Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2007, BC2809, 06/00311
Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2007, BC2809, 06/00311
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2007
- Datum publicatie
- 30 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2809
- Zaaknummer
- 06/00311
Inhoudsindicatie
De rechtbank achtte de vastgestelde waarde niet voldoende onderbouwd en droeg de heffingsambtenaar op om binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Op het hoger beroep van de heffingsambtenaar voorziet het Hof zelf in de zaak en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. De grief van de heffingsambtenaar, die was gericht tegen het terugwijzen van de zaak door de rechtbank, behoeft dan geen behandeling meer. Het Hof geeft nog overwegingen ten overvloede naar aanleiding van de uitlating van de heffingsambtenaar in hoger beroep, dat hij geen gevolg zal geven aan het verzoek van de rechtbank om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P06/00311
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Houten,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak no. SBR 05/3183 van de rechtbank Utrecht van 28 juni 2006 in het geding tussen
X,
wonende te P,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) met dagtekening 28 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak a-straat 2 te P (hierna: de woning) voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2005 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 511.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 30 september 2005, het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 466.000.
Bij uitspraak van 28 juni 2006, verzonden op 4 juli 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van - zo begrijpt het Hof - 30 september 2005 vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 9 augustus 2006, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 4 september 2006. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak is meegezonden.
2. Overwegingen
2.1. Feiten
2.1.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning.
2.1.2. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd van [kantoor A] met dagtekening 13 december 2005. In het taxatierapport is de waarde van de woning op 1 januari 2003 bepaald op € 466.000. In het taxatierapport wordt uitgegaan van een inhoud van de woning van 655 m³, een erker van 7 m³, een garage van 75 m³ alsmede een perceelgrootte van 430 m².
2.1.3. In het taxatierapport zijn drie vergelijkingspanden vermeld waarover de volgende verkoopgegevens beschikbaar zijn:
Adres Verkoopprijs Verkoopdatum
a-straat 1 € 495.000 02-08-2004
b-straat 1 € 423.500 01-05-2003
c-straat 1 € 648.633 13-06-2002
2.1.4. In het taxatierapport is een matrix opgenomen waarbij de waarde van de woning wordt berekend aan de hand van de prijs per kubieke en vierkante meter alsmede waardeverhogende elementen als bijvoorbeeld garages, erkers, dakkapellen etc. In de matrix zijn, voor zover hier van belang, de volgende gegevens opgenomen:
Adres Inhoud Prijs per m³ Perceel-grootte Prijs per m² Prijs overige elementen Woz-waarde
a-straat 2 655 347 430 521 15.598 466.000
a-straat 1 455 441 465 508 24.177 461.000
b-straat 1 333 469 405 532 42.306 413.000
c-straat 1 746 390 611 535 37.162 654.000
2.1.5. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van de rechtbank van 18 april 2006 heeft de heffingsambtenaar een nieuwe matrix opgesteld, die is meegezonden met een brief van de heffingsambtenaar van 21 april 2006 aan belanghebbende, in welke matrix voor zover hier van belang de volgende gegevens zijn opgenomen:
Adres Inhoud Prijs per m³ Perceel-grootte Prijs per m² Prijs overige elementen Woz-waarde
a-straat 2 655 400 430 438 15.598 466.000
a-straat 1 455 441 465 508 24.177 461.000
b-straat 1 333 469 405 532 42.306 413.000
c-straat 1 746 390 611 535 37.162 654.000
2.2. Geschil
In geschil is of de rechtbank terecht de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd en de zaak heeft teruggewezen naar de heffingsambtenaar en deze heeft opgedragen om binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen, in plaats van zelf in de zaak te voorzien.
Indien het Hof van oordeel is dat de rechter zelf in de zaak kan voorzien is tussen partijen in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de woning, door die te stellen op € 466.000, te hoog heeft vastgesteld.
2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de waardebepaling van de woning tot stand is gekomen en dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde niet hoger is dan de economische waarde op de waardepeildatum.
De rechtbank heeft op grond van een en ander geoordeeld dat de bestreden uitspraak is gedaan in strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin is bepaald dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
De rechtbank heeft daarop de uitspraak op het bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen.
