Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2007, BC1888, 04/4914

Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2007, BC1888, 04/4914

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 december 2007
Datum publicatie
16 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BC1888
Zaaknummer
04/4914

Inhoudsindicatie

In het geding is de aansprakelijkstelling van de importeur voor de nagevorderde douanerechten op grond van artikel 201, derde lid, derde volzin, van het Communautair douanewetboek juncto artikel 54 van het Douanebesluit. De Douanekamer overweegt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat in casu belanghebbende, naast de beroepservaring van de expediteurs, ook zelf over voldoende inzicht beschikte om haar algemene warenkennis van touwproducten tot uitdrukking te kunnen brengen in de complexe en gedetailleerde nummering van het GN. De uitnodigingen tot betaling konden derhalve niet aan belanghebbende worden uitgereikt. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

in de zaak nr. 04/4914 DK

de dato 11 december 2007

1. De procedure

1.1. Op 16 december 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van de gemachtigde, ingediend namens de importeur, belanghebbende, en aangevuld bij brief van 18 januari 2005.

Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Z (hierna: de inspecteur) van 10 november 2004, kenmerk ., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen drie uitnodigingen tot betaling van 1 april 2004, kenmerken.. ,. en ., ter grootte van respectievelijk ? 5.839,29, ? 663,67 en ? 6.945,70 aan dou-anerechten, ten dele werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van ? 273,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 28 juli 2005 een conclusie van repliek ingediend. Op 23 september 2005 is ter griffie een conclusie van dupliek van de inspecteur ingeko-men.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 december 2006. Namens belanghebbende is verschenen de ge-machtigde, vergezeld van C en D. Namens de inspecteur is verschenen X, vergezeld van Y. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgelezen en overgelegd. De Douanekamer rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft tevens een afschrift van een foto van meertouw overgelegd. De inspecteur heeft van deze foto ken-nis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.

1.4. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de samenhangende zaken, geregistreerd onder nummer 04/4912 DK, 04/4913 DK en 04/4915 DK.

1.5. Van de inspecteur is op 12 maart 2007 een nader stuk ontvangen, voorzien van een afschrift van een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 31 oktober 2006, nummer C(2006) 5087 def. Dit stuk heeft betrekking op het bij de Douanekamer niet in geschil zijnde antidumpingrecht. Bij brief van 19 maart 2007 heeft

belanghebbende op eerstgenoemd stuk van de inspecteur gereageerd.

2. De vaststaande feiten

2.1. In opdracht van belanghebbende hebben aangever B, aangever C en aangever A, allen douane-expediteurs, in de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 bij de douane te Rotterdam aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor verschillende touwproducten en spoelen en haspels afkomstig uit India.

Het betrof onder meer:

- decoratiedraad van nylon;

- metseldraad van polypropyleen, metseldraad van polyester en metseldraad van nylon;

- strengen van polypropyleen, strengen van polyester, strengen van nylon en strengen van katoen;

- opwindspoelen van kunststof;

- strengen van polyester en van nylon op een rol;

- spoelen en haspels van kunststof.

Aangever B heeft de goederen op de aangiften omschreven als "touw gevlochten van jute of van andere bastvezels bedoeld bij post 5303"; "artikelen van garen strippen of dergelijke vorm bedoeld bij post 5404 of 5405 van touw"; en "Weefsel van kunststoffen met echte zelfkant". De strengen van polypropyleen, de strengen van polyester, de strengen van nylon en de strengen van katoen heeft zij aangegeven onder post 5607 10 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GN), en de overige goederen onder post 5609 00 00.

Aangever C en aangever A hebben de goederen aangegeven onder post 5609 00 00 van de GN.

