Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2007, BC4192, 04/02534

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2007, BC4192, 04/02534

Inhoudsindicatie

Gelet op de zogenoemde standstillbepaling (artikel 57 EG) voor op 31 december 1993 bestaande beperkingen van de vrijheid van kapitaalverkeer (artikel 56 EG) kunnen rente- en algemene kosten ter zake van buiten de Europese Unie (de VS, Japan en Zwitserland) gevestigde meerderheids- en minderheidsdeelnemingen niet in aftrek komen van de belastbare winst van belanghebbende. Ook een minderheidsbelang heeft te gelden als 'directe investering' als bedoeld in artikel 57 EG.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op de beroepen van de naamloze vennootschap X N.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Namens belanghebbende is op 6 juli 2004 ter griffie een beroepschrift ingekomen, ingediend door mrs. A en B als gemachtigden (hierna: de gemachtigden). Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 juni 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1997.

1.2. De aanslag vennootschapsbelasting 1997, gedagtekend 31 juli 1999, is berekend naar een belastbaar bedrag van f 3.834.633. Na bezwaar is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 3.594.931.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbare winst van f 3.392.809 en een belastbaar bedrag van, na verliesverrekening, ƒ 2.487.785.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.

1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft daarop, verenigd in één geschrift, in de zaken van belanghebbende betreffende de beschikkingen vaststelling verliezen per ultimo 1994 en vaststelling verlies voor het jaar 1995 (beroep met kenmerknummer 04/02155) en betreffende de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 1996, 1997, 1999, 2000 en 2001 (beroepen met respectievelijk kenmerknummers 04/02527, 04/02534, 04/02535, 04/02536 en 04/02613) alsmede de beschikking verrekend verlies in 1996 (beroep met kenmerknummer 04/02527) een conclusie van dupliek ingezonden.

1.6. Partijen hebben schriftelijk ermee ingestemd dat het Hof uitspraak doet zonder mondelinge behandeling.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende fungeerde in het onderhavige jaar als (tussen)houdstervennootschap behorend tot de X groep van vennootschappen.

2.2. Gedurende het onderhavige jaar hield belanghebbende deelnemingen in diverse buitenlandse vennootschappen. Daartoe behoorden de volgende buiten de Europese Unie gevestigde vennootschappen:

- een deelneming van 100% in A, Inc., gevestigd in de VS

- een deelneming van 33,33% in B, Inc., gevestigd in de VS

- een deelneming van 40% in C, gevestigd in Japan

- een deelneming van 70% in D S.A., gevestigd in Zwitserland

- een deelneming van 34% in E, gevestigd in Japan

2.3. In 1997 heeft belanghebbende een additionele kapitaalstorting gedaan in B, Inc. Zij heeft die storting gefinancierd met vreemd vermogen. De in 1997 in verband hiermee verschuldigde rente bedroeg f 153.141

2.4. Belanghebbende heeft in 1997 voorts algemene kosten gemaakt die verband houden met de hiervoor genoemde deelnemingen. Deze kosten bedroegen in totaal f 48.981.

2.5. Bij het doen van haar aangifte voor 1997 is belanghebbende ervan uitgegaan dat de hiervoor vermelde (rente)kosten alsmede de (rente)kosten gemaakt in verband met haar binnen de Europese Unie gevestigde deelnemingen op de voet van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) buiten aanmerking moeten blijven bij het bepalen van de winst. De aangegeven belastbare winst bedroeg f 3.834.633. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld conform de ingediende aangifte.

2.6. Belanghebbende heeft zich in haar (aanvulling op haar) bezwaarschrift van 9 augustus 1999 op het standpunt gesteld dat de in 2.5 bedoelde (rente)kosten in de winst kunnen worden begrepen en haar belastbare bedrag becijferd op f 3.392.809.

2.7. Bij de uitspraak op het bezwaar heeft de inspecteur de kosten ter zake van de in de Europese Unie gevestigde deelnemingen in aftrek toegelaten en die ter zake van de buiten de Europese Unie gevestigde deelnemingen niet.

3. Geschil

In geschil is de vraag of de onder 2.3 en 2.4 vermelde (rente)kosten in aftrek kunnen komen van de belastbare winst van belanghebbende. In zijn conclusie van dupliek heeft de inspecteur zijn standpunt dat de onder 2.3 vermelde rentekosten (reeds) van aftrek zijn uitgesloten op grond van hetgeen is bepaald in artikel 10a van de Wet, ingetrokken.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende heeft zich met betrekking tot de onderwerpelijke (rente)kosten op het standpunt gesteld dat het niet in aftrek toestaan van die kosten in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer zoals die - ook in verhouding tot derde landen - is vastgelegd in (thans) artikel 56 van het EG-Verdrag (hierna: EG).

5.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de in artikel 13, eerste lid, van de Wet opgenomen beperking van de aftrekbaarheid van kosten die verband houden met een deelneming ook na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 september 2003, C-168/01 (Bosal Holding), BNB 2003/344, onverkort van toepassing is met betrekking tot kosten die verband houden met deelnemingen als de onderhavige, die niet in een Lid-Staat van de Europese Unie dan wel de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd.

5.3. Het Hof wijst de stellingen van belanghebbende af op de gronden die zijn vermeld in zijn beslissing van 2 maart 2005, nr. 04/02310, V-N 2005/16.9, rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.22. en die, in hoofdzaak, erop neerkomen dat de kostenaftrekbeperking van artikel 13, eerste lid, van de Wet in de verhouding tot 'derde landen' wordt gesauveerd door artikel 57 EG, de zogenoemde standstillbepaling voor op 31 december 1993 bestaande beperkingen.

5.4. Voor zover belanghebbende haar beroep op artikel 56 EG toespitst op de omstandigheid dat diverse van haar deelnemingen minderheidsbelangen betreffen, faalt dat beroep evenzeer omdat, anders dan belanghebbende verdedigt, ook een dergelijk aandelenbelang heeft te gelden als 'directe investering' als bedoeld in artikel 57 EG. Het Hof verwijst naar de rechts-overwegingen 5.14. tot en met 5.16. van zijn voormelde uitspraak van 2 maart 2005, alsmede naar rechtsoverweging 5.6. van zijn uitspraak van 26 april 2006, nr. 04/02774, NTFR 2006/294.

5.5. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat het niet in aftrek toestaan van de rentekosten in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna IVBPR). Volgens de inspecteur verhinderen ook artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR niet de toepassing van de kostenaftrekbeperking van artikel 13, eerste lid, van de Wet. Het gelijk is ook op dit punt aan de inspecteur; het Hof verwijst naar rechtsoverweging 5.26 van zijn voormelde uitspraak van 2 maart 2005.

5.6. Op grond van het vorenstaande is de belastbare winst terecht vastgesteld op f 3.594.931.

5.7. Nu het Hof bij zijn uitspraken van heden in de zaken van belanghebbende betreffende de beschikkingen tot vaststelling van de verliezen per ultimo 1994 en van het verlies van het jaar 1995 (beroep met kenmerknummer 04/02155) en betreffende de aanslag voor het jaar 1996 de beroepen ongegrond heeft verklaard, dient (ook) het belastbare bedrag in de onderhavige zaak te worden vastgesteld op f 3.594.931. Mitsdien moet het beroep ongegrond worden verklaard.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 21 maart 2007 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.