Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2007, BB5041, 06/00297

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2007, BB5041, 06/00297

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 oktober 2007
Datum publicatie
24 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB5041
Zaaknummer
06/00297
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 4.12

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft tot zijn aanmerkelijk belang behorende aandelen vervreemd. De daarmee behaalde vervreemdingswinst is terecht tot zijn inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend. De akte van levering dient als uitgangspunt te worden genomen. Niet aannemelijk is geworden dat partijen iets anders zijn overeengekomen dan hetgeen uit die akte blijkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 06/00297

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X

wonende te Z,

belanghebbende,

gemachtigde mrs. A

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/05140 van de rechtbank Haarlem van 7 juli 2006 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 21 september 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een voorlopige aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.524, uit aanmerkelijk belang van € 2.899.107 en uit sparen en beleggen van € 14.164.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 september 2005, de voorlopige aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 7 juli 2006, verzonden op 11 juli 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft (de gemachtigde van) belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 27 juli 2006, bij het Hof ingekomen op 28 juli 2006, aangevuld bij brief van 24 augustus 2006.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Het Hof verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld in de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van haar uitspraak. Op grond hiervan en van de geschilsomschrijving in onderdeel 3.1 van de uitspraak van de rechtbank, beschouwt het Hof het als vaststaand dat belanghebbende in 2002 aandelen heeft vervreemd die voor hem tot een aanmerkelijk belang behoorden.

2.2. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende in 2002 belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang heeft genoten. Indien het Hof tot de conclusie komt dat dat het geval is, is de hoogte daarvan niet in geschil.

2.3. Belanghebbende stelt - kort en zakelijk weergegeven - dat het in 2002 niet zijn bedoeling was zijn aandelen in Y Holding B.V. te vervreemden. Het was destijds de bedoeling van de bij de overdracht betrokken partijen dat Y Holding B.V. haar aandelen in Y International B.V. zou vervreemden. Door misverstanden in de communicatie met de toenmalige (belasting)adviseurs, aan wie partijen de uitvoering van de door hen gewenste transactie in belangrijke mate hadden overgelaten, zijn per abuis de aandelen Y Holding B.V. in plaats van de aandelen Y International B.V. verkocht, aldus belanghebbende. Hij stelt dat er sprake is van dwaling. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar in 1998 met zijn toenmalige belastingadviseur gevoerde correspondentie inzake een vennootschappelijke herstructurering, naar conceptnotulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van Y Holding B.V. van 9 december 1998, naar een ongedateerd stuk omtrent het oprichten van een tussenholding door Y Holding B.V. en belanghebbende en naar een beschikking fiscale eenheid van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen/Amsterdam van 28 juli 2000. Belanghebbende wijst erop dat bij de uitleg van een overeenkomst de bedoeling van partijen relevant is, net als bij de uitleg van de wet de bedoeling van de wetgever relevant is.

2.4. De inspecteur betwist niet dat belanghebbende in 1998 de bedoeling had om na verloop van tijd de aandelen in Y International B.V. te vervreemden. De inspecteur betwist echter dat belanghebbende in 2002 nog steeds deze bedoeling had.

2.5. De rechtbank heeft beslist:

“Dat en of [belanghebbende] de desbetreffende transactie niet heeft gewild is in deze alleen al niet relevant, omdat de transactie nooit is teruggedraaid en ook niet meer kan worden teruggedraaid, volgens mededeling van de zijde van [belanghebbende]. De vervreemding is dus een feit en wel een belastbaar feit dat leidt tot heffing als hier is gebeurd. Noch de wet, noch enige andere rechtsregel biedt in een dergelijke situatie de ruimte voor het achterwege laten van die heffing.”

2.6. Het Hof stelt voorop dat voor de vraag wat tussen de bij de overdracht van de aandelen betrokken partijen is overeengekomen, de notariële akte van levering van 16 mei 2002 als uitgangspunt moet worden genomen. Nu belanghebbende stelt dat de bij de overdracht betrokken partijen anders zijn overeengekomen dan hetgeen uit die akte blijkt, is het aan hem dit aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft weliswaar onbetwist gesteld dat het in 1998 de bedoeling was de aandelen van Y International B.V. te verkopen in plaats van de aandelen Y Holding B.V., maar uit niets blijkt dat deze bedoeling nog steeds aanwezig was in 2002 en dat hetgeen in de akte van levering is vastgelegd afwijkt van hetgeen daartoe tussen de betrokken partijen is overeengekomen. Het heeft op de weg van belanghebbende gelegen om bijvoorbeeld stukken die gewoonlijk rond een dergelijke overdracht worden geproduceerd, zoals concept-akten of correspondentie met de koper, te overleggen waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de bij de overdracht van de aandelen betrokken partijen iets anders zijn overeengekomen dan uit de vorengenoemde akte blijkt. Van een andere bedoeling dan hetgeen uit de akte naar voren komt blijkt te minder nu, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, het bij de overdracht de koper van de aandelen van Y Holding B.V. evenmin is opgevallen dat de uitvoering anders was dan was overeengekomen (hetgeen voor de hand had gelegen nu deze geen 100%, doch slechts 49% van de aandelen in een vennootschap verwierf) en de betrokken partijen geen stappen hebben ondernomen de transactie op grond van dwaling te vernietigen. Het Hof komt tot de conclusie dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betrokken partijen iets anders zijn overeengekomen dan hetgeen blijkt uit de akte van 16 mei 2002.

2.7. Uit de akte van 16 mei 2002 blijkt dat belanghebbende 949.005 aandelen B van Y Holding B.V. heeft verkocht. Omdat deze aandelen voor belanghebbende tot een aanmerkelijk belang behoorden, behoort het daarbij behaalde vervreemdingsvoordeel op grond van artikel 4.12, sub b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het inkomen uit aanmerkelijk belang.

2.8. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank mitsdien een juiste beslissing genomen.

2.9. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met verbetering van gronden, als hiervoor aangegeven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. E.A.G. Van der Ouderaa, voorzitter, E.F. Faase en E. van Waaijen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op 2 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.