2.2. In 2004 heeft de douane een admini¬stratieve controle uitgevoerd bij belanghebbende over de periode 1 januari 2002 tot en met 30 september 2003, welke controle onder meer zag op "de aanvaardbaarheid van de aangiften en de naleving van de voorschriften in de vergunning (.) passieve veredeling, nummer ..". Nadat was gebleken dat bij de aangif-ten voor het vrije verkeer geen gebruik was gemaakt van de vergunning passieve veredeling, is de controle uitgebreid met een controle na in-voer, welke controle de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 betrof en waarbij een onderzoek werd ingesteld "naar de gevolgde douaneformaliteiten bij invoer en de aanvaardbaarheid van de aangiften voor het vrije verkeer". Van de controle is een verslag is neergelegd in het rapport van 29 maart 2004, kenmerk 2003/. In dit rapport is onder meer vermeld:

"Verloop onderzoek

Het onderzoek heeft plaatsgevonden bij de importeur. Hierbij konden wij beschikken over de administratie. Bij ons bezoek heeft de heer C ons zijn wijze van werken, voor wat betreft de aangiften voor het vrije verkeer, het volgende medegedeeld. Hij deelt zelf de op de inkoopfactuur vermelde goederen in in de volgende 3 goederencodes en geeft daarbij de volgende omschrijvingen:

goederencode Goederenomschrijving

5607 10 00 Touw, gevlochten van jute of van ander

Bastvezels bedoeld bij post 5303

5806 32 10 Weefsel van kunststoffen met echte zelfkant

5609 00 00 Artikelen van garen, strippen of dergelijke vorm bedoeld bij post 5404 of 5405, van touw

Hij geeft de aangevers gedetailleerde opdrachten met opgaaf van GN-indeling en daarbij een bij de zending behorende certificaat van oorsprong, Form A. Hij vermeldt op een kopie van de inkoopfactuur, per goederencode gespecificeerd, het totaalbedrag, bruto- en nettogewicht en opslagen in verband met vervoers- en verzekeringskosten. Op de inkoopfactuur geeft hij per goed, middels kleurcoderingen, de GN-indeling aan. De aangevers geven de goederen aan, zonder enige vorm van aanpassing, op de wijze zoals is vermeld in de opdrachten van de importeur.

In eerste instantie werden bij de invoer van touwproducten uit India alleen de goederencodes 5607 10 00 en 5609 00 00 gebruikt. Pas nadat bij een zending eind 2001 een monster werd genomen van een aantal goederen kwam ook goederencode 5806 32 10 erbij. Begin 2002 heeft de importeur bij de Douane een vergunning passieve veredeling aangevraagd en daarbij als bijlage nr 3 een overzicht gevoegd van de weer in te voeren hoofdveredelingsproducten (bijlage 3). In dit overzicht worden de goederen zeer gedetailleerd ingedeeld in een tiental verschillende goederencodes, waarbij andere (hogere) invoerrechtpercentages gelden en deels antidumpingheffing van toepassing is. Op grond hiervan stellen we vast, dat de importeur ruim voldoende kennis had om de goederen nader in te delen, maar dat bij de aangiften niet heeft gedaan.

Om te onderzoeken of de goederen juist ingedeeld waren in de Gecombineerde Nomenclatuur zijn een 26-tal producten bemonsterd en heeft er een onderzoek plaatsgevonden in het Douane Laboratorium te Amsterdam. Een overzicht van de uitslagen van het monsteronderzoek is als bijlage bijgevoegd. De door de importeur onder de goederencodes 5607 10 00 en 5609 00 00 aangegeven goederen blijken grotendeels niet te voldoen aan de specifieke eisen die de Gecombineerde Nomenclatuur stelt om als zodanig te kunnen worden ingedeeld. Een groot deel van de goederen die ingedeeld worden onder goederencode 5609 00 00 blijken niet te vol-doen aan de criteria die de Gecombineerde Nomenclatuur stelt om als artikelen van touw te kunnen worden ingedeeld. De goederen moeten ingedeeld worden als bindgaren, touw en kabel (.) kunststof (5607), waarbij nader ingedeeld wordt op materiaal en decitex. Ook bij de indeling van de goederen onder goederencode 5607 10 00 is de nadere indeling niet juist toegepast. Voor een groot deel van de goederen is hierdoor een verhoogd invoerrechtpercentage en antidumpingheffing van toepassing.

