Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-01-2008, BC2262, 05/00221

Gerechtshof Amsterdam, 18-01-2008, BC2262, 05/00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 januari 2008
Datum publicatie
30 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BC2262
Zaaknummer
05/00221
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Brandweerrechten. Heffing ter zake van het door de brandweer inzetten van een hoogwerker voor het horizontaal afvoeren van patiënten vanuit een gebouw naar een ambulance. Het Hof beoordeelt van geval tot geval of die diensten zijn gericht op het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen bij ongevallen anders dan bij brand. Indien dit het geval is, zijn die diensten niet rechtstreeks en in overheersende mate verricht ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Belastingplichtig is de vervoerder (de exploitant van de ambulance) en niet de alarmcentrale of de patiënt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

uitspraken van het Sectorhoofd belastingen van de gemeente P, de heffingsambtenaar.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 29 december 2004, namens haar ingediend door mr. A, advocaat te Q, de gemachtigde. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van de gemachtigde van 11 februari 2005. Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar, vervat in één geschrift met dagtekening 22 november 2004, betreffende aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de brandweerrechten.

1.2. Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 16 mei 2003 twaalf aanslagen in de brandweerrechten opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op onderscheidenlijk 15, 16, 19, 21, 21 en 24 januari en 6, 7, 9, 14, 15 en 26 februari 2003. De aanslagen bedragen elk € 347,14. Voorts is € 791,48 aan omzetbelasting in rekening gebracht.

1.3. Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 5 november 2003 eenendertig aanslagen in de brandweerrechten opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op onderscheidenlijk 10, 13, 14, 16, 20, 24, 24, 24 en 29 maart, 3, 4, 10 en 23 april, 20 en 25 mei, 4, 7, 8, 13 en 28 juni, 6, 24 en 29 juli en 2, 11, 11, 11, 11, 22, 22 en 30 augustus 2003. De aanslagen bedragen elk

€ 347,24. Voorts is € 2.045,24 aan omzetbelasting in rekening gebracht.

1.4. Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 16 januari 2004 vijf aanslagen in de brandweerrechten opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op onderscheidenlijk 6, 22 en 28 september en 10 en 11 oktober 2003. De aanslagen bedragen elk € 347,24. Voorts is € 329,88 aan omzetbelasting in rekening gebracht.

1.5. Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 16 januari 2004 vijf aanslagen in de brandweerrechten opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op onderscheidenlijk 16, 18 en 28 november en 8 en 29 december 2003. De aanslagen bedragen elk € 347,24. Voorts is € 329,88 aan omzetbelasting in rekening gebracht.

1.6. Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 19 maart 2004 vijf aanslagen in de brandweerrechten opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op onderscheidenlijk 7, 22 en 26 januari en 5 en 21 februari 2004. De aanslagen bedragen elk € 352,45. Voorts is € 334,83 aan omzetbelasting in rekening gebracht.

1.7. Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 27 mei 2004 vier aanslagen in de brandweerrechten opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op onderscheidenlijk 16 en 17 maart en 3 en 26 april 2004. De aanslagen bedragen elk € 352,45. Voorts is € 267,86 aan omzetbelasting in rekening gebracht.

1.8. Aan belanghebbende zijn bij aanslagbiljet met dagtekening 28 juli 2004 acht aanslagen in de brandweerrechten opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op onderscheidenlijk 5, 7, 14, 23, 30 en 31 mei en 24 en 27 juni 2004. De aanslagen bedragen elk € 352,45. Voorts is € 535,72 aan omzetbelasting in rekening gebracht.

1.9. Het bezwaar van belanghebbende tegen de onder 1.2 tot en met 1.8 vermelde aanslagen is bij de bestreden uitspraken ongegrond verklaard.

1.10. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de heffingsambtenaar en van de aanslagen.

1.11. Namens de heffingsambtenaar heeft mr. B, advocaat te R, een verweerschrift ingediend. Hij concludeert – naar het Hof begrijpt – tot bevestiging van de bestreden uitspraken.

1.12. Bij brieven van 1 en 25 november 2005 heeft de gemachtigde nadere stukken ingediend. De griffier heeft kopieën van deze stukken aan de wederpartij gezonden.

1.13. Het beroep is behandeld ter zitting van 10 februari 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof rekent de ter zitting overgelegde stukken tot de gedingstukken.

1.14. Bij brief welke bij het Hof is ingekomen op 16 februari 2006 heeft de heffingsambtenaar – desverzocht – nog enkele stukken ingezonden waaruit blijkt wanneer en op welke wijze de onder 3 te noemen verordeningen zijn gepubliceerd.

1.15. Bij brief van 14 juli 2006 heeft de griffier de heffingsambtenaar verzocht schriftelijk inlichtingen te verstrekken. Namens de heffingsambtenaar is hierop geantwoord bij brief van 13 oktober 2006 van mr. C, advocaat te R. De griffier heeft een kopie van dit antwoord aan de gemachtigde gezonden, die daarop heeft gereageerd bij brief van 15 november 2006.

1.16. Bij brief van 17 november 2006 heeft de griffier de onder 1.15 bedoelde reactie van de gemachtigde aan mr. C voornoemd gezonden. Bij dezelfde brief en bij een brief van dezelfde datum aan de gemachtigde heeft de griffier partijen verzocht te berichten of zij een nadere mondelinge behandeling wensten. De gemachtigde heeft bij brief van 6 december 2006 bericht geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling. Bij brief van 20 april 2007 is namens de heffingsambtenaar afgezien van een nadere mondelinge behandeling.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende houdt zich bezig met het per ambulance vervoeren van zieken en gewonden. Tot deze werkzaamheden behoort het uit woningen of bedrijfspanden ophalen en vervolgens per ambulance afvoeren van patiënten.

2.2. Op de onder 1.2 tot en met 1.8 vermelde dagen heeft de brandweer van de gemeente P op verzoek diensten verricht bij het uit woningen of bedrijfspanden ophalen van patiënten. Deze diensten bestonden uit het beschikbaar stellen van een zogenoemde hoogwerker en van brandweerpersoneel. Ter zake hiervan zijn aan belanghebbende de in geschil zijnde aanslagen opgelegd.

3. Toepasselijke regelgeving

3.1. In de gemeente P gold in 2003 de Verordening Brandweerrechten 2003 (hierna: de Verordening 2003), welke is vastgesteld bij besluit van de raad van die gemeente van 12 november 2002. De Verordening 2003 is op 20 november 2002 gepubliceerd in de huis aan huis bezorgde krant ‘S’.

3.2. De Verordening 2003 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

“Artikel 1 Belastbaar feit

1. Onder de naam “brandweerrechten” worden geheven:

a. rechten voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde bezittingen van de gemeentelijke brandweer of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de brandweer in beheer of onderhoud zijn;

b. rechten voor het genot van door of vanwege de brandweer verstrekte diensten.

