als bedoeld in post 9405 40 10 moet worden aangemerkt; een deel als “verlichtingsartikelen van kunststof” als bedoeld in post 9405 40 31; en een deel als “verlichtingsartikelen van andere stoffen” als bedoeld in post 9405 40 91 van het GDT.

2.5.2. Ten aanzien van de zes aangiften sub 2.1. vermeld heeft de inspecteur besloten dat een deel van die goederen als “schijnwerpers” als bedoeld in post 9405 40 10 moet worden aangemerkt; en een deel als “verlichtingsartikelen van kunststof” als bedoeld in post 9405 40 31 van het GDT.

2.5.3. Ten aanzien van de twee aangiften sub 2.1. vermeld heeft de inspecteur besloten dat een deel van die goederen als “schijnwerpers” als bedoeld in post 9405 40 10 moet worden aangemerkt; en een deel als “verlichtingsartikelen van kunststof” als bedoeld in post 9405 40 31 van het GDT.

2.6. Voor goederen van post 9405 40 10 gold in 2002 en 2003 een tarief 3,7%; voor goederen van post 9405 40 31 een tarief van 4,7%; en voor goederen van post 9405 40 91 een tarief van 2,7%.

2.7. De inspecteur heeft daarop de aangiften gecorrigeerd en het meer verschuldigde bedrag aan douanerechten door middel van de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling nagevorderd.

2.8. Belanghebbende heeft op 23 november 2004 tegen de litigieuze uitnodiging tot betaling bezwaar gemaakt. Bij de sub 1.1. vermelde uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

Het onderhavige beroep heeft kennelijk betrekking op uitspraak nummer

…, welke betreft uitnodiging tot betaling nummer ..., hoewel partijen in het gebruik van die nummers niet eenduidig zijn.

2.9. Door de inspecteur van de Belastingdienst Douane R is bij het verweerschrift in de zaak met nummer 04/3973 DK een monster van het product overgelegd. Dit monster is meegenomen naar de zitting en door partijen als representatief erkend. Het betreft een halogeenlamp, type ES 65, voor wandbevestiging buiten met een infrarood sensor. De lamp bestaat uit een behuizing van metaal, aan de binnenzijde voorzien van reflecterend aluminium, waarin achter een rechthoekige glasplaat een halogeenlamp van maximaal 150 Watt kan worden aangebracht. Aan de behuizing is een scharnierende bevestigingsbeugel van metaal aangebracht zodat de lichtbundeling op een doel kan worden gericht. De infrarood sensor, die is voorzien van een tijdschakelaar en een schakelaar voor het instellen van de lichtintensiteit, bevindt zich onder de behuizing van de lamp en kan scharnieren en draaien. De lamp heeft een reikwijdte van ongeveer 10 meter. De hoogte, breedte en diepte van de lamp bedraagt ongeveer 22, 14 en 11 centimeter. De lamp is te samen met een bijsluiter in een bedrukte kartonnen doos verpakt en wordt geleverd met een halogeenlamp van 150 Watt.

In de bijsluiter is onder meer het volgende vermeld:

“De ES 65 begroet niet alleen uw familie en vrienden maar schakelt ook in als ongenode gasten uw huis naderen en zetten deze dan onverwacht in het licht.

(...)

- de tijdregelaar

De tijdsduur is instelbaar van ca. 5 seconden (regelaar naar rechts) tot maximaal 12 minuten (regelaar naar links).

Let op: komt er iemand in de detectie-zone als de lamp brandt, dan begint het aftellen van de ingestelde tijd opnieuw.”

2.10. De overige ingevoerde goederen betreffen eveneens buitenverlichting voor aan de wand met een infrarood sensor, in kunststof of in metalen uitvoering. Het product met de typeaanduiding ES 49 betreft een transparante bolvormige lamp van kunststof die rondom licht uitstraalt, zonder reflecterend aluminium. Het armatuur is geschikt voor een gewone gloeilamp met een normale fitting.

