Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-12-2007, BC1083, 06/00397

Gerechtshof Amsterdam, 21-12-2007, BC1083, 06/00397

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 december 2007
Datum publicatie
9 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BC1083
Zaaknummer
06/00397
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75a

Inhoudsindicatie

Een vergoeding van € 297,50 voor de kosten van een woz-taxatierapport is, in casu, niet onredelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P06/00397

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

het hoofd van de Sector Belastingen van de gemeente Haarlemmermeer,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, nummer AWB 06/672, van 29 augustus 2006 in het geding tussen

X, wonende te Y,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken bij beschikking van 28 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Y (hierna de woning) voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 306.000.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2005 de waarde van de woning verminderd tot € 280.000.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 27 december 2005, op dezelfde datum ingekomen bij de rechtbank, tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Nadat de heffingsambtenaar had geconcludeerd tot vermindering van de vastgestelde waarde van de woning tot € 235.000 heeft belanghebbende zijn beroep ingetrokken. Tegelijk met deze intrekking heeft hij de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank tot een bedrag van € 297,50.

1.4. Bij uitspraak van 29 augustus 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten in verband met de behandeling van het beroep van belanghebbende tot een beloop van € 197,50 en de gemeente Haarlemmermeer aangewezen als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet voldoen.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar bij beroepschrift van 3 oktober 2006 en op dezelfde datum ingekomen bij het Hof hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Q, NVM-makelaar en taxateur onroerend goed te Y (hierna: de taxateur), heeft op 17 maart 2005 een verklaring (hierna: de waardeverklaring) afgegeven, waarin hij, na opname ter plaatse en inzage van de bij de waardeverklaring gevoegde gegevens, onder meer verklaart dat de onderhandse verkoopwaarde van de woning vrij van huur en gebruik € 250.000 bedraagt. De omvang van de waardeverklaring is één bladzijde. De bijgevoegde gegevens zijn een kaartje van het kadaster waarop is te zien hoe de woning is gelegen en twee advertenties waarin een nabijgelegen woning wordt aangeboden voor € 245.000, kosten koper.

2.1.2. Belanghebbende heeft voor de waardeverklaring van de taxateur € 297,50 (€ 250 + € 47,50 BTW) betaald. Na intrekking van zijn beroep heeft de gemeente Haarlemmermeer hem in verband met deze kosten een vergoeding betaald van € 100.

2.2. Geschil

Tussen partijen is in geschil de hoogte van de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten voor de procedure bij de rechtbank.

2.3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot de proceskosten van belanghebbende onder meer het volgende overwogen:

“2.5 Verweerder stelt dat het bedrag van € 297,50 te hoog is voor de door de taxateur afgegeven waardeverklaring. Voorts stelt hij dat het in aanmerking te nemen uurtarief belangrijk lager is dat het maximumtarief van € 81,23 per uur. Verweerder stelt niet welk aantal uren en naar welk tarief volgens hem wel voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts stelt verweerder dat reeds een vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase ten bedrage van € 100 is toegekend.

2.6 De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank verwerpt de andersluidende conclusie van verweerder. De enkele omstandigheid dat het verslag van de taxatie summier is, betekent nog niet dat de taxateur daaraan weinig tijd heeft besteed. Zo blijkt reeds uit de waardeverklaring dat de taxateur (…) de woning van eiser ter plaatse heeft opgenomen. Gelet daarop en op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank recht op vergoeding van het in rekening gebrachte bedrag van € 297,50 min het reeds door verweerder uitbetaalde bedrag van € 100 = € 197,50.”

2.4. Standpunten van partijen

2.4.1. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de proceskostenvergoeding ten onrechte heeft vastgesteld op de werkelijk betaalde kosten verminderd met de betaalde vergoeding. De waardeverklaring is geen taxatierapport, is summier en niet onderbouwd en ook de bijlagen geven geen inzicht in de waarde van de woning. De heffingsambtenaar acht de toegekende vergoeding van € 197,50 niet in overeenstemming met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Btis 2003), dat bepaalt dat de vergoeding maximaal € 81,23 per uur bedraagt. In dit geval moet een aanzienlijk lager uurtarief worden gehanteerd, dat moet worden vermenigvuldigd met het aantal uren dat de deskundige aan het opstellen van het taxatieverslag heeft besteed. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld dient niet de heffingsambtenaar maar de rechtbank het aantal uren vast te stellen.