2. Geen rechten als bedoeld in het eerste lid worden geheven ter zake van:

(…)

e. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;

(…).

Artikel 2 Belastingplicht

Belastingplichtig is:

a. degene die gebruik maakt van de bezittingen, werken of inrichtingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a;

b. degene die een dienst aanvraagt dan wel degene te wiens behoeve een dienst is verleend, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 3 Maatstaf van heffing en tarief

1. De brandweerrechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de brandweerrechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als volle eenheid aangemerkt,.

3.3. De in artikel 3 van de Verordening 2003 bedoelde tarieventabel luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

Paragraaf 2 Ter beschikking stellen van voertuigen

(…)

tarief per inzet (inclusief personele- en brandstofkosten), met een maximum van een uur

16. Hoogwerker € 347,24

3.4. In de gemeente P gold in 2004 de Verordening Brandweerrechten 2004 (hierna: de Verordening 2004), welke is vastgesteld bij besluit van de raad van die gemeente van 11 november 2003. De Verordening 2004 is op 19 november 2003 gepubliceerd in de huis aan huis bezorgde krant ‘S’. De Verordening 2004 is wat betreft de onder 3.2 en 3.3 aangehaalde bepalingen gelijkluidend aan de Verordening 2003, met dien verstande dat het bedrag genoemd bij punt 16 van de tarieventabel is gewijzigd in € 352,45.

4. Geschil

4.1. Tussen partijen is in geschil

a. of belanghebbende ter zake van de onderhavige diensten van de gemeentelijke brandweer als belastingplichtige kan worden aangemerkt; en

b. of ter zake van de onderhavige diensten terecht leges zijn geheven. De heffings-ambtenaar stelt zich op het standpunt dat die diensten liggen buiten het terrein van het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen bij ongevallen anders dan bij brand en dat zij rechtstreeks en in overheersende mate zijn verricht ten behoeve van een individualiseerbaar belang, hetgeen belanghebbende bestrijdt.

4.2. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard geen formele verweren meer te voeren. In zoverre bestaat tussen partijen dus geen geschil meer.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken, waaronder het met deze uitspraak meegezonden afschrift van het proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de onderhavige aanslagen overweegt het Hof ambtshalve het volgende. Bij de bestreden uitspraken heeft de heffingsambtenaar overwogen dat het bezwaarschrift niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn van zes weken na dagtekening is ingediend, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ter zitting heeft hij verklaard dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn omdat er geen rechtsmiddelen-verwijzing was gegeven. Dit laatste brengt mee dat, voorzover al zou moeten worden aangenomen dat de bezwaartermijn is overschreden, de heffingsambtenaar er terecht van uit is gegaan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

6.2. Belanghebbende stelt dat ter zake van de onder 2.2 bedoelde diensten van de gemeentelijke brandweer niet zij de belastingplichtige is, maar de patiënt ten behoeve van wie deze diensten zijn verricht, dan wel de Centrale Post Ambulancevervoer Q en omstreken (CPA). Belanghebbende wijst er in dit verband op dat de opdracht aan haar om een ambulance in te zetten altijd wordt gegeven door CPA en dat een daarop volgend verzoek om bijstand door de brandweer door tussenkomst van CPA moet worden gedaan.

6.3. Op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening 2003 en de Verordening 2004 is belastingplichtig degene die een dienst aanvraagt dan wel degene te wiens behoeve een dienst is verleend, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van die verordeningen. Het Hof zal eerst beoordelen wie als aanvrager van de onderhavige diensten is aan te merken. Het Hof gaat daarbij uit van de door belanghebbende gegeven beschrijving van de gang van zaken bij het door haar ophalen van een patiënt uit een woning of uit een bedrijfspand en het vervolgens per ambulance afvoeren van die patiënt. Daaruit blijkt dat altijd eerst een ambulance van belanghebbende aanwezig is bij de plaats waar de patiënt zich bevindt. Het ambulancepersoneel beoordeelt vervolgens of bijstand door de brandweer bij het naar de ambulance brengen van de patiënt gewenst is en doet zo nodig door tussenkomst van CPA een verzoek daartoe. Gelet op deze gang van zaken dient naar het oordeel van het Hof belanghebbende en niet CPA als aanvrager van de diensten te worden aangemerkt. De beslissing om de bijstand van de brandweer in te roepen wordt immers niet door CPA genomen maar door (ambulancepersoneel van) belanghebbende. CPA fungeert in dit verband slechts als doorgeleider van het verzoek van belanghebbende naar het brandweerkorps dat de bijstand zou moeten verlenen.

6.4. Nu belanghebbende als aanvrager van de onderhavige diensten is aan te merken is zij terecht als belastingplichtige aangemerkt. Hieraan doet niet af dat mogelijk ook anderen, in het bijzonder de patiënten, als belastingplichtigen zouden kunnen worden aangemerkt. Ten aanzien van het in 4.1, onder a, omschreven geschilpunt is dus het gelijk aan de heffingsambtenaar.

6.5. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2003 en de Verordening 2004 worden onder de naam brandweerrechten rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege de brandweer verstrekte diensten. In het tweede lid, aanhef en onder e, van dit artikel is bepaald dat geen brandweerrechten worden geheven ter zake van het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand. Deze laatste bepaling is ontleend aan artikel 1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Brandweerwet 1985. Daarin is bepaald dat Burgemeester en wethouders de zorg hebben voor het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand. Op grond van artikel 1, zesde lid, van die wet bestaat de taak van de brandweer in elk geval uit onder meer de feitelijke uitvoering van werkzaamheden ter zake van de in het vierde lid genoemde onderwerpen.

6.6. Het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen bij ongevallen anders dan bij brand is dus een door de Brandweerwet 1985 aan de gemeentelijke brandweer opgedragen taak. Hieruit vloeit voort dat in deze gevallen geen sprake kan zijn van aan heffing van brandweerrechten onderworpen diensten. Van heffing van die rechten kan immers slechts sprake zijn als het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het terrein van de publieke taakuitoefening en die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang (vergelijk onder meer Hoge Raad 13 augustus 2004, BNB 2004/369). Partijen verschillen van mening over de vraag of ten aanzien van de onderhavige diensten aan dit criterium is voldaan en in het bijzonder over de betekenis van het begrip ‘ongeval’ in artikel 1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Brandweerwet 1985.

