Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2007, BB4622, 06/173 DK

Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2007, BB4622, 06/173 DK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 juli 2007
Datum publicatie
2 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4622
Zaaknummer
06/173 DK

Inhoudsindicatie

Voor een verhoging van de transactieprijs met een bedrag aan royalties op grond van artikel 32 , eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW is in deze zaak geen plaats. Gelet op artikel 159, aanhef en eerste streepje van de UCDW en, onder meer, artikel 25, onderdeel b, van de Licentieoverenkomst komt de Douanekamer tot het oordeel dat uit deze overeenkomst - in alle redelijkheid uitgelegd- niet volgt dat de licentiehouder niet vrij zou zijn de goederen van andere leveranciers te betrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 06/173 DK

op het hoger beroep van

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/3188 van de Douanekamer van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 27 maart 2006 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 oktober 2004 een uitnodiging tot betaling, kenmerk …, uitgereikt ten bedrage van € 101.626,92 aan douanerechten.

1.2. Belanghebbende heeft op 12 november 2004 een bezwaarschrift tegen voormelde uitnodiging tot betaling ingediend. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 1 juni 2005, kenmerk …, afgewezen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 maart 2006, aan partijen verzonden op 28 maart 2006, het op 12 juli 2005 ingediende beroepschrift gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de onderliggende uitnodiging tot betaling vernietigd, verweerder veroordeeld in de proceskosten alsmede vergoeding van het griffierecht gelast.

1.3. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, als volgt overwogen:

“4.4. (…) Gelet op artikel 25 van de Algemene Licentieovereenkomst dient Licentiehouder weliswaar toestemming te verkrijgen (‘prior approval’) van de licensor alvorens zij de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aankoopt, echter naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het Licentiehouder niet vrij zou staan de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aan te kopen. (…). De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres (…) onweersproken heeft gesteld dat zusterondernemingen van Licentiehouder, die gelijkluidende overeenkomsten met de licensor zijn overeengekomen, ook daadwerkelijk gebruik maken van de mogelijkheid om producten die eveneens onder de Algemene Licentieovereenkomst vallen te kopen bij een niet-verbonden verkoper. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het Licentiehouder vrij staat in de zin van artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, om goederen als door de licensor vervaardig en geleverd, aan te kopen bij andere leveranciers. Voor een verhoging van de transactieprijs op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW is dan geen plaats.

4.5. De rechtbank verwerpt verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat artikel 159, derde gedachtestreepje, van de UCDW, alleen kan worden toegepast in de situatie waarin sprake is van twee partijen en dat wanneer zoals in het onderhavige geval sprake is van meerdere betrokken partijen, alleen artikel 160 van de UCDW toepassing kan vinden; dit betoog vindt geen steun in het recht.”

2. De procedure voor de Douanekamer

2.1. Tegen de onder 1.2. vermelde uitspraak van de rechtbank heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 1 mei 2006, ingekomen bij de Douanekamer van het Hof (verder: Douanekamer) op 4 mei 2006. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 31 mei 2006.

2.2. Belanghebbende heeft op 31 augustus 2006 een verweerschrift ingediend.

2.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2007. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens de inspecteur A en B. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde C. Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

3. De feiten

De Douanekamer verwijst allereerst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Douanekamer, mede in aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten, de volgende feiten vast.

3.1 Belanghebbende, douane-expediteur, heeft gedurende de periode 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 in opdracht van Licentiehouder Nederland B.V. (hierna: Licentiehouder) diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan. Het betrof de invoer van zogeheten koffiecups (capsules gevuld met gemalen koffie; verder: de goederen). Licentiehouder heeft de ingevoerde goederen gekocht bij X S.A. te P, Zwitserland (verder: verkoper), een tot hetzelfde concern als Licentiehouder behorende, met Licentiehouder verbonden, onderneming.

3.2. Bij de onder 3.1. bedoelde aangiften heeft belanghebbende als douanewaarde de transactiewaarde van de goederen als bedoeld in artikel 29 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) gehanteerd. De goederen zijn op basis van de ingediende aangiften en de daarbij gehanteerde gegevens vrijgegeven. In totaal is daarbij in totaal een bedrag van € 501.073, 50 aan douanerechten geheven.