2.11. Tot de gedingstukken behoort een door de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op 9 oktober 1998 verstrekte bindende tariefinlichting (hierna: de BTI), nummer UK 102654994. De BTI heeft betrekking op een product omschreven als:

“An alarm light system of which the tungsten floodlights designed to be attached to an outside wall and an alarm unit which is placed indoor (...). PIR (Passive Infra Red) will sense move ment around to a range of 10 m. During the day the alam will activate the siren or doorbell (via a user selection). At night the lamp will light up the area.”

Het product is ingedeeld in post 8531 10 30 van het GDT.

3. Het geschil

3.1. In geding is het antwoord op de vraag of goederen moeten worden ingedeeld in post 8531 10 30 van het GDT, zoals belanghebbende bepleit, dan wel in post 9405, met onderverdelingen 40 10, 40 31 en

40 91, hetgeen de inspecteur voorstaat.

Voorts is in geschil of artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) aan navordering in de weg staat.

3.2. Voormelde posten luiden als volgt:

Post 8531 10 30

“8531 Elektrische toestellen voor hoorbare of voor zichtbare signalen (bijvoorbeeld bellen, sirenes, signaalborden, alarmtoestellen tegen diefstal of brand), andere dan die bedoeld bij de posten 8512 en 8530:

8531 10 - alarmtoestellen tegen diefstal, brandalarmtoestellen

en dergelijke toestellen:

(...)

- - andere:

(...)

8531 10 30 - - - van de soort gebruikt voor gebouwen”.

Posten 9405 40 10, 9405 40 31 en 9405 40 91

“9405 Verlichtingstoestellen (zoeklichten en schijnwerpers daaronder begrepen) en delen daarvan, elders genoemd noch elders onder

begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen, voorzien van een vast aangebrachte lichtbron, alsmede elders genoemde noch elders onder begrepen delen daarvan:

(...)

9405 40 - andere elektrische verlichtingstoestellen:

9405 40 10 - - zoeklichten en schijnwerpers

- - andere:

- - - van kunststof:

9405 40 31 - - - - van de soort gebruikt voor gloeilampen en

gloeibuizen

(...)

- - - van andere stoffen:

9405 40 91 - - - - van de soort gebruikt voor gloeilampen en

gloeibuizen”.

3.3. Voorts acht de Douanekamer van belang de GS-Toelichtingen op de posten 8531 en 9405 van het GDT, waarvan de relevante bepalingen als volgt luiden:

GS-Toelichting op post 8531

“E. alarmtoestellen tegen diefstal. Deze toestellen hebben een detectieorgaan en een alarminrichting (bijvoorbeeld zoemer, bel, zichtbaar signaal). Door het detectieorgaan wordt het alarmwerk automatisch in werking gesteld. Er bestaan verscheidene soorten van deze toestellen, waarvan kunnen worden genoemd:

1. (...)

2. (...)

3. toestellen met foto-elektrische cel, waarbij een stralenbundel (meestal infrarode stralen) op de cel wordt gericht. Het verbreken van deze straal veroorzaakt wijzigingen in de stroomkring van de cel, waardoor het alarmsignaal in werking wordt gesteld;”.

GS-Toelichting op post 9405

“Verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen

De verlichtingstoestellen van deze groep mogen zijn vervaardigd uit ongeacht welke stof (met uitzondering van de stoffen vermeld in aantekening 1 op hoofdstuk 71) en mogen om het even welke lichtbron gebruiken (kaars, olie, benzine, petroleum, gas, acetyleen, elektriciteit, enzovoort). Elektrische apparaten mogen zijn uitgerust met fittings, schakelaars, elektrische draden met stekker, transformatoren, enzovoort, of, zoals in het geval van armaturen voor fluorescentielampen, van een starter en van een ballast.

