Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2007, BB4209, 05/00160

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2007, BB4209, 05/00160

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 mei 2007
Datum publicatie
26 september 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4209
Zaaknummer
05/00160
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Leges ter zake van aanvraag bouwvergunning. Heffingsambtenaar doet tweemaal uitspraak op bezwaar; ontvankelijkheid beroep. Tariefdifferentiatie voor lichte en reguliere bouwvergunningen niet vereist. Vervangen vloerafwerkingen, systeemplafonds, roltrappen en installaties aan te merken als bouwen in de zin van art. 40 Woningwet.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

twee besluiten van het hoofd van de sector Bouwen en Wonen van de gemeente Am-sterdam, stadsdeel Amsterdam-Centrum, verweerder.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 21 december 2004, namens haar ingediend door de advocaat mr. A te Z.

1.2. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder, gedagtekend 10 novem-ber 2004, betreffende de aan belanghebbende met dagtekening 23 oktober 2003 op-gelegde legesaanslag ten bedrage van € 262.841 ter zake van het in behandeling ne-men van een op 3 juni 2003 door belanghebbende bij het Stadsdeel Amsterdam-Centrum ingediende aanvraag om een bouwvergunning met betrekking tot de onroe-rende zaak a-straat 99.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend, gedagte-kend 19 november 2003. Het is aangevuld bij brieven van “architecten B BV” te Z van 9 maart 2004 en 22 maart 2004. Bij brief van 11 juni 2004 heeft verweerder op het bezwaar beslist en de aanslag verminderd tot een bedrag van € 224.086. Dit be-sluit is door verweerder bij brief van 8 juli 2004, op welke dag ook een hoorzitting ter zake van het ingediende bezwaar plaatsvond, ingetrokken.

1.4. Bij brieven van 14 juli 2004, 28 september 2004 en 13 oktober 2004 heeft “ar-chitecten B BV” wederom nadere gegevens aan verweerder verstrekt. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 10 november 2004 (wederom) een beslissing genomen op het bezwaarschrift en daarbij de aanslag verminderd tot een bedrag van € 190.630.

1.5. In beroep concludeert belanghebbende tot vernietiging van de onder 1.4 bedoel-de beslissing van verweerder en tot vermindering van de aanslag tot een naar een bedrag aan bouwkosten van € 3.256.010.

1.6. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.

1.7. De zaak is behandeld ter zitting van 9 juni 2006. Aldaar zijn verschenen mr. C, vergezeld van ing. D, E en F, namens belanghebbende en mr. G, vergezeld van mr. H, J, K en L, namens verweerder. De gemachtigden van beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof re-kent de ter zitting overgelegde stukken tot de gedingstukken.

2. De Verordening

2.1. In zijn vergadering van 28 november 2002 heeft de stadsdeelraad van het stads-deel Amsterdam-Centrum de Verordening op de heffing en invordering van Leges stadsdeel Centrum-Amsterdam 2003 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Ver-ordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Art. 1

Onder de naam leges worden rechten geheven terzake van door of vanwege het stadsdeel ver-leende diensten, vermeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

(…)

Art. 3

1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze ver-ordening behorende tabel.

2. (…)

3. (…)

4. Tenzij in de bij de verordening behorende tabel met betrekking tot een bepaalde rubriek anders is vermeld, wordt voor de berekening van de leges een gedeelte van een in de ta-bel genoemde eenheid voor een volle eenheid gerekend.

(…)

Art. 10

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendma-king.

2. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2003.

(…)”.

2.2. In de bij de Verordening behorende tabel is onder meer bepaald:

“(…)

4.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

4.1.1 om een bouwvergunning als bedoeld in art. 40, eerste lid, juncto art. 44, eerste en derde lid, van de Woningwet (reguliere en lichte bouwvergunning):

a. een basisbedrag van ……………………………….. 120,00

vermeerderd met:

b. voor elke € 100 bouwkosten:

- tot € 4500 …………………………………………… 2,70

- voor het meerdere

van € 4500 tot € 45000 ……………………………… 2,90

- voor het meerdere

van € 45000 tot € 500.000 …………………………… 3,50

- voor het meerdere daarboven

van € 500.000 tot € 5.000.000………………………. 2,90

en voor het meerdere hoger dan € 5.000.000……….. 2,30

(…)”.