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting dat met deze uitspraak is meegezonden.
2.5. Beoordeling van het geschil
2.5.1. De uitspraak op bezwaar
2.5.1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 september 2005 uitspraak op het bezwaar gedaan. Op 3 oktober 2005 heeft de heffingsambtenaar een door hem zo genoemde “herzieningsuitspraak op bezwaarschrift tegen de aanslag gemeentelijke belastingen” gedaan. In dit stuk vermeldt de heffingsambtenaar:
Met dagtekening 30 september 2005 heb ik uitspraak gedaan op het door u ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag gemeentelijke belastingen met aanslagnummer 156309. Deze uitspraak is niet juist gebleken. Dientengevolge treedt deze uitspraak volledig in de plaats van de met dagtekening 30 september 2005 gedane uitspraak.
De “herzieningsuitspraak” concludeert overigens tot dezelfde waarde als de uitspraak van 30 september 2005.
2.5.1.2. Nu aan de uitspraak van 30 september 2005 geen gebreken kleven die maken dat die uitspraak niet als een geldige uitspraak op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift kan worden aangemerkt en de wet niet de mogelijkheid kent dat op hetzelfde bezwaar tweemaal uitspraak wordt gedaan, is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat het beroep is gericht tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van 30 september 2005. De herzieningsuitspraak van 3 oktober 2005 zal door het Hof als een aanvulling op de uitspraak worden aangemerkt.
2.5.2. De waarde
2.5.2.1. Het Hof stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de last rust om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft daartoe onder andere een taxatierapport overgelegd waarin een matrix is opgenomen en later in de procedure voor de rechtbank een andere matrix overgelegd.
2.5.2.2. Het Hof overweegt dat de in de matrices weergegeven opbouw van de getaxeerde waarde slechts kan gelden als een hulp- en controlemiddel bij de waardevaststelling en dat de verschillende elementen van de taxatieopbouw dus niet afzonderlijk op hun juistheid beoordeeld behoeven te worden en ook niet kunnen worden. De heffingsambtenaar dient echter wel inzichtelijk te maken op welke wijze de waarde is vastgesteld en welke maatstaven hij daarvoor heeft gebruikt.
2.5.2.3. Het Hof is van oordeel dat de in het door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport genoemde verkochte objecten en de woning van belanghebbende in zodanige mate met elkaar vergelijkbaar zijn, dat de verkoopprijzen van die objecten terecht als uitgangspunt zijn genomen bij het bepalen van de waarde van de woning.
2.5.2.4. Belanghebbende heeft een afdruk overgelegd van een tweetal pagina’s van de website www.houten.woz-portaal.nl, met dagtekening 13 februari 2005, waarop de gegevens van de woning zijn vermeld zoals die kennelijk bij de gemeente bekend waren. Volgens deze gegevens heeft de woning een inhoud van 411 m³, de garage van 75 m³, de aanbouw van 140 m³ en de erker van 7 m³. De perceelgrootte is 430 m².
2.5.2.5. Volgens belanghebbende is het verschil tussen de inhoud van de woning zoals die vermeld is in het taxatierapport (655 m³) en op de website (411 m³ + 140 m³= 551 m³), te weten 104 m³, de inhoud van de vliering. Belanghebbende stelt dat de vliering deels niet bevloerd is, dat dit gedeelte geen functie heeft en dat het gedeelte van de vliering dat wel bevloerd is slechts een opslagfunctie heeft. Voort stelt belanghebbende dat op de vliering geen sprake is van een normale afwerking en dat slechts de meest noodzakelijke voorzieningen zijn aangebracht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat nu de vliering geen functie of slechts een opslagfunctie heeft de inhoud van de vliering voor een lagere waarde in de berekening dienen te worden meegenomen. Belanghebbende wijst er voorts op dat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de referentieobjecten er ook sprake zou zijn van minder doelmatige ruimtes.