De voornaamste soorten van bij deze post bedoelde lampen zijn:

(…)

Deze groep omvat eveneens zoeklichten en schijnwerpers. Dit zijn apparaten waarmede het licht van een, veelal regelbare, lichtbron kan worden geconcentreerd tot een lichtbundel die op een bepaald punt of op een bepaald oppervlak kan worden gericht, op min of meer grote afstand, door middel van een reflector en lens of alleen een reflector.”

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. De lamp is uitgerust met een bewegingsmelder en een schemerschakelaar. De bewegingsmelder bevat een infrarood-detector, die bewegingen kan waarnemen in het detectiegebied. Binnen het bereik van het detectiegebied springt de lamp automatisch aan. De lamp heeft zodoende een waarschuwingsfunctie. De hoofdfunctie van de lamp is dan ook het geven van een zichtbaar signaal. Daarnaast is de lamp zeer geschikt om ongewenste bezoekers in het detectiegebied af te schrikken. De lamp wordt hiervoor speciaal aanbevolen door de politie en de consumentenbond. De combinatie van felle halogeenlamp met bewegingsmelder is vergelijkbaar met een deurbel voor bijvoorbeeld woningen. Er is wel dit verschil dat de alarmlamp een zichtbaar signaal afgeeft en de deurbel een hoorbaar signaal. Overigens kan de lamp ook worden uitgerust met een bel. Doorgaans zal een koper de lamp niet aanschaffen met de bedoeling die als een gewoon verlichtingstoestel te gebruiken. Een halogeenlamp zonder bewegingsmelder is namelijk veel goedkoper, en heeft geen beperkingen in brandduur.

4.2. De douane heeft erop gewezen dat de lamp ook een engergiebesparing kan opleveren en dat dit ook een motief kan zijn om de lamp aan te schaffen. Het komt inderdaad veel voor dat consumenten producten gaan gebruiken voor andere doeleinden dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren ontwikkeld. Bij de indeling gaat het echter om de objectieve kenmerken en eigenschappen van een product. Dit betekent dat het oorspronkelijke gebruiksdoel van het product, het doel wat de fabrikant/importeur bij de ontwikkeling van het product voor ogen stond, als doorslaggevend moet worden aangemerkt. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de uitspraak van 17 februari 2004,

nr. 01/90133 DK, Douanerechtspraak 2004/33.

4.3. Voor een soortgelijk product hebben de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een bindende tariefinlichting afgegeven voor post 8531.

4.4. In 1993 speelde een zelfde kwestie; de inspecteur heeft toen voor identieke alarmlampen met een bewegingsmelder, onder meer model ES49, beslist, nadat belanghebbende een verzoek om teruggaaf had ingediend, dat deze onder post 8531 moesten worden ingedeeld. Bij beschikking van 28 april 1993 heeft hij teruggaaf verleend van de teveel betaalde douanerechten. Belanghebbende heeft de beslissing van de inspecteur aanvaard en de goederen in het vervolg altijd onder post 8531 aangegeven. Reeds in 1991 is aangevangen met de levering van alarmlampen met een bewegingsmelder; ten bewijze hiervoor wordt verwezen naar de verklaring van de Taiwanese producent van 22 februari 2005, als productie overgelegd bij de pleitnota.

4.5. Na de teruggaafbeschikking hebben zich geen wijzigingen voorgedaan in de posten 8531 en 9405. Er is ook geen arrest of indelingsverordening verschenen dat op de onderhavige materie betrekking heeft. Het heeft er dus alle schijn van dat de douane post 8531 anders is gaan uitleggen. Deze standpuntwijziging is echter nooit gepubliceerd. Op grond van de beslissing op het verzoek om teruggaaf mocht belanghebbende zich erop beroepen dat de alarmlampen terecht onder post 8531 10 30 zijn aangegeven. Het achterwege laten van de publicatie van een dergelijke beleidswijziging is onzorgvuldig en een vergissing van de douaneautoriteiten zelf, die belanghebbende niet heeft kunnen vermoeden.

