Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2007, BA9870, 06/00201

Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2007, BA9870, 06/00201

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 juni 2007
Datum publicatie
24 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9870
Zaaknummer
06/00201
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.43, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.8

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat de in 2001 gedane uitgaven in een bouwpakkket van een vliegtuigje kwalificeren als het maken van voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel, zodat sprake is van een investeren waarvoor belanghebbende recht heeft op investeringsaftrek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 06/00201

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst P,

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/5676 van de rechtbank Haarlem van 28 april 2006 in het geding tussen

X, wonende te Z,

belanghebbende

gemachtigde van belanghebbende mr. A

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 27 mei 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.665 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.376.

Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 september 2005, de aanslag gehandhaafd

Bij uitspraak van 28 april 2006, verzonden op 3 mei 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 31 mei 2006, bij het Hof ingekomen op 31 mei 2006.

Namens belanghebbende is een verweerschrift ingediend.

Op 8 maart 2007 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar de uitspraak van de rechtbank.

2.2. Voor de rechtbank was in geschil of (een bouwpakket van) een eenmotorig vliegtuig (hierna respectievelijk: het bouwpakket en het vliegtuig) waarin in het jaar 2001 voor € 3.786 (ƒ 8.344) door belanghebbende is geïnvesteerd, als bedrijfsmiddel kan worden aangemerkt, of in 2001 op de aanschaffingskosten kan worden afgeschreven en of belanghebbende recht had op investeringsaftrek. De rechtbank heeft – kort samengevat – beslist dat belanghebbende ter zake van de investering in het – door de rechtbank als bedrijfsmiddel aangemerkte – vliegtuig recht heeft op € 1.060 aan (kleinschaligheids-) investeringsaftrek. Voorts heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat het vliegtuig met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming van belanghebbende is aangeschaft. De rechtbank heeft de door belanghebbende gestelde afschrijvingskosten niet in aftrek van de winst toegestaan, omdat het vliegtuig eerst in 2006 in gebruik is genomen.

2.3. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende in 2001 recht heeft op investeringsaftrek ter zake van een uitgaaf van ƒ 8.344 voor het bouwpakket.

2.4.1. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwpakket een bedrijfsvreemd activum vormt dat ten onrechte op de balans is opgenomen en dat ook overigens niet als bedrijfsmiddel kan worden aangemerkt. Volgens de inspecteur is niet aannemelijk te achten dat met de investering in het bouwpakket de zakelijke belangen van de onderneming van belanghebbende zijn gediend en betreft het uitgaven in de recreatie- of hobbysfeer.

2.4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bouwpakket de vervaardiging van een vliegtuig betreft dat hem in staat stelt zichzelf op een efficiënte wijze te vervoeren en dat, gelet op de bij hem aanwezige technische kennis en uit kostenoverwegingen, gekozen is voor zelfbouw van dat vliegtuig. Zijns inziens dient het bouwpakket dus de zakelijke belangen van de onderneming en behoort het tot zijn ondernemingsvermogen.

2.5.1. Het Hof begrijpt het standpunt van de inspecteur aldus dat deze (onder meer) stelt dat het bouwpakket - en dus ook de uitgaaf in 2001 van ƒ 8.344 - niet als bestanddeel van het vermogen van de door belanghebbende gedreven onderneming kan worden beschouwd omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zakelijke belangen van de onderneming zijn gediend met het reizen per vliegtuig.

2.5.2. Naar het oordeel van het Hof heeft hierbij voorop te staan dat de vraag of een activum tot het vermogen van een door een natuurlijk persoon gedreven onderneming behoort, in het algemeen afhankelijk is van de wil van de ondernemer, mits de daarbij gemaakte keuze niet in strijd komt met de redelijkheid.

2.5.3. Belanghebbende heeft verklaard dat zijn bedrijf transportbanden fabriceert bestemd voor de oogst van verschillende groentesoorten, dat hij in diverse landen buiten Nederland afnemers heeft en dat een vliegtuig hem als ondernemer in staat stelt op een efficiënte manier grote afstanden af te leggen. In dit verband heeft belanghebbende verwezen naar een lijst met 35 adressen van buitenlandse afnemers.

2.5.4. Het Hof acht belanghebbendes verklaring aannemelijk. Het Hof acht het voorts aannemelijk, mede gelet op hetgeen belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard, dat de activiteiten van belanghebbende - en de daaruit voortvloeiende buitenlandse reizen naar met name het voormalige Oost-Duitsland - ook in 2001 reeds een zodanige omvang kenden (dan wel dat vooruitzichten daarop bestonden), dat aannemelijk is te achten dat het met het bouwpakket te bouwen vliegtuig ook toen reeds redelijkerwijs kon zijn bestemd om in het kader van de onderneming te worden gebruikt.

2.5.5. Aan hetgeen hiervoor is overwogen doen de twijfels die de inspecteur heeft bij het nut van het door belanghebbende beoogde gebruik van het vliegtuig niet af. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven in beginsel wordt bepaald door de ondernemer en dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde uitgaven voor de onderneming nut hebben. In dit verband acht het Hof het mede van belang dat belanghebbende ter zitting – niet weersproken door de inspecteur – heeft verklaard dat met het door hem gebouwde vliegtuig op kleine, in de desbetreffende buitenlanden talrijk aanwezige vliegveldjes (welke niet ver gelegen zijn van zijn cliënten) kan worden geland, dat aanzienlijke tijdsbesparingen kunnen worden bereikt en dat weliswaar voor het vliegtuig een luchtwaardigheidsbewijs is verstrekt in de categorie ‘homebuilt’, maar dat dit geen beperking oplevert om naar het buitenland te vliegen.

2.5.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt het Hof dat belanghebbende, gelet zowel op de aard van het bouwpakket als op de aard van de ondernemingsactiviteiten, bij de etikettering van het bouwpakket als bestanddeel van het vermogen van diens onderneming niet de daarbij in acht te nemen grenzen der redelijkheid heeft overschreden.

2.5.7. Dit oordeel leidt ertoe dat de in 2001 nader ten behoeve van het bouwpakket verrichte uitgaven als het maken van voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel moeten worden beschouwd. Aldus is in 2001 sprake van een ‘investeren’ als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2001; hierna: de Wet) en mag ingevolge de artikelen 3.40 en 3.41 van de Wet 28 percent van het investeringsbedrag ten laste van de winst worden gebracht.

2.6. De slotsom is derhalve dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, met verbetering dan wel aanvulling van de gronden, voorzover daarin niet (voldoende) tot uiting komt op welke grond (de uitgave van ƒ 8.344 in) het bouwpakket terecht tot het vermogen van belanghebbendes onderneming is gerekend.

2.7. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van proceskosten in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt deze vergoeding gesteld op € 664 (2 punten voor proceshandelingen x factor 1 voor het gewicht van de zaak x € 322 als waarde per punt en de reiskosten om de zitting in Amsterdam bij te wonen, door het Hof begroot op € 20).

3. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank, en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een

bedrag van € 664 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten aan

belanghebbende dient te vergoeden.

Aldus vastgesteld door mrs. E.F. Faase, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 27 juni 2007 in het openbaar uitgesproken.

Van de Staat zal een griffierecht van € 422 worden geheven.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.