Aan de importeur is de uitslag medegedeeld en hij is in de gelegenheid gesteld een heronderzoek te verzoeken, waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt. (.)

De importeur heeft vervolgens de zaak voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken, waarvan wij een afschrift hebben ontvangen. De importeur beroept zich onder andere op een door de Douane opgewekt vertrouwen. De Douane heeft bij een aantal aangiften ten invoer fysieke controles gedaan en zou die akkoord hebben bevonden. In de controle periode, voordat deze administratieve controle gestart was, zijn drie aangiften ten invoer fysiek gecontroleerd. Twee controles waren gericht op de indeling van de goederen in de Gecombineerde Nomenclatuur, waarbij deelmonsters genomen waren. Bij één daarvan werden de bemonsterde goederen, na laboratoriumonderzoek, ingedeeld als weefsel van kunststoffen met echte zelfkant (5806 32 10) in plaats van artikelen van touw. Sindsdien gebruikt de importeur deze indeling voor dit soort goederen. Bij de ander betrof het daadwerkelijk artikelen van touw (5609 00 00). Eén controle was gericht op de oorsprong van de goederen,

waarbij de oorsprong India akkoord is bevonden. De Minister van Economische Za-ken ziet echter voor de Douane geen reden om van heffing af te zien en verwijst naar de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

(.)

4.1. Goederencode

De indeling van de voor het vrije verkeer aangegeven goederen in de Gecombineerde Nomenclatuur is gecontroleerd en niet akkoord bevonden. Tijdens het onderzoek zijn 26 monsters genomen die door het Douane Laboratorium zijn onderzocht. Een overzicht van de uitslagen van het monsteronderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd. Aan de importeur is de uitslag meegedeeld en hij is in de gelegenheid gesteld een heronderzoek te verzoeken, waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt. Mede aan de hand van de uitslagen van het monsteronderzoek hebben wij het artikelenbestand van de ingevoerde goederen opnieuw ingedeeld. Hierbij werd onder andere gekeken naar de factuuromschrijving, het materiaal en de diameter van de goederen. Een overzicht hiervan is als bijlage 2 bijgevoegd. Gebleken is dat een groot deel van de aangegeven goederen verkeerd ingedeeld was. Hierdoor is een verhoogd invoerrechtpercentage en antidumpingheffing van toepassing. Dit heeft geleid tot de volgende twee correcties: een correctie op de heffing van invoerrecht, op grond van artikel 20 CDW, en een correctie met betrekking tot antidumpingheffing, waarbij we verwijzen naar punt 4.5. (...)

5.2. Uitnodiging tot betaling

Over de jaren 2001 tot en met 2003 zullen voor de rechten bij invoer boekingen achteraf plaatsvinden. Deze zijn gebaseerd op artikel 220 CDW. Voor de boekingen achteraf worden uitnodigingen tot betaling verzonden. De uitnodigingen tot betaling (UTB), voor de rechten bij invoer en de antidumpingheffing, zullen verzonden worden aan de aangevers en aan de importeur. Aan de importeur wordt de UTB ook verzonden, omdat hij aan de aangever inklaringsopdrachten heeft gegeven en zomede onjuiste gegevens aan de aangever heeft verstrekt (artikel 201, lid 3, CDW juncto artikel 54 Douanebesluit). Betrokken zijn de volgende aangevers:

Aangevernummer 0000 aangever A;

Aangevernummer 0000 aangever B;

Aangevernummer 0000 aangever C.".

2.3. Tijdens de controle heeft de douane, in overleg met De importeur, monsters van de sub 2.1. vermelde goederen genomen en ingezonden aan het Douane Laboratorium te Amsterdam (hierna: het Laboratorium).