4.6. De douane heeft bij de verificatie van de aangiften de afgelopen jaren gemiddeld twee tot drie keer per jaar een zending daadwerkelijk gecontroleerd. Daarbij is nooit een opmerking gemaakt dat de aangegeven tariefpost onjuist zou zijn. De douane voert nu aan dat deze gevallen in het onderhavige tijdvak niet in de navordering zijn begrepen, dit om uiting te geven aan het vertrouwensbeginsel. Voor de overige zendingen wil de douane het vertrouwensbeginsel evenwel niet toepassen. Tot en met eind 1992 zijn de goederen aangegeven als normale lampen van post 9405. In 1993 heeft de douane beslist dat de goederen moeten worden aangemerkt als alarmtoestellen tegen diefstal van post 8531. Pas toen er eind 2002 een discussie ontstond en de importeur vervolgens in 2004 een bindende tariefinlichting voor de alarmlampen had aangevraagd, heeft de inspecteur opeens het standpunt ingenomen dat alleen voor de gecontroleerde zendingen uit 2002, 2003 en 2004 gewekt vertrouwen kan worden gehonoreerd en niet ook voor de zendingen die niet zijn gecontroleerd. Dit is vreemd want het betrof steeds dezelfde goederen.

4.7. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting het volgende opgemerkt.

De hoogte van het bedrag van de navordering is niet in geschil.

Alle goederen zijn aangegeven bij de douane te R. De douane te O heeft naar de indeling gekeken.

Er is geen vergoeding van proceskosten gevraagd in bezwaar. Hiervan wordt dan ook afgezien.

De heer V heeft verschillende exemplaren van de in geding zijnde goederen getoond, waaronder model ES 49, en met een aantal daarvan een demonstratie gegeven. Naar aanleiding hiervan heeft hij nog het volgende opgemerkt. Model ES 49 is een lamp in de vorm van een witte bol van kunststof, die met dezelfde techniek is uitgerust als model ES65. De lampen hebben dus allemaal een infrarood sensor en zijn standaard zo ingesteld dat zij na ongeveer tien seconden vanzelf weer uitgaan. Het model ES65 kan zo worden ingesteld dat de stralenbundel op een bepaald doel kan worden gericht. Speciaal hiervoor is dit model uitgevoerd met een halogeenlamp van 150 W. Deze halogeenlamp geeft een fel licht en veel hitte af en kan daarom niet continu branden.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. Het betreft elektrische verlichtingstoestellen met een ingebouwde bewegingsmelder die ervoor zorgt dat de lamp gaat branden als er binnen het detectiegebied een beweging wordt waargenomen. Dit licht is niet het “zichtbaar signaal” uit de tekst van de Toelichting op post 8531. Onder “zichtbaar signaal” verstaat de Toelichting bijvoorbeeld een fel helder knipperend lichtsignaal. Dit signaal moet de omgeving erop wijzen dat het alarmtoestel tegen diefstal is afgegaan. De lamp kan dan ook niet worden aangemerkt als een toestel voor zichtbare signalen als bedoeld in post 8531 zodat indeling onder deze post niet mogelijk is. Bovendien wijkt het detectiesysteem van de lamp af van het detectiesysteem dat is beschreven in onderdeel E. onder 3. van de Toelichting op post 8531. De bewegingsmelder werkt namelijk volgens het principe van plotselinge temperatuursveranderingen. Bij producten bedoeld onder post 8531 wordt een stralenbundel op een cel gericht. Het verbreken van deze straal veroorzaakt wijzigingen in de stroomkring waardoor het alarmsignaal (bel, zoemer, knipperlicht, stilalarm) wordt geactiveerd.

5.2. Ook uit de gebruiksaanwijzing blijkt dat de lamp bedoeld is om te verlichten. Voorts blijkt daaruit dat de lamp wel degelijk langer dan twaalf minuten aaneengesloten kan branden. Zolang zich iemand in de detectiezone bevindt zal de lamp blijven branden.