6.7. De taak van de gemeentelijke brandweer in de hier aan de orde zijnde gevallen is in de parlementaire geschiedenis van de Brandweerwet 1985 onder ogen gezien. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1980-1981, 16 695, nr. 3, blz. 11-12) is hierover het volgende opgemerkt:

“De technische hulpverlening waarmee de brandweer zich (…) bezighoudt is ruim (…). In de eerste plaats beperkt de brandweer zich niet tot die gevallen waarin mensen of dieren in gevaar zijn, maar komt zij veelal ook in actie als goederen beschadigd of vernield dreigen te worden (…). Ten tweede wordt in het algemeen het begrip gevaar zo opgevat dat niet alleen bij een directe bedreiging van leven of gezondheid wordt opgetreden: ook bij voorbeeld als personen in een goed geventileerde lift vastzitten kan hulp worden geboden. (…) Aan het feit dat de activiteiten van de brandweer die hier aan de orde zijn als waardevol moeten worden beschouwd, noch aan het gegeven dat zij op steeds ruimere schaal worden verricht, behoeft evenwel (…) de consequentie te worden verbonden dat de formele wetgever het gehele gebied van de technische hulpverlening zoals hiervoor omschreven tot de zorg van de overheid (het gemeentebestuur) zou moeten verklaren (…). (…) Er is echter één onderdeel van de technische hulpverlening waarvoor het vorenstaande niet geldt en waarmee thans bij de Brandweerwet reeds wel het taakgebied van de gemeentelijke brandweer zou moeten worden uitgebreid. Het gaat hierbij om wat in (…) het ontwerp wordt omschreven als “het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen en rampen anders dan bij brand”. (…) Ook is getracht de noodzaak tot concurrentie met particuliere bedrijven uit te sluiten. Zo houdt de term “het beperken en bestrijden van gevaar” in dat de brandweer slechts datgene wat een directe bedreiging inhoudt, zal moeten aanpakken en zich dus bijvoorbeeld niet met de afvoer van gewonden zal bezighouden; het woordje “bij (ongevallen)” sluit bij voorbeeld in de meeste gevallen de verplichting uit om een autowrak te verwijderen, nadat de inzittenden daaruit zijn gehaald (…).”

In het Voorlopig Verslag (Kamerstukken II, 1982-1983, 16 695, nr. 11, blz. 7) is hierop als volgt gereageerd:

“Met belangstelling had [de G.P.V.-fractie] gelezen hoe uitgebreid de taak van de brandweer is geworden op het terrein van de “technische hulpverlening”. (…) Nu de Regering zelf de verwachting heeft dat deze hulpverlening, al dan niet wettelijk voorgeschreven, ook in de komende jaren zich verder zal uitbreiden, zal de vraag aan de orde moeten komen aan wie de kosten voor deze hulpverleningsactiviteiten kunnen worden toegerekend. Wat is het oordeel van de Regering over het invoeren van een eigen bijdrage voor degene, die profiteert van het hulpverlenende werk van de brandweer? Staat naar de mening van de Regering de huidige brandweerwetgeving, en de komende, het heffen van een dergelijke bijdrage toe?”

In de Memorie van Antwoord (Kamerstukken II, 1983-1984, 16 695, nr. 12, blz. 22) antwoordde de regering:

“De regering is van oordeel dat het niet aangaat voor het opheffen van een acute gevaarssituatie, waarin het leven van een of meer personen bedreigd wordt, naderhand kosten in rekening te brengen. Anders ligt het, wanneer de brandweer hulp heeft geboden in minder gevaarvolle situaties. De kosten voor dienstverlening kunnen heel wel in rekening worden gebracht, alleen al om niet in een onzuivere concurrentie-positie met het bedrijfsleven te geraken.”

6.8. In de Brandweerwet 1985 en de onder 6.7 aangehaalde wetsgeschiedenis is niet omschreven wat moet worden verstaan onder ‘ongeval’ in de zin van artikel 1, vierde lid, aanhef en onder b, van die wet. Bij gebreke aan andere maatstaven dient dit begrip daarom te worden uitgelegd naar het spraakgebruik. Daarin wordt onder een ongeval verstaan een onverwachte gebeurtenis die (schade of) letsel teweeg brengt. Het moet dus gaan om een zich plotseling voordoende, niet voorziene, gebeurtenis. Niet vereist is dat deze een van buiten komende oorzaak heeft. Ook een plotselinge, onvoorziene, aantasting of verslechtering van de gezondheid van een persoon kan als een ongeval in voormelde zin worden aangemerkt. Anders dan de heffingsambtenaar verdedigt is niet slechts sprake van een ongeval indien de openbare veiligheid in het geding is of mensenlevens in gevaar zijn.

6.9. Voorts is vereist dat het optreden van de brandweer bij een ongeval is gericht op het beperken en bestrijden van gevaar voor (dieren en) mensen. Uit de onder 6.7 weergegeven passage in de Memorie van Toelichting blijkt, dat daaronder moet worden verstaan het verlenen van de hulp welke noodzakelijk is met het oog op het beperken of bestrijden van een directe bedreiging van het leven of de gezondheid van een persoon. Het Hof kent in dit verband geen betekenis toe aan de onder 6.7 opgenomen passage in de Memorie van Antwoord, waarin de regering als haar oordeel geeft dat het niet aangaat voor het opheffen van een acute gevaarssituatie, waarin het leven van een of meer personen bedreigd wordt, naderhand kosten in rekening te brengen. Deze passage is immers een antwoord op de in het Voorlopig Verslag gestelde vraag, welke opvatting de regering destijds had over het eventueel doorberekenen van kosten in alle gevallen van hulpverlening door de brandweer, met inbegrip van de gevallen waarbij sprake is van het vervullen van een publieke taak. Uit dit antwoord kan dan ook niet worden afgeleid hoe de wettelijke omschrijving ‘het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen’ moet worden afgebakend. Ook zonder de aanwezigheid van levensgevaar kan dus zijn voldaan aan de zojuist vermelde omschrijving.

6.10. Uit het hiervoor overwogene volgt dat ook in gevallen waarin de hulpverlening door de brandweer als minder spoedeisend wordt bestempeld, sprake kan zijn van het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen bij ongevallen. Voor de beoordeling van het in 4.1, onder b, omschreven geschilpunt is dus de door belanghebbende gemaakte indeling van de door haarzelf verrichte diensten in de categorieën A1 (spoedvervoer) en A2 (vervoer met minder spoed) niet bruikbaar. Voorts kan in de onder categorie B (besteld vervoer) gerangschikte gevallen ter plaatse blijken dat sprake is geweest van een ongeval waardoor het leven of de gezondheid van de patiënt direct wordt bedreigd. Niet doorslaggevend is hoe lang de brandweer ter plaatse heeft moeten wachten. Het kan immers een geval betreffen waarin het leven of de gezondheid van een persoon direct wordt bedreigd en gedurende enige tijd behandeling van de patiënt ter plaatse nodig is alvorens deze kan worden afgevoerd.