2.5.2.6. De heffingsambtenaar heeft in de aanvulling op zijn beroepschrift in hoger beroep het volgende gesteld:
“Voor de berekening van inhoudsmaten wordt op basis van de NEN 2580 norm, gerekend. Met het toepassen van een uniform meetvoorschrift, zijn de maten immers voor onderlinge vergelijking bruikbaar. In het bijzonder het aspect beloopbaarheid van een vliering, komt door deze éénduidige methodiek en op basis van beoordeling bouwtekeningen, bij alle beoordeelde en getaxeerde objecten éénduidig tot uitdrukking. Wat wil zeggen dat zolderverdiepingen in zijn algemeenheid, door de toegepaste dakconstructie, het reduceren van beloopbaarheid met zich meebrengt. De vastgestelde economische waarde heeft op basis van vergelijking plaatsgevonden, waarbij gerealiseerde verkoopprijzen ter onderbouwing dienen. Deze objecten wijken daarin om reden van toegepaste éénduidige methodiek dus niet af en de mate van beloopbaarheid vlieringen/ zolders is daarin verdisconteerd.”
2.5.2.7. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat de inhoud van de woning is berekend conform de NEN 2580 norm en dat hij bij het opmeten van woningen uitgaat van deze norm. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar, nu hij zowel bij de waardebepaling van de woning als van de vergelijkingsobjecten uitgaat van dezelfde norm voor het berekenen van de inhoud van woningen, aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de juiste wijze rekening heeft gehouden met verschillen in inhoud tussen de woning en de vergelijkingspanden. Daarnaast dient eventueel nog rekening te worden gehouden met de waardedrukkende invloed van een ondoelmatige indeling van de woning, maar dat hiervan sprake zou zijn in verband met de mindere bruikbaarheid van de vliering is onvoldoende gebleken.
2.5.2.8. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de mindere ligging van zijn perceel. De vergelijkingspanden zijn volgens belanghebbende beter gelegen.
2.5.2.9. Met betrekking tot de ligging heeft de heffingsambtenaar ter zitting de mindere ligging weersproken voor zover het de vergelijkingspanden Bosmeer 6 en Woudmeer 6 betreft maar heeft hij in de tweede matrix de waarde per m² van het perceel van belanghebbende wel naar beneden bijgesteld. Belanghebbende heeft, tegenover deze weerspreking, geen althans onvoldoende concrete omstandigheden gesteld om aannemelijk te maken dat de ligging van de woning minder is dan die van de vergelijkingspanden.
2.5.2.10. Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar geslaagd is in de op hem rustende bewijslast. Uit het overgelegde taxatierapport en de tijdens de procedures in eerste en tweede aanleg gegeven toelichtingen vloeit voort dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
2.6. Terugwijzing
Het Hof zal, gelet op artikel 27q, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op hetgeen hiervoor is overwogen, zelf in de zaak voorzien. Nu het Hof zelf in de zaak voorziet behoeft de grief van de heffingsambtenaar, die is gericht tegen het terugwijzen van de zaak door de rechtbank naar de heffingsambtenaar, geen behandeling meer.
Met betrekking tot de uitlating van de heffingsambtenaar in zijn beroepschrift in hoger beroep dat hij aan het “verzoek” van de rechtbank om opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen geen gevolg zal geven om de reden dat door dat verzoek het proces “in voortgang, achterwaarts (wordt) geplaatst en (…) daarmee de procedure voor de rechtbank opnieuw (kan) beginnen”, merkt het Hof nog het volgende op. De beslissing van de rechtbank houdt niet een verzoek aan de heffingsambtenaar in, maar een opdracht waaraan gevolg moet worden gegeven. Slechts indien, zoals in dit geval, tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep wordt ingesteld, wordt de op de heffingsambtenaar gelegde verplichting opgeschort ingevolge het bepaalde in artikel 27h, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De omstandigheid dat, zoals de heffingsambtenaar in het onderhavige geval in hoger beroep heeft gesteld, de uitspraak van de rechtbank voor hem “onaanvaardbaar” is en door hem “zeer verwerpelijk” wordt geacht, levert geen grond op voor het niet voldoen aan de verplichting om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift.
2.7. Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens de beslissing inzake het griffierecht. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigen en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling
bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens wat de beslissing inzake het griffierecht betreft; en
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon en J.P.F Slijpen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik als griffier. De beslissing is op 10 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.