3.3. Licentiehouder heeft behalve de aan haar voor de goederen gefactureerde prijs een bedrag aan royalty’s betaald met betrekking tot de goederen. De betaling daarvan is gebaseerd op een tussen de vennootschappen X S.A., Y S.A. en Z S.A. (verder tezamen aangeduid als: licensor) enerzijds en Licentiehouder anderzijds gesloten Algemene Licentieovereenkomst (hierna: de licentieovereenkomst) op grond waarvan aan Licentiehouder – voor zover hier van belang – het exclusieve recht op het gebruik van de merknaam “Q” wordt verleend. De hier bedoelde royalty’s zijn niet begrepen in de door belanghebbende aangegeven douanewaarde.

3.4. In de licentieovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

"1. Definitions

(…)

‘products’ shall mean the products set out in the First Schedule hereto, as the same may be amended from time to time by mutual agreement between the parties hereto;

‘Territory’ shall mean the Netherlands.

‘Trademarks’ shall mean the trademarks, brands, designs, get-ups, visual properties and the like set out or referred to in the Second Schedule hereto, as the same may be amended from time to time by mutual agreement between the parties hereto, as well as future trademarks, brands, designs, get-ups, visual properties and the like pending incorporation into an amended Schedule as aforesaid, and all Related Intellectual Property Rights."

2. Rights to use trademarks

LICENSOR hereby grants to LICENSEE the exclusive right and licence to use the Trademarks within the Territory upon or in relation to the Products.

(…)

25. Contract Manufacturing

(a) LICENSEE shall have the right to arrange for any of the Products or components or ingredients thereof to be manufactured by one or more of its affiliated companies in the Territory or elsewhere.

(b) Subject to the prior approval of LICENSOR, LICENSEE shall also have the right to arrange for any of the Products or components or ingredients thereof to be manufactured, using any of the Know-how or its license under the Patents, by one or more unrelated parties in the Territory or elsewhere. In such an event LICENSOR shall have the right tot set such conditions as it may deem appropriate, including in particular with regard tot proper quality control and general compliance with the conditions of this Agreement by the unrelated-party manufacturer(s) . (...)."

(…)

32. Licence fees

In Consideration of the Trademarks, Patents and Know-how licences granted or to be granted hereunder by LICENSOR, LICENSEE shall pay to LICENSOR, during the term of this Agreement, licence fees for the Products sold under the following Trademarks

(a) Five percent (5%) of the net sales of E capsules sold by LICENSEE,

(b) (...)."

3.5. Licentiehouder, de licensor en de verkoper van de goederen zijn alle met elkaar verbonden ondernemingen. De betaling van royalty's heeft betrekking op de ingevoerde goederen en ziet op het gebruik van het handelsmerk (‘trademark’).

3.6. Tot de stukken van het geding behoort een tussen X S.A. en (onder meer) Licentiehouder gesloten overeenkomst getiteld “Licentiehouder Contract Manufacture”. In de considerans van deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Whereas

(…)

B. For rationalisation, investment, and efficiency reasons, Purchaser (Douanekamer: Licentiehouder) wishes to mandate MANUFACTURER to produce and furnish its requirements for PRODUCTS on such terms and conditions as specified hereafter. (…)”

3.7. Belanghebbende heeft overgelegd een Algemene Licentieovereenkomst, gesloten tussen licensor en X Nederland B.V. betreffende het gebruik van handelsmerken van onder meer (kant-en-klare) O drinkproducten, alsmede een tussen X Nederland B.V. en M GmbH (hierna: Hochwald) gesloten overeenkomst met betrekking tot de levering door M aan X Nederland B.V. van onder meer ‘O Fertigtrinkprodukten’. De tekst van de hier bedoelde Algemene Licentieovereenkomst is gelijkluidend aan de licentieovereenkomst. M is niet verbonden met X Nederland, noch met de licensor.

3.8. Het Team Expertise Waarde en Tarief van de belastingdienst/douane heeft na de invoer een onderzoek ingesteld naar de douanewaarde die door belanghebbende ten behoeve van Licentiehouder over de periode 2001 tot en met 2003 met betrekking tot de invoer van de goederen is aangegeven. In het van dit onderzoek met dagtekening 30 september 2004 opgemaakte rapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“4.4.1. Royalty

Tussen (…) Licensor en Licentiehouder (Licensee) is per 1 januari 2000 een ‘General License Agreement’ overeengekomen. Op basis hiervan krijgt Licentiehouder het exclusieve recht op het gebruik van de ‘Trademarks and Patents’ en toegang tot de ‘Knowhow’ (…). Hiervoor betaalt zij 5% over de netto-verkopen van de cups. (…)

5.2.1. Royalty

Zoals onder punt 4.4.1. reeds is vermeld wordt door Licentiehouder een royalty betaald. De betaling van de royalty heeft betrekking op de ingevoerde goederen en vormt een verkoopvoorwaarde voor deze goederen. Tot op heden zijn geen gegevens voorhanden op basis waarvan het in punt 4.4.1 genoemde percentage van 5% aan de diverse elementen kan worden toegerekend.