6.11. Van geval tot geval dient te worden beoordeeld of, met inachtneming van het voorgaande, de onderhavige door de brandweer verrichte diensten waren gericht op het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen bij ongevallen anders dan bij brand, in de zin van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Verordening 2003 en de Verordening 2004. Aangezien het hier een uitzondering op de objectieve belastingplicht betreft, dient belanghebbende aannemelijk te maken dat aan de vereisten daarvoor is voldaan. Indien die uitzondering niet van toepassing is moet de desbetreffende dienstverlening worden aangemerkt als een werkzaamheid welke rechtstreeks en in overheersende mate verband houdt met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang, te weten het belang van de betrokken patiënt. Met de hulpverlening door de brandweer in situaties, waarin geen sprake is van een ongeval en evenmin het leven of de gezondheid van een persoon direct wordt bedreigd, is immers het algemene maatschappelijke belang dat de openbare veiligheid gevaar zou kunnen lopen indien om financiële redenen van die hulpverlening zou worden afgezien, niet of slechts in ondergeschikte mate gediend.

6.12. In alle hieronder besproken gevallen is telkens sprake geweest van dienstverlening door de brandweer in de vorm van het inzetten van een hoogwerker, waarmee de patiënt horizontaal werd vervoerd van de locatie waar hij of zij zich bevond naar de ambulance. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat in die gevallen het op deze wijze horizontaal houden van de patiënt bij het weghalen uit de locatie noodzakelijk was met het oog op het beperken c.q. bestrijden van een directe bedreiging voor het leven of de gezondheid van de patiënt die zou ontstaan indien de patiënt op niet-horizontale wijze naar de ambulance zou worden vervoerd. Indien belanghebbende zulks aannemelijk heeft gemaakt, is het – anders dan de heffingsambtenaar heeft gesteld – niet relevant of de bedoelde bedreiging ook op andere wijze dan door het inroepen van de hulp van de brandweer had kunnen worden weggenomen. Voorts is het, gelet op het onder 6.10 overwogene, evenmin van belang of het een geval betrof dat door de brandweer als minder spoedeisend werd bestempeld.

6.13. Ten aanzien van de door de brandweer op 15 januari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een trombosearm die in shock was geraakt en die een zogenoemde EMV-waarde had van 5. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het hebben van een trombosearm geen ongeval is. Het Hof leidt echter uit voornoemde shock af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het verplaatsen van de patiënt via de trap vanwege de shock onmogelijk was en mogelijk de dood tot gevolg had gehad. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.14. Ten aanzien van de door de brandweer op 16 januari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een lage zuurstofspanning in het bloed en een diagnose “dreigend hartinfarct of longembolie”. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat een verergering van ziekte geen ongeval is. Gelet op het in 6.8 overwogene is het Hof van oordeel dat er sprake was van een ongeval. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt noodzakelijk was. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.15. Ten aanzien van de door de brandweer op 19 januari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die gereanimeerd is. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met ernstige shock en instabiliteit bij reanimatie van de patiënt. Voorts was horizontaal vervoer volgens belanghebbende noodzakelijk om maximale bloedflow naar het brein te krijgen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.16. Ten aanzien van de door de brandweer op 21 januari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, waarvan de oproep op 14.39 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat deze niet ten behoeve van haar zijn verricht. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat uit de meldings-rapportage van de alarmcentrale blijkt, dat belanghebbende het verzoek tot inzet van de brandweer heeft gedaan. Volgens die rapportage, welke is overgelegd als bijlage 1:4 bij de onder 1.15 vermelde brief van 13 oktober 2006, is de assistentie is verleend “op verzoek van POL/CPA”. Belanghebbende heeft aangevoerd en het Hof acht aannemelijk, dat CPA niet met belanghebbende kan worden vereenzelvigd en dat het verzoek ook van een ander afkomstig kan zijn geweest. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar tegenover de betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van belanghebbende een belastbaar feit heeft voorgedaan. De aanslag dient op grond hiervan te worden vernietigd.