2.4. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur ten aanzien van de goederen sub 2.1. genoemd besloten dat deze als "Bindgaren, touw en kabel" als bedoeld in post 5607 50 11 van de GN moeten worden aangemerkt.

2.5. De inspecteur heeft daarop de aangiften gecorrigeerd en het meer verschuldigde bedrag aan douanerechten door middel van de sub 1.1. genoemde uitnodigingen tot betaling nagevorderd.

2.6. Belanghebbende heeft op 11 mei 2004 tegen de litigieuze uitnodigingen tot betaling bezwaar gemaakt. Bij de sub 1.1. vermelde uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar ten dele toegewezen. In de uitspraak is voorzover hier van belang het volgende vermeld:

"Beoordeling van uw bezwaar

(.)

Belanghebbende had bij uitstek als vroegere fabrikant en nu als handelaar gedegen productkennis en kon de indelingscriteria kennen aan de hand van de door haar steeds ontvangen goederennaamlijsten. Belanghebbende kon weten dat de door haar opgegeven goederencode, bij wederinvoer in het kader van de passieve veredeling, de onjuiste was. Belanghebbende wist welke goederen werden uitgevoerd en welke goederen werden geproduceerd in haar bedrijf in India. Door deze kennis heeft belanghebbende ook aan de douane-expediteurs opgedragen onder welke goederencode aan te geven. (.) Mijn conclusie is dat belanghebbende wel redelijkerwijs had kunnen weten wat de juiste indeling was en een eventuele vergissing van de douane met zijn

productkennis redelijkerwijs had kunnen ontdekken.

3. Het geschil

In geschil is of belanghebbende terecht voor het bedrag van de nagevorderde douanerechten mede-aansprakelijk is gesteld op de voet van artikel 201, lid 3, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW), welke bepaling luidt als volgt:

"Schuldenaar is de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar.

Wanneer een douaneaangifte voor een van de in lid 1 bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk ver-schuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, kunnen de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd."

Artikel 54 van het Douanebesluit (hierna: het Db) kan worden beschouwd als de hierboven bedoelde nationale bepaling, en luidt als volgt:

"Indien een douaneaangifte als bedoeld in artikel 201, derde lid, van het Communautair douanewetboek, is opgesteld op basis van gegevens die er toe leiden dat de verschuldigde rechten bij invoer gedeeltelijk niet worden geheven, is de per-soon die de voor de opstelling van die aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze gegevens verkeerd waren, eveneens schuldenaar voor de verschuldigde rechten bij invoer."

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Belanghebbende heeft niet willens en wetens onjuiste GN-codes aan de douane-expediteurs doorgegeven. Belanghebbende was en is van mening dat de verschillende touwproducten door de verschillende

bewerkingen die zij hebben ondergaan onder post 5609 moeten

worden ingedeeld.

4.2. Ter zitting is namens belanghebbende, zakelijk weergegeven, het volgende aan haar standpunt toegevoegd.

Bulktouw wordt op bepaalde lengten gesneden waarna de

uiteinden worden bewerkt met een smeltijzer. Dit is om rafelen te

voorkomen. Daarna wordt het touw opgerold en van een wikkel

voorzien. Er wordt ook nog een etiket op aangebracht. Tenslotte wordt het bundeltje kleiner gemaakt. Dit heet inkrimpen. Vijf van dergelijke bundels gaan in één doos voor de consumentenverkoop.

Belanghebbende, bij monde van E:

In 1997 hebben wij een nieuw boekhoudsysteem in gebruik genomen. Toen is ook de "Statistiekcode" opgesteld. Deze lijst diende om

bulktouw in te kunnen delen. In 1998 is belanghebbende aangevangen met de kleinverpakkingen. De lijst verloor toen aan betekenis. Er is vanaf die tijd sprake van een gereed product en niet meer van touw in bulk. Door de verschillende bewerkingen die de producten hebben

ondergaan, zoals het snijden, het smelten en het aanbrengen van een wikkel, voldoen de artikelen aan de bewoordingen van post 5609.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. Belanghebbende is terecht als medeschuldenaar aangemerkt.