5.3. Het goed waarvoor de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een bindende tariefinlichting voor post 8531 hebben afgegeven is niet hetzelfde als de lamp die in deze zaak onderwerp van geschil is. Het betreft in deze bindende tariefinlichting een lamp met bewegingsmelder samen met een in huis te plaatsen alarmunit.

5.4. Uit de teruggaafbeschikking van 28 april 1993 van de inspecteur te R blijkt niet of de destijds ingevoerde goederen van hetzelfde type waren en wat de relevante kenmerken van die goederen waren. Ook is niet duidelijk op grond van welke overwegingen de inspecteur indertijd tot een indeling onder post 8531 10 90 van de gecombineerde nomenclatuur heeft kunnen besluiten en of dit standpunt betrekking heeft op één specifieke lamp.

5.5. Van de in geding zijnde zevenendertig aangiften heeft de douane er achtentwintig administratief (“wit”) afgedaan, dit wil zeggen zonder dat de douane een controle van de aangifte of fysieke controle van de goederen heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft de douane vijf aangiften “groen” afgedaan, dit wil zeggen directe wegvoering van de goederen en globale controle achteraf aan de hand van bescheiden. Verder heeft de douane drie aangiften “groen/oranje” afgedaan, dit wil zeggen directe wegvoering van de goederen en verificatie achteraf aan de hand van bescheiden. Tenslotte is een aangifte “oranje” afgedaan, dit wil zeggen verificatie aan de hand van bescheiden. In alle in geding zijnde invoeraangiften zou bij een vergelijking tussen de omschrijving van de tariefpost en de omschrijving op de aangifte niet zijn gebleken dat de opgegeven tariefpost onjuist was. Ook uit de bij de aangiften gevoegde facturen is dit niet af te leiden. Dit zou pas zijn gebleken bij een daadwerkelijke opneming van de goederen. Een opneming heeft echter bij geen van de in geding zijnde invoeraangiften plaatsgevonden. Er is dan ook geen sprake van een vergissing in zin van artikel 220, tweede lid, letter b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW).

5.6. Ter zitting heeft de inspecteur het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.

Er is geen verzoek ex artikel 236 van het CDW ingediend.

Bij geen van de in geding zijnde invoeraangiften zijn de goederen daadwerkelijk opgenomen. De gevallen waarbij dit wel is gedaan zijn buiten de navordering gehouden.

De douane te O heeft geen bemoeienis gehad met de indeling van de goederen in 1993 en de teruggaafbeschikking die daarop is gevolgd.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. De indeling in het GDT

6.1.1. De goederen, sub 2.9. omschreven, bestaan uit een metalen huis, voorzien van reflecterend aluminium aan de binnenkant, en een halogeenlamp van 150 Watt, aan de voorzijde afgeschermd met glas. Onderaan de behuizing is een infrarood sensor aangebracht. Door combinatie van de halogeenlamp en het reflecterend aluminium wordt een geconcentreerde lichtbundel verkregen, welke op een bepaald punt kan worden gericht.

6.1.2. De goederen, sub 2.10. omschreven, hebben eveneens een infrarood sensor maar verschillen voor wat betreft uiterlijke vorm en samenstelling (van kunststof of metaal); het ter zitting getoonde exemplaar ES49 is een transparante bolvormige lamp van kunststof die rondom licht uitstraalt.

6.1.3. Uit hetgeen sub 6.1.1. en 6.1.2. is overwogen, alsmede uit waarneming van het monster ter zitting, leidt de Douanekamer af dat de goederen, die gedurende de door een sensor en een timer mechanisme bepaalde periode constant branden, generlei signaalfunctie hebben, maar dienen om een object te verlichten, dus een verlichtingsmiddel zijn. De in post 8531 van het GDT omschreven hoorbare of zichtbare signalen ontbreken; die post is derhalve niet van toepassing. De goederen voldoen aan de omschrijving van post 9405, waarvan ten aanzien van de sub 6.1.1. vermelde goederen onderverdeling 40 10 van toepassing is, en ten aanzien van de sub 6.1.2. goederen de onderverdelingen 40 31 en 40 91.