6.17. Ten aanzien van de door de brandweer op 21 januari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, waarvan de oproep op 23.11 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die een extreem bloedverlies leed na een bevalling. Voorts was de patiënt in shock. De heffings-ambtenaar heeft betwist dat sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer nood-zakelijk was in verband met de bloeding omdat bij verticaal vervoer doodbloeden niet uitgesloten was en dergelijk vervoer de shock had kunnen verergeren. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.18. Ten aanzien van de door de brandweer op 24 januari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat het een cardiologische patiënt betrof in slechte haemodynamische toestand. De heffingsambtenaar heeft betwist dat er sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat verticaal vervoer de crisis had kunnen verergeren. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.19. Ten aanzien van de door de brandweer op 6 februari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met diabetes. De patiënt had een lage EMV (3) en was comateus waarvoor intubatie en beademing nodig was. Daarenboven was medicatie nodig om het hart te stimuleren. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de shock waarschijnlijk een gevolg was van bloedvergiftiging. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het hebben van diabetes geen ongeval is. Het Hof leidt echter uit voornoemde beschrijving af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt noodzakelijk was omdat anders de crisis had kunnen verergeren. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.20. Ten aanzien van de door de brandweer op 7 februari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een hernia en incontinentie. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er sprake was een acute uitstulping van kraakbeenweefsel in het wervelkanaal met zenuwbeknelling tot gevolg. Als gevolg hiervan had de patiënt extreme pijn en/of uitval beneden de aangedane tussenwervelschijf. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat een hernia geen ongeval is. Het Hof leidt echter uit de voornoemde omschrijving (acute uitstulping) af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt vanaf de eerste etage noodzakelijk was in verband met druk op het wervelkanaal en mogelijk verder letsel daardoor. Voorts heeft belang-hebbende gesteld dat de zogenoemde Rautek-tilmethode niet kon worden toegepast in verband met het letsel en vervoer met een brancard via de trap niet mogelijk was. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.21. Ten aanzien van de door de brandweer op 9 februari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van heupluxatie van een zware patiënt. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de patiënt horizontaal vervoerd moest worden om verdere beschadiging te voorkomen. Dit vervoer kon normaliter per brancard gebeuren om de patiënt volledig te mobiliseren maar in verband met de omvang van de patiënt was dit niet mogelijk, zo stelt belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat er sprake was zogenoemd A-2 vervoer en dat de brancard de mogelijkheid biedt een patiënt volledig te immobiliseren zodat verticaal transport mogelijk is. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.22. Ten aanzien van de door de brandweer op 14 februari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een 88-jarige patiënt met een heupfractuur ten gevolge van een val. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belang-hebbende gesteld dat de patiënt niet met een Rautek-greep uit de woning kon worden gehaald omdat de patiënt de vorige dag ook was gevallen en als gevolg hiervan zijn arm in het gips had. Voorts stelt belanghebbende dat gelet op ernstige pijnklachten en de slechte conditie van de patiënt ervoor gekozen is de patiënt van de grond te scheppen door middel van een schepbrancard om verder mogelijk letsel te beperken. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.23. Ten aanzien van de door de brandweer op 15 februari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een vrouwelijke patiënt die zich bevond op de derde etage en met spoed naar beneden moest. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de informatie van de brandweer aangeeft dat er sprake was van een spoedgeval. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat de toelichting van belanghebbende te beperkt is en dat belanghebbende geen medische onderbouwing heeft gegeven voor de indicatie spoed en horizontaal vervoer. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.24. Ten aanzien van de door de brandweer op 26 februari 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.2, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met mogelijk een wervelfractuur met gevaar voor verlamming en uitval. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de druk op de wervelkolom beperkt diende te blijven/worden. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de patiënt met een schepbrancard is getild in verband met de slechte toestand van de patiënt. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.25. Ten aanzien van de door de brandweer op 10 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die na een val van de trap bijna 24 uur in de woning heeft gelegen voordat de patiënt gevonden werd. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de er sprake was van een hoog energetisch trauma na de val en dat de patiënt niet met een brancard door het trapgat naar beneden kon. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.26. Ten aanzien van de door de brandweer op 13 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die comateus was geraakt. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het comateus zijn van een patiënt geen verband hoeft te houden met een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat de melding voor zowel belanghebbende als de brandweer een spoedgeval was. Ook heeft belanghebbende gesteld dat de brancard waarop de patiënt werd vervoerd niet door het trapgat kon en door de omvang van de patiënt en de logistiek in de woning deze niet getild kon worden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.27. Ten aanzien van de door de brandweer op 14 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die gereanimeerd moest worden. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat de reanimatie niet het gevolg lijkt van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat er sprake was van A-1 vervoer en dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met breinprotectie. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.28. Ten aanzien van de door de brandweer op 16 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die in coma en shock was. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het comateus zijn van een patiënt geen verband hoeft te houden met een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met de lage bloeddruk alsmede de omvang van de patiënt. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.29. Ten aanzien van de door de brandweer op 20 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die gereanimeerd moest worden. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat ziekte geen ongeval is. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Belanghebbende heeft gesteld dat de patiënt niet meer te reanimeren was. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.30. Ten aanzien van de door de brandweer op 29 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, stelt belanghebbende, die overigens uitgaat van de datum 23 maart 2003, dat deze niet ten behoeve van haar zijn gedaan en dat er geen CPA-formulier of brandweerformulier is opgemaakt. De heffingsambtenaar heeft tegenover deze betwisting gesteld dat het ritrapport van 29 maart 2003 de situatie betreft die volgens belanghebbende zich heeft voorgedaan op 23 maart 2003. Nu belanghebbende heeft weersproken dat op 29 maart 2003 ten behoeve van haar een dienst is verricht en uit het door de heffingsambtenaar overgelegde rapport van de brandweer niet blijkt dat de dienst ten behoeve van belanghebbende is verricht, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich ten aanzien van belanghebbende een belastbaar feit heeft voorgedaan. De aanslag dient op grond hiervan te worden vernietigd.

6.31. Ten aanzien van de door de brandweer op 20 mei 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die een fors bloedverlies leed uit een carcinoom. De heffingsambtenaar heeft betwist dat sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat het onmogelijk was de trap af te komen in verband met de breedte van de trap waardoor er geen ruimte was de patiënt met vier personen te tillen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.32. Ten aanzien van de door de brandweer op 25 mei 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een shock. Voorts verkeerde patiënt in slechte conditie en was deze comateus met bedreigde circulatie. De heffingsambtenaar heeft betwist dat sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was bij deze comateuze patiënt in shock. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.33. Ten aanzien van de door de brandweer op 4 juni 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met een onderbeenfractuur die zich bevond op de bovenste woonlaag in de woning. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat gelet op de omvang van de patiënt en de smalle trap in de woning het tillen van de patiënt geen optie was. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat er sprake was van een enkelfractuur en dat met voldoende tilassistentie van de medewerkers van de ambulancedienst, gelet op de kwetsuur, tillen voor de hand had gelegen. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.34. Ten aanzien van de door de brandweer op 7 juni 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met acute buikklachten die zich bevond in een bovenwoning. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het naar beneden tillen van de patiënt met de Rautek-greep extreem pijnlijk zou zijn voor deze patiënt en dat gelet op de smalle trap in de woning het tillen van de patiënt geen optie was. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat er sprake was zogenoemd A-2 vervoer en dat met voldoende tilassistentie van de medewerkers van de ambulancedienst het mogelijk was de patiënt te tillen. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.35. Ten aanzien van de door de brandweer op 8 juni 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een Parkinson-patiënt die niet door het trapgat paste en dat de patiënt te zwaar was om te tillen. De heffingsambtenaar heeft betwist dat er sprake was van een ongeval. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. De aanslag is terecht opgelegd.