Gelet op het bovenstaande dient de royalty op grond van artikel 32, lid 1, letter c, CDW juncto de artikelen 157, 158 en 159 Tvo in de douanewaarde te worden begrepen. Dit is echter niet gebeurd. voor de meer verschuldigde douanerechten bij invoer zullen uitnodigingen tot betaling worden uitgereikt.”

3.9. De in 3.8. vermelde bevindingen bij het onderzoek vormden de aanleiding tot de vaststelling van de in geding zijnde uitnodiging tot betaling. Van deze uitnodiging tot betaling, in totaal groot € 101.626,92 heeft een bedrag aan douanerechten van € 101.300,47 betrekking op de bijtelling bij de douanewaarde van de royalty's en een bedrag aan douanerechten van € 326,45 op een bijtelling van vervoerskosten bij de douanewaarde.

4. Het geschil en de relevante wetsbepalingen

4.1. In geschil is uitsluitend of de inspecteur terecht de aangegeven douanewaarde heeft gecorrigeerd met de door Licentiehouder betaalde royalty’s.

Voor zover de uitnodiging tot betaling de bijtelling van vervoerskosten betreft, is zij niet in geschil.

4.2. De relevante wettelijke bepalingen luiden als volgt:

Artikel 32, lid 1, onderdeel c, CDW

1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:

(...)

c.) royalty's en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voor zover deze royalty's en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen;

Artikel 157 Uitvoeringsverordening CDW (verder: UCDW)

1. Voor de toepassing van artikel 32, lid 1,onder c), van het Wetboek wordt onder royalty's en licentierechten onder andere verstaan de betaling voor het gebruik van rechten nopens:

- de vervaardiging van ingevoerde goederen ( met name octrooien, tekeningen, modellen en know-how), of

- de verkoop voor uitvoer van ingevoerde goederen( met name fabrieks-of handelsmerken, gedeponeerde modellen), of

- het gebruik of de wederverkoop van ingevoerde goederen (met name auteursrechten, fabricageprocédés die onafscheidelijk in het ingevoerde goed zijn belichaamd).

2. Onverminderd artikel 32, lid 5, van het Wetboek worden bij de vaststelling van

de douanewaarde van de ingevoerde goederen met toepassing van artikel 29 van het wetboek, de royalty of het licentierecht slechts aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd, indien de betaling ervan:

- op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald betrekking heeft, en

- voor die goederen een verkoopvoorwaarde vormt .

Artikel 159 UCDW

De royalty of het licentierecht betreffende het recht om van een fabrieks- of handelsmerk gebruik te maken wordt slechts aan de voor het ingevoerde goed werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd, indien

- de royalty of het licentierecht betrekking heeft op goederen die in ongewijzigde staat zijn doorverkocht of die na de invoer slechts een eenvoudige behandeling hebben ondergaan;

- deze goederen onder de voor of na de invoer aangebrachte merknaam, waarvoor de royalty of het licentierecht wordt betaald, in de handel worden gebracht, en

- het de koper niet vrijstaat dergelijke goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen.

Artikel 160 UCDW

Wanneer de koper een royalty of een licentierecht aan een derde betaalt worden de in artikel 157, lid 2, bedoelde voorwaarden geacht slechts vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon die betaling van de koper verlangt.

4.3. Voorts heeft de Douanekamer in zijn beschouwingen betrokken de Franse, Engelse en Duitse tekst van de artikelen 159 en 160 van de UCDW. Deze luiden als volgt:

“Article 159

La redevance ou le droit de licence relatif au droit d'utiliser une marque de fabrique ou de commerce n'est à ajouter au prix effectivement payé ou à payer pour la marchandise importée que si:

- la redevance ou le droit de licence concerne des marchandises revendues en l'état ou ayant fait l'objet d'une opération mineure après importation,

- ces marchandises sont commercialisées sous la marque, apposée avant ou après l'importation, pour laquelle la redevance ou le droit de licence est payé

et

- l'acheteur n'est pas libre de se procurer de telles marchandises auprès d'autres fournisseurs non liés au vendeur.