2.3. De Verordening is met de daarbij behorende tabel gepubliceerd in het Stadsdeel

blad 2002, afdeling 3, volgnr. 17, verschenen op 16 december 2002.

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende heeft op 3 juni 2003 bij de sector Bouwen, Wonen en Econo-mie van het stadsdeel Amsterdam-Centrum een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend. Het betrof een bouwplan tot het veranderen en vergroten van de onroe-rende zaak a-straat 99 (hierna: het pand). Het pand is bij belanghebbende in gebruik als winkelgebouw. De werkzaamheden aan het pand werden in de aanvraag als volgt kort omschreven:

“het verplaatsen van kantoren, het bebouwen van een plat dak, het vergroten van het winkel-oppervlak en het renoveren van een glasdak”.

3.2. In de aanvraag werd door belanghebbende bij de vraag naar de soort vergunning die werd aangevraagd het vakje “Reguliere bouwvergunning” aangekruist. Voorts werd bij de vraag “Aanneemsom of raming van de kosten (exclusief BTW)” door belanghebbende een bedrag van € 10.000.000 vermeld. De in geding zijnde aanslag werd opgelegd met inachtneming van dit bedrag aan bouwkosten. Het bedrag van € 10.000.000 was als volgt samengesteld:

1. de kosten voor alle sloopwerken (constructief en ten

behoeve van alle vernieuwingen van afwerkingen) € 1.035.000

2. de kosten voor alle tijdelijke voorzieningen ten

behoeve van het doorfunctioneren van de winkel

tijdens de bouwwerkzaamheden € 650.000

3. de kosten voor het wijzigen van vloerafwerkingen en

plafonds in de bestaande winkel- en kantoorruimten € 1.950.000

4. de kosten voor het vervangen van 6 roltrappen € 510.000

5. de kosten voor nieuwe winkel- en kantoorvloeren € 3.020.000

6. de kosten van het vervangen van het glasdak € 195.000

7. de kosten voor het vervangen van de technische installaties € 2.640.000

3.3. In bezwaar heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat een groot deel van de onder 3.2 opgesomde werkzaamheden niet tot de bouwaanvraag behoren en derhalve niet tot de grondslag voor de heffing van leges kunnen worden gerekend. Het betrof volgens belanghebbende:

- de sloopwerkzaamheden (die separaat vergund waren);

- de tijdelijke voorzieningen;

- de wijzigingen (in afwerking) van het interieur;

- het vervangen van technische installaties, waaronder de roltrappen; en

- het vervangen van het glasdak (als zijnde slechts onderhoud).

Naar de mening van belanghebbende diende de aanslag te worden herzien tot een berekend naar een bedrag van € 3.020.000 aan bouwkosten.

3.4. Bij zijn besluit van 11 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van belangheb-bende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een berekend naar een bedrag aan bouwkosten van € 8.315.000, zijnde € 10.000.000 verminderd met de onder 3.2 hiervóór onder 1 en 2 opgenomen kosten van sloopwerkzaamheden en tijdelijke voorzieningen.

3.5. Op 8 juli 2004 heeft over het bezwaar van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. In het verslag daarvan is onder meer het volgende opgenomen:

“De heer A (Hof: de gemachtigde van belanghebbende) stelt aan de orde dat er een paar ter-mijnen lopen, waar hij graag duidelijkheid over wil hebben. Mevrouw M (Hof: bij de hoorzit-ting optredend namens verweerder) zegt toe dat de beslissing op het bezwaarschrift van 11 juni 2004 zal worden ingetrokken, dat er een nieuwe beslissing zal worden genomen, waar-mee de beroepstermijn wordt hernieuwd en dat tot die tijd uitstel van betaling van leges wordt verleend.

De heer A stelt dat er een duidelijk bezwaarschrift is, waarin wordt toegelicht dat de bouw-som € 3 miljoen moet zijn. Hij wil graag weten waar het stadsdeel de door haar gestelde € 8,3 miljoen op baseert, want het verschil is niet toegelicht in de beslissing op het bezwaarschrift.