6.36. Ten aanzien van de door de brandweer op 28 juni 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een slagaderlijke bloeding. Voorts was volgens belanghebbende sprake van een levensbedreigende situatie en was de patiënt in shock. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het niet duidelijk is of sprake is van een ongeval of ziekte. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er sprake was van spoedvervoer voor zowel belanghebbende als de brandweer en dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met de shock. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.37. Ten aanzien van de door de brandweer op 6 juli 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die comateus was geraakt en neurologisch slecht was waardoor beademing nodig was. De heffingsambtenaar heeft betwist dat sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met de coma en de neurologische klachten en dat een tweede ambulance aanwezig was. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat de medische noodzaak van horizontaal vervoer niet aannemelijk is gemaakt en dat met voldoende ondersteuning de patiënt gedragen had kunnen worden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Daarnaast acht het Hof aannemelijk gemaakt dat, gelet op de aanwezigheid van de tweede ambulance, er voldoende tilassistentie aanwezig was. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.38. Ten aanzien van de door de brandweer op 24 juli 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een MS-patiënt die volledig immobiel was. De patiënt was volgens belanghebbende ernstig benauwd geraakt. De heffingsambtenaar acht hier geen sprake van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er sprake was van A1 vervoer en dat gelet op de bouw van het huis vervoer via de trap niet mogelijk was. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat er geen sprake was van een spoedoproep, dat er geen indicatie was voor horizontaal vervoer en dat met voldoende personele ondersteuning de patiënt gedragen had kunnen worden. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.39. Ten aanzien van de door de brandweer op 29 juli 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een zwangere vrouw betrof met gebroken vliezen in een te vroeg stadium van de zwangerschap. Belanghebbende heeft gesteld dat er sprake was van een ongeval c.q. een medisch incident. De heffingsambtenaar heeft dit niet betwist. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met het uitzakken van delen van het ongeboren kind. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.40. Ten aanzien van de door de brandweer op 2 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een Parkinsonpatiënt met een collum fractuur. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er sprake was van spoedvervoer en dat de brancard niet in de lift paste. Belanghebbende stelt voorts dat het niet wenselijk was om de patiënt van 5-hoog in een Rautekgreep naar beneden te tillen in verband met verder letsel in het been na de val. Het been mocht volgens belanghebbende niet belast worden, zodat horizontaal vervoer noodzakelijk was. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat er geen sprake was van een spoedoproep maar van A2 vervoer en dat het horizontale vervoer enkel uit praktische overwegingen was geïndiceerd. Volgens de heffingambtenaar had met voldoende personele ondersteuning de patiënt gedragen kunnen worden door het ambulancepersoneel. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.41. Ten aanzien van de door de brandweer op 11 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, waarvan de oproep om 03.04 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die gereanimeerd moest worden. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat er sprake was van A-1 vervoer. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.42. Ten aanzien van de door de brandweer op 11 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, waarvan de oproep om 13.21 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende eveneens gesteld dat sprake was van een patiënt die gereanimeerd moest worden. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat sprake was van een ziekte en niet van een ongeval. Het Hof leidt echter uit de beschrijving door belanghebbende af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er bij zowel belanghebbende als de brandweer spoedindicatie is genoteerd op de formulieren. Ook heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat verticaal vervoer verslechtering van de (situatie van de) patiënt had kunnen betekenen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.43. Ten aanzien van de door de brandweer op 11 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, waarvan de oproep om 09.30 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die in de laatste levensfase was. Volgens belanghebbende was de patiënt in shock, bleek en klam en had de patiënt verkleuring van de huid. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt noodzakelijk was omdat verticaal vervoer de dood tot gevolg had kunnen hebben. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.44. Ten aanzien van de door de brandweer op 11 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, waarvan de oproep om 19.37 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die letsel had opgelopen als gevolg van een bedrijfsongeval. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat er mogelijk sprake was van een ongeval. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het onmogelijk was voor de patiënt om de ongevallocatie met een brancard te verlaten en dat de patiënt niet door het personeel op een veilige manier vervoerd kon worden. Belanghebbende stelt dat de brandweer deskundig is in het werken op hoogte en de kennis had om (met patiënt) veilig uit de fabriek te komen. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat de patiënt een verwonding aan de knie had en dat horizontaal vervoer niet medisch geïndiceerd was. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat de patiënt op een locatie lag waar kennelijk geen ander vervoer mogelijk was dan middels gespecialiseerde inzet van de brandweer. Het weghalen van een patiënt op een dergelijke locatie acht het Hof met name een taak van de brandweer. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.45. Ten aanzien van de door de brandweer op 22 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een acuut hartinfarct bij multiple sclerose. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat belanghebbende woont op de bovenste etage van een flat zonder lift en de patiënt geen inspanning kan en/of mag verrichten. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was

6.46. Ten aanzien van de door de brandweer op 22 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een bekkenfractuur. Het Hof leidt uit de voornoemde omschrijving af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt noodzakelijk was omdat de patiënt zo min mogelijk belast moest worden in verband met scherpe botdelen in vaatrijk gebied. In verband met een steile trap in de woning van de patiënt was vervoer via de trap niet wenselijk. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.47. Ten aanzien van de door de brandweer op 30 augustus 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een bevallende patiënt betrof waarbij de vliezen waren gebroken, het kindje in stuit lag, de ontsluiting zeven centimeter was en de weeën om de minuut kwamen. De heffingsambtenaar heeft betwist dat sprake is van een ongeval en gesteld dat sprake is van een ziekte. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met het gevaar voor het uitzakken van de navelstreng en dat er een hoog risico was om via het trapgat af te dalen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.48. Ten aanzien van één van de door de brandweer op 24 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, waarvan de oproep om 13.00 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met een collumfractuur en dat de patiënt niet meer kon en mocht lopen. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met de breuk van de patiënt die een gevaar op bloedingen betekent. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het onmogelijk is om een patiënt met een dergelijke fractuur met een Rautek-greep te vervoeren. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.49. Ten aanzien van één van de door de brandweer op 24 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, waarvan de oproep om 16.18 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een hernia. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er sprake was van een zwakke plek in de tussenwervelschijf die uitstulpte in het wervelkanaal. Het Hof leidt uit de voornoemde omschrijving af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt vanaf de eerste etage noodzakelijk was omdat de patiënt niet verticaal vervoerd mocht worden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.50. Ten aanzien van één van de door de brandweer op 24 maart 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, waarvan de oproep om 21.18 uur bij de brandweer is ingekomen, heeft belanghebbende gesteld dat het een zeer ernstig benauwd geraakte patiënt betrof. Belanghebbende heeft gesteld dat er sprake was van een ongeval c.q. een medisch incident. De heffingsambtenaar heeft dit niet betwist. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat de patiënt door verticaal transport in ernstiger problemen zou raken. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.51. Ten aanzien van de door de brandweer op 3 april 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een CVA (beroerte, hersenbloeding of herseninfarct). Het Hof leidt uit de voornoemde omschrijving af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt noodzakelijk was omdat hij, gelet op de bouw van de woning en de smalle trap, niet verticaal vervoerd mocht worden. Het is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.52. Ten aanzien van de door de brandweer op 4 april 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die na een val in de woning aangaf geen gevoel in de benen te hebben. Het Hof leidt uit de voornoemde omschrijving af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het horizontaal verplaatsen van de patiënt noodzakelijk was om de druk op de lumbale wervelkolom waar mogelijk een breuk zat te verminderen en om erger letsel (een dwarslaesie) te voorkomen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.53. Ten aanzien van de door de brandweer op 18 november 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.5, stelt belanghebbende dat deze niet ten behoeve van haar zijn verricht. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat uit de meldingsrapportage van de alarmcentrale blijkt dat belanghebbende het verzoek tot inzet van de brandweer heeft gedaan. Volgens die rapportage, welke is overgelegd als bijlage gevoegd bij de onder 1.15 vermelde brief van 13 oktober 2006, is een autoladder gealarmeerd op verzoek van CPA. Belanghebbende heeft aangevoerd en het Hof acht aannemelijk dat CPA niet met belanghebbende kan worden vereenzelvigd en dat het verzoek ook van een ander afkomstig kan zijn geweest. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar tegenover de betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van belanghebbende een belastbaar feit heeft voorgedaan. De aanslag dient op grond hiervan te worden vernietigd.