6.2. Toepassing van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, CDW

6.2.1. De douanerechten hebben een exclusieve Europeesrechtelijke grondslag. De voorwaarden waaronder van deze rechten kan worden afgezien zijn, voorzover hier van belang, limitatief opgesomd in artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW. Ingevolge deze bepaling wordt niet tot boeking achteraf overgegaan ingeval het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf, die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.

6.2.2. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, Mecanarte, C-348/89, Jurispr. 1991, blz. I-3277, volgt, voor zover hier van belang, dat de in deze bepaling bedoelde vergissingen alle vergissingen omvatten inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging van de tot navordering bevoegde autoriteiten.

6.2.3. Naar de inspecteur gemotiveerd en niet, althans onvoldoende, weersproken heeft aangevoerd, heeft met betrekking tot de onderwerpelijke aangiften voor het vrije verkeer bij de verificatie geen inhoudelijke en diepgaande controle van de aangiften plaatsgevonden. In achtentwintig gevallen is de aangifte direct afgehandeld; daarbij heeft de douane geen controle van de aangifte uitgevoerd. In de overige gevallen heeft, gelet op hetgeen de inspecteur in 5.5. niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld, geen daadwerkelijke opneming van de goederen plaatsgevonden. Van een actieve gedraging, die zou zijn aan te merken als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW, die een navordering in de weg staat, is dan ook in casu geen sprake.

6.2.4. Het beroep van belanghebbende op de afhandeling van in het verleden gedane aangiften, waarbij post 8531 werd aanvaard, kan geen wijziging brengen in het oordeel dat met betrekking tot de litigieuze aangiften geen vergissing door de douaneautoriteiten is begaan. Iedere aangifte vormt immers een zelfstandig belastbaar feit, dat op zijn eigen waarde moet worden beoordeeld. Er is geen aanleiding in casu van dit beginsel af te wijken. De Douanekamer overweegt daartoe dat belanghebbende heeft verklaard dat goederen als de onderhavige in de periode 1993 tot 2002 steeds als “alarmlampen” zijn aangegeven.

Op grond daarvan acht de Douanekamer aannemelijk dat een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijke aanduiding van de goederen de onjuiste tariefindeling niet aan het licht zou hebben gebracht (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 1 april 1993, Hewlett-Packard, C-250/91, Jurispr. blz. I-1819).

Daaraan doet niet af dat twee- tot driemaal per jaar goederen als de onderhavige grondig zijn opgenomen.

6.2.5. Ook het beroep op de teruggaafbeschikking van 28 april 1993 van de inspecteur van het Douanedistrict R faalt, reeds omdat de inspecteur niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld dat uit die beschikking niet valt af te leiden wat de relevante kenmerken waren van de destijds ingevoerde goederen, of zij van hetzelfde type waren

en op grond van welke overwegingen de inspecteur te R indertijd tot een indeling onder post 8531 10 90 van het GDT heeft kunnen besluiten. Ook is niet duidelijk of het standpunt van de inspecteur te R betrekking heeft op de indeling van alarmlampen in het algemeen in het GDT of op één bepaalde aangifte en één specifieke lamp.

6.2.6. Navordering van douanerechten wordt beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van navordering alleen in het licht van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van artikel 220 van het CDW dient te worden beoordeeld. Een beroep op andere beginselen, die buiten het bereik van deze bepaling zouden liggen, kan derhalve niet slagen.

6.2.7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat geen sprake is geweest van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, zodat het beroep van belanghebbende op artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW niet kan slagen.

6.3. Beroep op de BTI

Het beroep van belanghebbende op de sub 2.11 vermelde BTI verwerpt de Douanekamer. Deze BTI ziet op een ander product met wezenlijk andere kenmerken, nog daargelaten dat belanghebbende daarvan niet de rechthebbende is.

6.4. Conclusie

De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

7. De proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 5 juni 2007 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mrs. J.J.A.M. Kennis en K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.

De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het

instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht

van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.