Article 160

Lorsque l'acheteur verse une redevance ou un droit de licence à un tiers, les conditions visées à l'article 157 paragraphe 2 ne sont considérées comme remplies que si le vendeur ou une personne qui lui est liée requiert de l'acheteur d'effectuer ce paiement. ‘

“Article 159

A royalty or licence fee in respect of the right to use a trade mark is only to be added to the price actually paid or payable for the imported goods where:

- the royalty or licence fee refers to goods which are resold in the same state or which are subject only to minor processing after importation,

- the goods are marketed under the trade mark, affixed before or after importation, for which the royalty or licence fee is paid, and

- the buyer is not free to obtain such goods from other suppliers unrelated to the seller.

Article 160

When the buyer pays royalties or licence fees to a third party, the conditions provided for in Article 157 (2) shall not be considered as met unless the seller or a person related to him requires the buyer to make that payment.”

„Artikel 159

Eine Lizenzgebühr für das Recht zur Benutzung eines Warenzeichens ist dem für die eingeführte Ware tatsächlich gezahlten oder zu zahlenden Preis nur dann hinzuzurechnen, wenn

- die Lizenzgebühr Waren betrifft, die nach der Einfuhr in unverändertem Zustand weiterverkauft oder nur unwesentlich be

- oder verarbeitet worden sind;

- diese Waren unter dem vor oder nach der Einfuhr angebrachten Warenzeichen vertrieben werden, für das die Lizenzgebühr gezahlt wird, und

- es dem Käufer nicht freisteht, sich die betreffenden Waren bei anderen mit dem Verkäufer nicht verbundenen Lieferern zu beschaffen.

Artikel 160

Zahlt der Käufer eine Lizenzgebühr an einen Dritten, so gelten die Voraussetzungen des Artikels 157 Absatz 2 nur dann als erfuellt, wenn der Verkäufer oder eine mit diesem verbundene Person die Zahlung an diese dritte Person vom Käufer verlangt.“

5. Standpunten van partijen

5.1. De inspecteur

5.1.1. Artikel 159 van de UCDW ziet uitsluitend op situaties waarbij slechts twee partijen betrokken zijn. Dat is in casu niet het geval: de royaltybetalingen worden niet aan de verkoper gedaan, maar aan een derde partij. In dergelijke gevallen is artikel 160 van de UCDW van toepassing en wordt niet aan het bepaalde in artikel 159 van de UCDW toegekomen. Er is sprake van een verkoopvoorwaarde in de zin van artikel 157, lid 2, van de UCDW. De rechtbank heeft ten onrechte deze bepaling niet in haar overwegingen betrokken.

5.1.2.De rechtbank leidt uit artikel 25 van de Licentieovereenkomst af dat het Licentiehouder vrijstaat, in de zin van artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje van de UCDW, goederen als de onderhavige bij derden aan te kopen. Dit is hooguit een vrijheid in gebondenheid omdat de licensor altijd vooraf toestemming moet geven, zeker in een geval als de onderhavige waarin de licensor en de licensee verbonden zijn. Uiteindelijk beslist de licensor. Licentiehouder kan niet naar eigen inzicht en op eigen initiatief goederen van andere - niet verbonden - partijen kopen. Het staat haar mitsdien, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet vrij om goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen.

5.1.3. De rechtbank betrekt in haar oordeel een verklaring van gemachtigde dat zusterondernemingen van Licentiehouder, die gelijkluidende licentieovereenkomsten zijn aangegaan, daadwerkelijk gebruik maken van de mogelijkheid om onder de licentieovereenkomst vallende goederen aan te kopen bij niet verbonden verkopers. Deze verklaring is evenwel niet onderbouwd met nadere gegevens. Integendeel, uit het O Contract Manufacture blijkt dat Licentiehouder uitsluitend van X S.A. goederen af kan nemen. Uit door de Belastingdienst ingewonnen informatie blijkt voorts dat zowel in Frankrijk als in België met betrekking tot de invoer van goederen door c.q. in opdracht van zusterondernemingen van Licentiehouder onderzoeken zijn uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben geleid tot bijtelling van de royaltybetalingen en navordering van douanerechten.

5.1.4. Conclusie 24, opgesteld door het Comité Douanewaarde, is door de rechtbank ten onrechte niet in haar beoordeling betrokken; de motivering van de uitspraak is derhalve niet begrijpelijk. Als wordt voldaan aan een aantal elementen, genoemd in Conclusie 24, dan is er zelfs bij ontstentenis van banden in de zin van artikel 143 van de UCDW toch sprake van een verkoopvoorwaarde, zoals gedefinieerd in artikel 157, lid 2, van de UCDW.