6.54. Ten aanzien van de door de brandweer op 28 november 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.5, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die subcomateus was geraakt na een val en een lage bloeddruk had bij hartritmestoornissen. Het Hof leidt uit het hiervoor omschrevene af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met breinprotectie en dat verticaal vervoer of Rautek groot risico met zich meebracht. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.55. Ten aanzien van de door de brandweer op 8 december 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.5, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met een bovenbeenfractuur. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er geen risico is genomen in verband met de fractuur. Belanghebbende stelt voorts dat in verband met het gewicht van de patiënt de hulp van een hoogwerker is ingeroepen. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat een patiënt met een beenfractuur kan worden geïmmobiliseerd op een brancard en dat met voldoende personele ondersteuning de patiënt gedragen had kunnen worden door het ambulancepersoneel. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.56. Ten aanzien van de door de brandweer op 29 december 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.5, heeft belanghebbende gesteld dat het een zeer benauwde patiënt betrof met een lage zuurstofspanning. De patiënt was ’s middags al een keer gecollabeerd bij het overeind komen. Belanghebbende heeft gesteld dat er sprake was van een ongeval c.q. een medisch incident. De heffingsambtenaar heeft dit niet betwist. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat vervoer over de trap niet mogelijk was en de patiënt weg raakte als gevolg van zuurstoftekort naar de hersenen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.57. Ten aanzien van de door de brandweer op 6 september 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.4, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met een collumfractuur. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat een ongeval niet aannemelijk is gemaakt. Het Hof leidt echter uit het door belanghebbende gestelde af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de lift geen optie was en horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat de fractuur niet belast mocht worden. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat er geen sprake was van een spoedoproep maar van A2 vervoer en dat niet onderbouwd is waarom de brancard niet door de trap zou kunnen dan wel de patiënt zonder brancard had kunnen worden getild. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.58. Ten aanzien van de door de brandweer op 22 september 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.4, heeft belanghebbende gesteld dat deze niet ten behoeve van haar zijn gedaan. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat hij bij gebrek aan wetenschap betwist dat de ambulancediensten niet door belanghebbende zijn gedaan. De heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van belanghebbende een belastbaar feit heeft voorgedaan. De aanslag dient op grond hiervan te worden vernietigd.

6.59. Ten aanzien van de door de brandweer op 10 oktober 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.4, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die in een zeer slechte algemene conditie verkeerde en overgeplaatst diende te worden naar een verpleeghuis. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de conditie van de patiënt niet acuut verslechterde maar in de loop van een aantal dagen. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat er geen sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat transport over de trap van de patiënt niet mogelijk was in verband met de omvang van de patiënt en de te krappe trap. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het tillen van de patiënt met voldoende assistentie door medewerkers van de ambulancedienst niet onmogelijk was. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat de patiënt op een locatie lag waar kennelijk geen ander vervoer mogelijk was dan door middel van gespecialiseerde inzet van de brandweer. Het weghalen van een patiënt op een dergelijke locatie acht het Hof met name een taak van de brandweer. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.60. Ten aanzien van de door de brandweer op 11 oktober 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.4, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die gereanimeerd moest worden. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er bij zowel belanghebbende als de brandweer spoedindicatie was. Ook heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat verticaal vervoer verslechtering van de (situatie van de) patiënt zou betekenen, of erger de dood kon betekenen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.61. Ten aanzien van de door de brandweer op 16 november 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.5, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met een levensbedreigende aneurysma (uitstulping van de aorta die acuut kan gaan lekken). Belanghebbende heeft gesteld dat een patiënt binnen enkele minuten kan komen te overlijden indien dit lek te groot wordt. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat sprake was van een zieke patiënt en dat geen sprake was van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat sprake is van een aantoonbare spoedindicatie. Ook heeft belanghebbende gesteld dat de patiënt haemodynamisch zeer instabiel was en de patiënt waarschijnlijk al bloed lekte. Bovendien kon de patiënt niet via de trap naar beneden worden gebracht omdat deze te steil was en niet recht liep. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.62. Ten aanzien van de door de brandweer op 7 januari 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.6, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die comateus was geraakt. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het comateus zijn van een patiënt geen verband hoeft te houden met een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat vervoer via de zeer steile trap niet mogelijk was. Belanghebbende stelt dat de patiënt slap was en een bedreigde ademweg had. Bovendien moeten volgens belanghebbende comateuze patiënten in verband met breinprotectie horizontaal vervoerd worden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.63. Ten aanzien van de door de brandweer op 22 januari 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.6, heeft belanghebbende gesteld dat het een cardiologische patiënt betrof met dreigend hartinfarct, hartfalen en een snelle onregelmatige pols. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat er sprake is van een ziekte en betwist dat sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat ECG-verandering een snel transport naar de hartbewakingsafdeling van een ziekenhuis vereiste en dat verticaal vervoer de situatie zou verslechteren. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.64. Ten aanzien van de door de brandweer op 26 januari 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.6, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die een extreem bloedverlies leed na een bevalling. De heffingsambtenaar heeft betwist dat sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met de bloeding omdat bij verticaal vervoer doodbloeden niet uitgesloten is. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.65. Ten aanzien van de door de brandweer op 5 februari 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.6, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die gereanimeerd moest worden, waarschijnlijk als gevolg van een grote bloeding in het maag-darmkanaal. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat sprake is van een ziekte en niet van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat er sprake was van A-1 vervoer. De patiënt die zich op zolder bevond is uiteindelijk overleden en per hoogwerker naar beneden gehaald. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat medische indicaties voor spoed en horizontaal vervoer ontbreken. Het gegeven dat horizontaal vervoer kennelijk heeft plaatsgevonden nadat de patiënt is overleden en in zoverre niet kan worden gezegd dat er toen geen bedreiging van de gezondheid van de patiënt meer was, acht het Hof niet relevant. Relevant is immers hoe de toestand was op het moment van het inroepen van de diensten. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.66. Ten aanzien van de door de brandweer op 21 februari 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.6, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met een snel progressief Guillain Barré syndroom. De patiënt was slap en atonisch (zonder spierspanning). Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de ademhaling bedreigd was en de patiënt niet via de trap te vervoeren was. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat door de atonie gevaar voor shock bestond bij overeind zetten in verband met het ontbreken van de zogenoemde natuurlijke spierpomp. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.67. Ten aanzien van de door de brandweer op 16 maart 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.7, stelt belanghebbende dat deze niet ten behoeve van haar zijn verricht. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat uit de meldings-rapportage van de alarmcentrale blijkt, dat belanghebbende het verzoek tot inzet van de brandweer heeft gedaan. Volgens die rapportage, welke is overgelegd als bijlage 8:54 bij de onder 1.15 vermelde brief van 13 oktober 2006, is de assistentie verleend op verzoek van CPA. Belanghebbende heeft aangevoerd en het Hof acht aannemelijk, dat CPA niet met belanghebbende kan worden vereenzelvigd en dat het verzoek ook van een ander afkomstig kan zijn geweest. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar tegenover de betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van belanghebbende een belastbaar feit heeft voorgedaan. De aanslag dient op grond hiervan te worden vernietigd.