2.4.2 Belanghebbende heeft het Hof gemotiveerd verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over een bedrag van € 197,50.

2.5. Beoordeling van het geschil

2.5.1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek daartoe wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. In dit geval is het beroep bij de rechtbank ingetrokken omdat de heffingsambtenaar volledig tegemoet is gekomen aan belanghebbende. Voorts heeft belanghebbende tegelijkertijd met de intrekking van het beroep de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn proceskosten in eerste aanleg.

2.5.2. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) bepaalt - voor zover hier van belang - dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in onder meer artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.

Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb bepaalt dat de vergoeding van kosten van een deskundige wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

Artikel 6 van het Btis 2003 bepaalt dat het tarief voor werkzaamheden als verricht door de taxateur een tarief wordt gehanteerd van ten hoogste € 81,23 per uur.

2.5.3. Niet in geschil is dat sprake is van kosten van een deskundige die aan belanghebbende verslag heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Het Hof is met de heffingsambtenaar van oordeel dat de proceskostenveroordeling op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb moet worden berekend met toepassing van het Btis 2003.

2.5.4. Het Hof begrijpt de onder 2.3. van deze uitspraak weergegeven overweging 2.6. van de rechtbank aldus, dat de rechtbank aannemelijk heeft geoordeeld dat de taxateur, met inbegrip van het daaraan voorafgaande onderzoek, een zodanig aantal uren heeft besteed aan het opstellen van de waardeverklaring dat het door hem gedeclareerde bedrag met in achtneming van het hetgeen bepaald is in artikel 6 Btis 2003 een redelijke vergoeding van diens werkzaamheden vormt. Hetgeen door de heffingsambtenaar in hoger beroep is aangevoerd, geeft het Hof geen aanleiding daarover anders te oordelen. Gelet hierop onderschrijft het Hof het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep is derhalve ongegrond.

2.5.5. Belanghebbende heeft het Hof ter zitting verzocht hem een vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van € 197,50 toe te kennen. Het Hof begrijpt dit verzoek zo dat belanghebbende wenst dat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en dat de heffingsambtenaar wordt veroordeeld om hem, naast de proceskostenvergoeding van € 197,50, een bedrag aan wettelijke rente te vergoeden. Belanghebbende had om zijn verzoek behandeld te zien zelf beroep dan wel zogenoemd incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank moeten instellen. De beroepstermijn tegen de uitspraak van de rechtbank bedraagt zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak. Incidenteel hoger beroep kan op grond van artikel 27m, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden ingesteld bij het verweerschrift. Op de datum van de zitting, 20 juli 2007, waren beide termijnen verstreken. Het Hof kan belanghebbendes verzoek - wat daar overigens ook van zij - niet in behandeling nemen.

3. Proceskosten hoger beroep

Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in zijn proceskosten in hoger beroep. Deze betreffen de kosten die belanghebbende heeft moeten maken om ter zitting aanwezig te zijn ten bedrage van € 34,98 verletkosten en € 9,42 reiskosten openbaar vervoer tweede klas, dat is in totaal € 44,40. De heffingsambtenaar heeft met deze berekening ingestemd. Het Hof zal de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep. Hof heeft geen aanleiding van de berekening van belanghebbende af te wijken.

4. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het incidenteel hoger beroep niet ontvankelijk;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 44,40 en wijst de gemeente Haarlemmermeer aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Aldus vastgesteld door mr. P.M.F. van Loon, voorzitter, mr. J.P.F. Slijpen en mr. P.B.J.M. van der Beek-Gillesen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.P. Wakkerman als griffier. De beslissing is op 21 december 2007 in het openbaar uitgesproken.

Op grond van artikel 27l, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verbinding met artikel 231, vierde lid, van de Gemeentewet, wordt van de gemeente Haarlemmermeer een griffierecht geheven van € 422.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.