De heer J licht toe dat dit berust op een misverstand. Bij het maken van de beslissing op het bezwaarschrift is er van uit gegaan dat er tussen bezwaarde en stadsdeel overeenstemming was over een bouwsom van € 8,3 miljoen.

(…)

Mevrouw M vat samen:

- (…)

- de beschikking op bezwaar d.d. 11 juni 2004 wordt ingetrokken

- er volgt een nieuwe beschikking op het bezwaarschrift, waardoor een nieuwe beroepstermijn ontstaat.

(…)”.

3.6. Bij brief van 8 juli 2004 heeft verweerder belanghebbende het volgende ge-schreven:

“(…) De beslissing op het bezwaarschrift van 11 juni 2004 wordt middels dit schrijven inge-trokken. Zo spoedig mogelijk zal een nieuwe beslissing op uw bezwaarschrift worden geno-men (…).”

3.7. In zijn besluit van 10 november 2004 heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:

“(…) Als richtlijn om te bezien of een bouwvergunning vereist is, kan gehanteerd worden de vraag of er sprake is van bouwen waarbij een wijziging in de constructie ontstaat. Indien de constructie wijzigt, zoals bijvoorbeeld het vastnagelen, timmeren of voegen van materialen, is een bouwvergunning vereist.

Het pand van [belanghebbende] (…) is geclassificeerd als een rijksmonument. Dit heeft als consequentie dat voor (bijna) alles wat er in, onder en op het pand gebeurt, naast een monu-mentenvergunning ook een bouwvergunning vereist is. (…)

Post 3

(…) het betreffen werkzaamheden in het kader van een nieuw interieur. Naar mijn mening heeft u terecht gesteld dat de volgende werkzaamheden niet tot de bouwsom behoren:

- het aanbrengen van nieuwe vloerafwerkingen als parket en marmoleum ter plaatse van de bestaande kantoorruimten en in het personeelsrestaurant (…) ad € 115.246,--;

- het aanbrengen van wandafwerkingen op bouwkundige constructies als onderdeel van het vernieuwen van het winkelinterieur; in hoofdzaak schilderwerken en roest-vaststaal wandbekledingen ad € 439.407,--;

- het aanbrengen van wandafwerkingen op bouwkundige onderconstructies in het ka-der van het vernieuwen van kantoorvertrekken, in hoofdzaak schilderwerken op een behangondergrond ad € 40.861,--;

- het vernieuwen van de wandafwerkingen op bouwkundige onderconstructies in het personeelsrestaurant (…); in hoofdzaak tegelwerken en schilderwerken ad € 59.122,--.

(…)

De bouwkosten, genoemd onder post 3, ad € 1.950.000,-- zullen worden verminderd met de kosten die bovengenoemde werkzaamheden met zich meebrengen. Deze post zal dan uitko-men op een bedrag van in totaal € 1.295.364,--.

(…)

Post 7

De technische installaties (post 7) vallen op grond van de UAV NEN-norm onder de bouw-som. Naar mijn mening heeft u echter terecht gesteld dat de volgende werkzaamheden die onder post 7 genoemd zijn, niet tot de bouwsom behoren:

- het vervangen van bestaande elektrische installaties in hoofdzaak bestaande uit verdeel-inrichtingen, distributietracés alsmede winkelverlichting en neveninstallaties ad € 800.000,--. Opgemerkt wordt dat de kosten van beveiliging, door mij ingeschat op € 70.000,-- wel tot de bouwsom behoren.

(…)”

Op grond van zijn overwegingen heeft verweerder de aanslag verminderd tot een naar een bedrag aan bouwkosten van € 10.000.000 verminderd met de kosten van sloop en tijdelijke voorzieningen (€ 1.035.000 en € 650.000), van de in de uitspraak bedoelde vloer- en wandafwerkingen (post 3, in totaal € 654.636) en van het vervan-gen van bestaande elektrische installaties (post 7, € 800.000), ofwel € 6.860.364. De aanslag werd verminderd tot een bedrag van € 190.630.

4. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag terecht en, zo ja, tot een juist bedrag is opgelegd.

5. Standpunten van partijen

Belanghebbende stelt zich in de procedure voor het Hof op het standpunt dat, zo hef-fing al kan plaatsvinden, het bedrag aan bouwkosten waarover de berekening van leges kan plaatsvinden dient te worden gesteld op € 3.256.010 (de kosten van nieu-we winkel- en kantoorvloeren ad € 3.020.000, de kosten van het vervangen van het glasdak ad € 195.000 en de kosten van werkzaamheden aan de bouwkundige con-structie in het kader van het vervangen van de roltrappen ad € 41.010). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de leges – uiteindelijk – terecht zijn berekend over een bedrag aan bouwkosten van € 6.860.364. Voor de verdere toelichting van de stand-punten van partijen en voor de motivering ervan wordt verwezen naar de stukken van het geding.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. De ontvankelijkheid

6.1.1. Belanghebbende heeft bij brief van 19 november 2003 bezwaar gemaakt tegen de in geding zijnde aanslag. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brieven van “architecten B BV” van 9 maart 2004 en 22 maart 2004. In geen van de brieven is door of namens belanghebbende verzocht te worden gehoord over haar bezwaar. Verweerder heeft bij brief van 11 juni 2004 op het bezwaar van belanghebbende be-slist. Deze beslissing is op regelmatige wijze totstandgekomen en aan belanghebben-de bekendgemaakt. Een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat verweerder op 11 juni 2004 uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende. Dat verweer-der er daarbij ten onrechte van uitging dat er met belanghebbende overeenstemming bestond over het bedrag van de bouwkosten doet hieraan niet af. Ingevolge het be-paalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ving de termijn voor het instellen van beroep dus aan op 12 juni 2004.

6.1.2. Bij brief van 8 juli 2004 heeft verweerder, overeenkomstig zijn aankondiging tijdens het hoorgesprek dat op diezelfde dag plaatsvond, zijn uitspraak op het be-zwaar van 11 juni 2004 ingetrokken. Daarmee heeft verweerder zich een beschik-kingsmacht - te weten het intrekken van een gedane uitspraak en het toezeggen van een nieuwe uitspraak met het rechtsgevolg van het alsdan aanvangen van een nieuwe beroepstermijn - toegerekend die hem niet toekomt. Daarom moet er in dit geding van worden uitgegaan dat de uitspraak van 11 juni 2004 in stand is gebleven.

6.1.3. Het door belanghebbende op 21 december 2004 bij het Hof ingediende beroep-schrift moet daarom worden geacht (mede) te zijn gericht tegen de uitspraak van verweerder van 11 juni 2004. Het beroepschrift is evenwel ingediend buiten de onder 6.1.1 hiervóór bedoelde beroepstermijn, zodat belanghebbende in beginsel niet ont-vankelijk moet worden geacht in dit beroep.

Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 10 november 2004 wordt ermee opgekomen tegen een beslissing van verweerder die niet valt aan te merken als een uitspraak op bezwaar, aangezien reeds op 11 juni 2004 uitspraak was gedaan en een tweede uitspraak op bezwaar niet mogelijk is. Tegen de beslissing van verweerder van 10 november 2004, die dan valt aan te merken als een ambtshal-ve gegeven vermindering van de aanslag, staat geen rechtsmiddel open, zodat het beroep in zoverre eveneens niet ontvankelijk is.