5.1.5. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende verklaard:

- In zaken waarin andere aangevers dan belanghebbende in opdracht van Licentiehouder goederen voor het vrije verkeer hebben aangegeven is ook nagevorderd. In die zaken is geen bezwaar ingesteld tegen de bijtelling van royalty’s.

- De goederen kunnen alleen bij X S.A. in Zwitserland worden betrokken. Dat blijkt uit de O Contract Manufacture, en wel uit de considerans, onderdeel B van die overeenkomst. De licentieovereenkomst en de O Contract Manufacture bijten elkaar niet.

- De koffiecups zijn een zo specifiek artikel dat het onaannemelijk is dat de licensor akkoord zou kunnen en willen gaan met de productie daarvan door een derde.

- De teksten van de licentieovereenkomst tussen X Nederland en de licensor en die van de licentieovereenkomst tussen Licentiehouder en de licensor zijn gelijkluidend.

- De bijtelling van vrachtkosten is begrepen in de uitnodiging tot betaling, doch is niet in geschil. Indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, moet de uitnodiging tot betaling worden verminderd tot € 326,45. In zoverre is de uitspraak van de rechtbank in elk geval onjuist.

5.2. Belanghebbende

5.2.1. De artikelen 159 en 160 van de UCDW zijn van toepassing op bijzondere situaties die zich afzonderlijk dan wel gelijktijdig kunnen voordoen, zodat de bepalingen afhankelijk van het geval afzonderlijk dan wel gezamenlijk moeten worden toegepast. Uit deze bepalingen kan niet worden afgeleid dat artikel 159 slechts ziet op een situatie waarin sprake is van twee partijen. In dit geval zijn zowel artikel 159 als artikel 160 van de UCDW van toepassing. Het laatstvermelde artikel omdat de royalty wordt betaald aan een andere persoon dan de verkoper en artikel 159 vanwege het feit dat de afdracht van de royalty voortvloeit uit het gebruik van een merknaam.

5.2.2. Het feit dat de licensor toestemming moet geven voor de productie van de goederen door niet-verbonden ondernemingen, betekent niet dat het niet geoorloofd is dat Licentiehouder de goederen van een niet-verbonden onderneming aankoopt. Licentiehouder kan zelfstandig beslissen of zij en transactie met een niet aan de licensor verbonden onderneming aangaat. De licensor heeft slechts de mogelijkheid niet verbonden ondernemingen te toetsen met het oog op de bewaking van de know-how, patenten, imago van het merk en de daaraan gekoppelde kwaliteit van de producten die onder de merknaam worden verkocht. In de onderhavige zaak wordt niet voldaan aan artikel 159, lid 1, derde gedachtestreepje, van de UCDW; de betaling van de royalty's voor het gebruik van het handelsmerk kan derhalve niet worden opgeteld aan het voor het ingevoerde goed werkelijk betaalde prijs.

5.2.3. Uit de overgelegde afschriften van de licentieovereenkomst tussen X Nederland B.V. enerzijds en de licensor anderzijds en van de overeenkomst tussen X Nederland B.V. en M GmbH moet worden afgeleid dat zusterondernemingen van Licentiehouder daadwerkelijk van de mogelijkheid van artikel 25, onderdeel b, van de licentieovereenkomst gebruik maken. De O Contract Manufacture tussen Licentiehouder en X S.A. staat evenmin in de weg aan de mogelijkheid om bij een derde - niet verbonden - onderneming koffiecups aan te schaffen.

5.2.4. Ter zitting is namens belanghebbende nog het volgende verklaard:

- De teksten van de licentieovereenkomst tussen X Nederland en de licensor en die van de licentieovereenkomst tussen Licentiehouder en de licensor zijn gelijkluidend.

- De bijtelling van vrachtkosten is begrepen in de uitnodiging tot betaling, doch is niet in geschil. Indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, moet de uitnodiging tot betaling worden verminderd tot € 326,45.

- Hoewel de royaltybetalingen – gezien de tekst van de licentieovereenkomst – zien op zowel patenten, know-how en het handelsmerk, kan er voor deze zaak van uit worden gegaan dat de gehele bijtelling van royalty’s betrekking heeft op het recht om het handelsmerk Licentiehouder te gebruiken. Dat betekent dat de uitnodiging tot betaling in stand blijft, indien de Douanekamer zou oordelen dat de inspecteur terecht de royalty’s bij de douanewaarde heeft geteld.