Belanghebbende heeft zelf voor de op de inkoopfacturen vermelde

goederen slechts drie verschillende goederencodes opgegeven aan de douane-expediteurs. Uit de activiteiten van belanghebbende in 2002 in verband met haar aanvraag voor een vergunning passieve veredeling blijkt dat zij op de hoogte is van de verschillende goederencodes die voor touw en aanverwante producten aan de orde kunnen zijn. Ook is bij de aanvraag voor de vergunning passieve veredeling door

belanghebbende een bijlage gevoegd, de zogeheten "Statistiekcode". Dit is een opsomming van zesenveertig verschillende artikelen die ook nauwkeurig zijn omschreven en waarvan exact de GN-code door

belanghebbende is vermeld. Ook hieruit blijkt duidelijk hoe goed

belanghebbende op de hoogte was van de indeling van de verschillende touwproducten.

5.2. De inspecteur heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.

Artikel 201, derde lid, derde volzin, van het CDW heeft niets te maken met kwade trouw. Voor dit artikel is niet meer vereist dan dat de

onjuiste aangiften onder verantwoordelijkheid van belanghebbende zijn gedaan, en dat is wat zich in deze casus voordoet.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Op grond van artikel 201, derde lid, derde volzin, van het CDW, juncto artikel 54 van het Db, kunnen in het geval wettelijk

verschuldigde douanerechten geheel of gedeeltelijk niet zijn geheven, eveneens als schuldenaar voor de ontstane douaneschuld

worden aangemerkt de personen die de voor de opstelling van de

aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of

redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.

6.2. Het ligt op de weg van de inspecteur aannemelijk te maken dat

deze wetenschap bij belanghebbende aanwezig was. Naar het oordeel van de Douanekamer is de inspecteur daar niet in geslaagd. Uit de

enkele omstandigheid dat belanghebbende voor de verschillende

touwproducten slechts drie GN-codes aan de door haar ingeschakelde douane-expediteurs heeft doorgegeven, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het merendeel van de goederen - zoals blijkt uit de uitspraken van de

Douanekamer in de sub 1.4. vermelde, samenhangende zaken - niet onder post 5609 00 00 van de GN had mogen worden aangegeven.

Het inroepen van de expertise van een douane-expediteur duidt veeleer op het tegendeel. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat in casu belanghebbende, naast de beroepservaring van de expediteurs, ook zelf over voldoende inzicht beschikte om haar algemene warenkennis van touwproducten tot uitdrukking te kunnen brengen in de complexe en gedetailleerde nummering van de GN. Derhalve konden aan haar geen uitnodigingen tot betaling als mede-aansprakelijke worden uitge-reikt.

6.3. Uit het in 6.2. overwogene volgt dat het gelijk aan belanghebbende is. De uitspraken op bezwaar en de litigieuze uitnodigingen tot betaling moeten worden vernietigd.

7. De proceskosten

De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer de proceskosten vast op 3 (beroepschrift, repliek, verschijnen ter zitting en schriftelijke inlichtingen) x ? 322,-- (waarde per punt) x 2 (gewicht) = ? 1.932,--.

8. De beslissing

De Douanekamer:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken, waarvan beroep;

- vernietigt de sub 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling van douanerechten;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot ? 1.932,--, aan belanghebbende te voldoen;

- wijst de Staat der Nederlanden aan het griffierecht ad ? 273,-- aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 11 december 2007 door mrs. F.H.M.

Possen, voorzitter, J.J.A.M. Kennis en M.J. Kuiper, leden, in tegen-woordigheid van mr. R.J.M Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

De Douanekamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.