6.1.4. Niettemin dient de niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in haar beroep tegen de uitspraak van 11 juni 2004 achterwege te blijven. Nu verweerder tijdens de hoorzitting van 8 juli 2004 belanghebbende heeft medegedeeld dat – zake-lijk weergegeven – de uitspraak op bezwaar zal worden ingetrokken, dat er opnieuw zou worden beslist op het bezwaar van belanghebbende en dat door die nieuwe be-slissing een nieuwe beroepstermijn zou gaan lopen, is het Hof van oordeel dat be-langhebbende, mede in het licht van de bij die gelegenheid tevens gedane medede-ling dat verweerder bij het doen van de uitspraak was uitgegaan van een misverstand, aan de uitlatingen van verweerder en aan diens brief van 8 juli 2004 het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat het instellen van beroep bij de rechter kon wachten tot een latere gelegenheid. Zij heeft ook dienovereenkomstig gehandeld. Hoewel daar tegen-over staat dat belanghebbende bij de hoorzitting – uitdrukkelijk ook ten aanzien van dit aspect – werd bijgestaan door haar advocaat en deze de handelwijze van verweer-der op haar (on)juistheid zou moeten kunnen beoordelen en dus had moeten onder-kennen dat indiening van een beroepschrift tegen de uitspraak van 11 juni 2004 bin-nen de daarvoor geldende termijn geboden was, is er naar het oordeel van het Hof, een en ander overziend, uiteindelijk toch voldoende aanleiding om belanghebbende met betrekking tot de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet in verzuim te achten. In zoverre dient niet-ontvankelijkverklaring van het beroep dus achterwege te blij-ven.

6.2. De juistheid van de aanslag

6.2.1. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift gesteld dat de Verordening niet verbindend is en heeft daartoe aangevoerd dat in de daarbij behorende tabel ten on-rechte geen onderscheid wordt gemaakt in het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een zogenaamde reguliere bouwvergunning en van een aan-vraag voor een zogenaamde lichte bouwvergunning, waarvan in casu volgens be-langhebbende sprake is. Daarbij heeft belanghebbende erop gewezen dat in nagenoeg alle andere stadsdelen van Amsterdam en in veel andere gemeenten, waaronder ’s-Gravenhage, dit onderscheid wel wordt gemaakt en het tarief voor een lichte bouw-vergunning 50% lager ligt dan het tarief voor een reguliere bouwvergunning. De werkzaamheden van het bestuursorgaan die verband houden met een lichte bouwver-gunning, zo vervolgt belanghebbende, zijn aanzienlijk beperkter van omvang dan de werkzaamheden die gemoeid zijn met een reguliere bouwvergunning, zodat het ont-breken van een dergelijke differentiatie in strijd is met artikel 229 van de Gemeente-wet. Belanghebbende heeft in dat verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2005, nr. 40 072, BNB 2005/113. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat een differentiatie voor haar van groot belang is, aangezien zij door de monumenten-status van de onroerende zaak voor veel werkzaamheden een lichte bouwvergunning nodig heeft.

6.2.2. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat de raad van het stadsdeel, met in-achtneming van het verbod van heffing naar draagkracht, de maximale kostendek-kendheid en het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel, vrij is in het kiezen van een heffingsmaatstaf en dat er ook geen direct verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van de leges en de omvang van de dienst.

6.2.3. Hoewel belanghebbende ter terechtzitting heeft geconcludeerd tot verminde-ring van de aanslag tot een naar een bedrag aan bouwkosten van € 3.256.010, gaat het Hof ervan uit dat zij hiermee niet heeft bedoeld haar stelling, dat de aanslag moet worden vernietigd nu deze haar grondslag vindt in een verordening die met betrek-king tot de onderhavige leges niet verbindend moet worden geacht, prijs te geven. Het Hof overweegt met betrekking tot die stelling als volgt.

6.2.4. Voor de stelling dat in de bij de Verordening behorende tabel een tariefdiffe-rentiatie zou moeten zijn opgenomen voor leges voor het in behandeling nemen van aanvragen voor lichte en reguliere bouwvergunningen is naar het oordeel van het Hof geen steun te vinden in het recht. In de vaststelling van de tarieven is de raad van de (deel)gemeente vrij, zolang niet in strijd wordt gekomen met het, op het geheel van de in de Verordening geregelde leges te betrekken, voorschrift van artikel 229b, eer-ste lid, van de Gemeentewet, dat inhoudt – kort gezegd – dat de geraamde opbrengst van de in de Verordening voorziene leges niet uitgaat boven de geraamde lasten ter zake van de verstrekte diensten. Dat deze regel in casu wordt geschonden is gesteld noch gebleken. Voorts dient aan het in of krachtens de Verordening vastgestelde ta-rief de eis te worden gesteld dat toepassing daarvan niet mag leiden tot een schen-ding van het gelijkheidsbeginsel of tot een onredelijke en willekeurige belastinghef-fing die de wetgever niet voor ogen kan hebben gestaan. Hetgeen belanghebbende, zoals weergegeven onder 6.2.1 hiervóór, in algemene termen en niet nader gesub-stantieerd heeft gesteld levert evenwel, mede gelet op de weerspreking door ver-weerder zoals weergegeven onder 6.2.2 hiervóór, geen enkele grond op voor het oor-deel dat de Verordening vorenbedoelde toets niet kan doorstaan.