6. De overwegingen van de Douanekamer

6.1. De Douanekamer stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat de door Licentiehouder betaalde royalty’s waarvan de bijtelling in geschil is, betrekking hebben op de door haar aangekochte goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, en voorts dat de litigieuze royaltybetalingen in hun geheel zien op het recht gebruik te maken van een handelsmerk. Derhalve dient onderzocht te worden of Licentiehouder de royalties betaald heeft als voorwaarde voor de verkoop van de goederen, een en ander als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW en in de daaraan in de artikelen 157 tot en met 162 van de UCDW gegeven uitwerking.

6.2. De Douanekamer is van oordeel dat de rechtbank terecht de door de inspecteur ingenomen stelling heeft verworpen dat artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, uitsluitend kan worden toegepast in de situatie waarin sprake is van twee partijen, dat wanneer meer partijen betrokken zijn, met voorbijgaan aan het bepaalde in artikel 159 van de UCDW, op grond van de artikelen 160 juncto 157, tweede lid, van de UCDW, beoordeeld moet worden of bijtelling van royaltybetalingen dient plaats te vinden, en dat, nu de betaling van royalty’s in casu van de koper wordt verlangd door een met de verkoper verbonden persoon, op de voet van de artikelen 157, tweede lid, en 160 van de UCDW, de douanewaarde moet worden verhoogd met de royaltybetalingen. Naar het oordeel van de Douanekamer kan in de tekst van evenvermelde bepalingen, noch in de volgorde waarin zij zijn geplaatst, steun worden gevonden voor deze door de inspecteur voorgestane uitlegging.

6.3. Gezien artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW en gelet op de licentieovereenkomst, meer in het bijzonder artikel 25, onderdeel b, van die overeenkomst, als aangehaald onder 3.4, komt de Douanekamer tot het oordeel dat uit de licentieovereenkomst – in redelijkheid uitgelegd – niet volgt dat het Licentiehouder niet vrij zou staan de goederen van andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen. De Douanekamer neemt daarbij in aanmerking dat blijkens artikel 25, onderdeel b, van de licentieovereenkomst aan de licensee (dat wil zeggen Licentiehouder) het recht wordt toegekend om goederen te betrekken van niet met de verkoper verbonden leveranciers. De omstandigheid dat de licensor voorafgaand goedkeuring moet verstrekken doet aan dat recht niet af, ook niet wanneer in aanmerking wordt genomen dat de licensor passende voorwaarden mag stellen aan met name de kwaliteitscontrole van de van derden betrokken producten. Voorts heeft de Douanekamer in zijn overwegingen de omstandigheid betrokken dat ten minste één met Licentiehouder gelieerde vennootschap, welke – zij het voor andere producten – gebonden was aan eenzelfde licentieovereenkomst met dezelfde licensor als in het onderhavige geval, daadwerkelijk van een onafhankelijke derde producten heeft betrokken. Aan het vorenstaande oordeel wordt niet afgedaan door het bepaalde in de door de inspecteur overgelegde O Contract Manufacture.

6.4. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat voor een verhoging van de transactieprijs op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW, geen plaats is en dat de inspecteur derhalve ten onrechte de transactiewaarde van de goederen heeft verhoogd met de royaltybetalingen. De uitnodiging tot betaling moet mitsdien worden verminderd met een bedrag van € 101.300,47.

6.5. Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen in confesso is dat de inspecteur bij de bestreden uitnodiging tot betaling terecht een bedrag van € 326,45 heeft nagevorderd voor vrachtkosten. Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat, indien wordt geoordeeld dat de transactiewaarde ten onrechte is verhoogd met de royaltybetalingen, de uitnodiging tot betaling moet worden verminderd tot dit bedrag. Belanghebbende heeft zich hierbij aangesloten.

6.6. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Nu de Rechtbank bij de aangevallen uitspraak de uitnodiging tot betaling heeft vernietigd, kan die uitspraak evenwel, gelet op het onder 6.5. overwogene, niet in stand blijven.

7. Proceskosten

De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) worden de te vergoeden kosten bepaald op 2 (punten voor proceshandelingen) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak), ofwel € 966.

8. De beslissing

De Douanekamer:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de uitnodiging tot betaling tot een bedrag van € 326,45;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 966 en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

Aldus vastgesteld op 3 juli 2007 door mr. A. Bijlsma voorzitter, mrs. M.E. van Hilten en K. Kooijman, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.