6.2.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de volgende onderdelen van de onder 3.2 hiervóór vermelde posten 3, 4 en 7 niet behoren tot de als grondslag van de legesheffing geldende bouwkosten:

- (post 3; € 1.295.364) het vervangen van bestaande vloerafwerkingen door het aan-brengen van tegelvloeren (waarbij tegels op de ondergrond worden geplakt) en van gietvloeren (waarbij op de ondergrond een kunststof laagje wordt gegoten van enkele millimeters dik) en het vervangen van systeemplafonds (waarbij de in de bestaande hangconstructie geklemde systeemtegels zijn vervangen door metalen systeempla-fonds);

- (post 4; € 468.990) het vervangen van de roltrappen (waarbij de bestaande roltrap-pen uit hun constructie zijn getild en nieuwe roltrappen zijn geïnstalleerd); en

- (post 7; € 1.840.000) het vervangen van bestaande luchtbehandelingsinstallaties, sprinklerinstallaties, verdeelinrichtingen (stoppenkasten) en de beveiligingsinstallatie en het aanbrengen van kabelgoten.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende werkzaamheden niet bouwvergunningplichtig zijn en daardoor niet tot de bouwkosten in de zojuist bedoelde zin kunnen bijdragen.

6.2.6. Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende. Gelet op de aard van de onder 6.2.5 vermelde werkzaamheden die in het pand van belanghebbende hebben plaatsgevonden, is er te dien aanzien sprake van bouwen in de zin van artikel 40 in verbinding met artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet. Uit de beschrij-vingen, de overgelegde foto’s en de ter zake gegeven toelichtingen trekt het Hof de conclusie dat de vloerafwerkingen in de vorm van gietvloeren en tegelvloeren, de systeemplafonds, de roltrappen en de technische installaties, inrichtingen en kabelgo-ten deel uitmaken van het pand als bouwkundige constructie. Het vervangen dan wel aanbrengen van deze bestanddelen is derhalve aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet.

6.3. Slotsom

Het vorenstaande leidt het Hof tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van verweerder van 11 juni 2004 gegrond is en dat de aanslag dient te worden vastgesteld op € 190.630. Nu de aanslag reeds door verweerder tot dit bedrag is verminderd bij diens beschikking van 10 november 2004, handhaaft het Hof de aanslag op dat bedrag.

7. Proceskosten

Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, acht het Hof termen aanwezig ver-weerder op de voet van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Met inachtneming van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof deze kosten op 2 x € 322 x 1,5 = € 966.

8. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep tegen de uitspraak van verweerder van 11 juni 2004 gegrond;

- verklaart het beroep tegen het besluit van verweerder van 10 november 2004 niet-ontvankelijk;

- vernietigt de uitspraak van verweerder van 11 juni 2004;

- handhaaft de aanslag, zoals deze is komen te luiden door de vermindering zoals die door verweerder heeft plaatsgevonden bij zijn beschikking van 10 november 2004, op € 190.630;

- gelast de gemeente Amsterdam aan belanghebbende het door haar betaal-de griffierecht ad € 273 te vergoeden; en

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966 en wijst de gemeente Amsterdam aan als de rechtsper-soon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen.

De uitspraak is vastgesteld op 16 mei 2007 door mr. P.M.F. van Loon, voorzitter, mr. O.B. Onnes, lid, en mr. J.P. Kruimel, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

De griffier is verhinderd de uitspraak

mede te ondertekenen

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm en bepaalt dat slechts de door de griffier afgegeven geanonimiseerde versie mag worden gepubliceerd.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden ge-nomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in

de proceskosten.