6.68. Ten aanzien van de door de brandweer op 17 maart 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.7, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een ernstig gedecompenseerde hartpatiënt met een zuurstofspanning van 60%. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat sprake was van een acute verslechtering omdat door de slechte pompfunctie van het hart de longen vol liepen met vocht. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat sprake is van een ziekte en geen ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met kans op astma cardiale, longoedeem en ademstilstand. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.69. Ten aanzien van de door de brandweer op 26 april 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.7, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die in shock was met een krappe bloeddruk. De patiënt was drie dagen eerder geopereerd aan een liesbreuk en had nu grote hematomen. Mogelijk was er een bloeding geweest als gevolg van gebruik van anti-stollingsmiddelen. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat horizontaal vervoer vereist was omdat vervoer over de trap de situatie ernstig had kunnen verslechteren. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.70. Ten aanzien van de door de brandweer op 5 mei 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met diabetes met een lage bloedsuikerspiegel. Het bloedsuikerpeil was ontregeld door een infectie. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat sprake is van een zieke patiënt en niet van een ongeval. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de patiënt niet met een brancard kon worden verplaatst in verband met de steile, smalle trap. De patiënt kon volgens belanghebbende alleen met een hoogwerker het pand verlaten. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat de medische onderbouwing voor horizontaal vervoer ontbreekt. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.71. Ten aanzien van de door de brandweer op 7 mei 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof met een cardiogene shock, waarschijnlijk als gevolg van een myocard infarct. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat belanghebbende te slecht en te instabiel was voor transport via de trap. Verticaal vervoer zou een onaanvaardbaar risico opleveren op reanimatie. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.72. Ten aanzien van de door de brandweer op 14 mei 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een val van grote hoogte waardoor de patiënt last zou kunnen hebben van een wervelfractuur (gebroken rug). Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was in verband met het voorkomen van verdere schade. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.73. Ten aanzien van de door de brandweer op 23 mei 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die een bloeding in het hoofd zou kunnen hebben. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat verticaal vervoer niet mogelijk was in verband met de door de bloeding in het hoofd verhoogde hersendruk en gevaar voor inklemmen en hersendood. Daarnaast had de patiënt zogenoemde bewegingsdwang. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.74. Ten aanzien van de door de brandweer op 30 mei 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die in coma was geraakt. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat het comateus zijn van een patiënt geen verband hoeft te houden met een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbend heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts stelt belanghebbende dat vervoer via de steile trap niet mogelijk was. Belanghebbende stelt dat de patiënt tussen de banden door gleed en een bedreigde ademweg had. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.75. Ten aanzien van de door de brandweer op 31 mei 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt met astma cardiale overgaand in reanimatie. De heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat geen sprake is van een ongeval. Het Hof leidt echter uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er bij zowel belanghebbende als de brandweer spoedindicatie was. Ook heeft belanghebbende gesteld dat horizontaal vervoer noodzakelijk was omdat verticaal vervoer verslechtering van de (situatie van de) patiënt zou betekenen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.76. Ten aanzien van de door de brandweer op 24 juni 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een patiënt die gereanimeerd moest worden. Het Hof leidt hier uit af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Belanghebbende heeft gesteld dat de patiënt niet meer te reanimeren was en is overleden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.77. Ten aanzien van de door de brandweer op 27 juni 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.8, heeft belanghebbende gesteld dat het een patiënt betrof die slachtoffer was van een steekpartij en die in een slechte conditie verkeerde. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er sprake was van spoedvervoer voor belanghebbende. Voorts leed de patiënt aan bloedverlies en is de patiënt geïntubeerd en beademend door de anesthesist van de traumaheli. De toestand van de patiënt was te instabiel om de patiënt via de reguliere weg te verplaatsen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inzetten van een hoogwerker, om op deze wijze de patiënt horizontaal te kunnen afvoeren naar de ambulance, gericht was op het beperken van een directe bedreiging van de gezondheid van deze patiënt. Belanghebbende heeft dus aannemelijk gemaakt dat de onder 6.11 genoemde uitzondering van toepassing was.

6.78. Ten aanzien van de door de brandweer op 10 april 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een dienst verricht door de brandweer van T. De heffingsambtenaar heeft van de dienst een rapport overgelegd waarin staat vermeld: “materieel kazerne P wijk oost” en “bemanning kazerne P wijk oost”. Gelet op dit rapport acht het Hof aannemelijk dat de dienst is verricht door de brandweer van P. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat sprake is van een patiënt met een lage bloeddruk die niet reageerde op pijnprikkels. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld af dat sprake was van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat gelet op de algemene situatie van de patiënt is besloten om de patiënt horizontaal af te hijsen. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat een nadere toelichting ontbreekt. Gelet op deze betwisting acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.79. Ten aanzien van de door de brandweer op 23 april 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, heeft belanghebbende gesteld dat sprake was van een dienst verricht door de brandweer van T. De heffingsambtenaar heeft van de dienst een rapport overgelegd waarin staat vermeld dat de brandweer om 05:34:50 uur is uitgerukt en om 05:40:49 ter plaatse was. Gelet op de in het rapport vermelde tijd die de brandweer nodig had ter plekke te zijn acht het Hof onvoldoende aannemelijk gemaakt de dienst door de brandweer van T is verricht. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de voor de casus relevante gegevens niet meer te achterhalen zijn maar dat waarschijnlijk sprake is van een patiënt met een allergische reactie. Het Hof acht niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ongeval in de onder 6.8 bedoelde zin. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was met het oog op een directe bedreiging van de gezondheid van de patiënt. De aanslag is terecht opgelegd.

6.80. Ten aanzien van de door de brandweer op 28 september 2003 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.4, stelt belanghebbende dat deze niet ten behoeve van haar zijn gedaan en dat geen brandweerrechten bij haar geheven kunnen worden. De heffingsambtenaar heeft dit niet althans onvoldoende weersproken. Gelet op het voorgaande acht het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende belastingplichtig was. De aanslag dient op grond hiervan te worden vernietigd.

6.81. Ten aanzien van de door de brandweer op 3 april 2004 verrichte diensten, als bedoeld onder 1.3, stelt belanghebbende dat deze waarschijnlijk ten behoeve van een andere vervoerder zijn gedaan en dat geen brandweerrechten bij haar geheven kunnen worden. De heffingsambtenaar heeft dit niet althans onvoldoende weersproken. Gelet op het voorgaande acht het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende belastingplichtig was. De aanslag dient op grond hiervan te worden vernietigd.

6.82. Namens de heffingsambtenaar is ter zitting gesteld dat sinds 2003 een coulancebeleid wordt gevoerd op grond waarvan bij ongevallen met een spoedeisend karakter geen rechten worden geheven. In een schriftelijke toelichting is namens de heffingsambtenaar gesteld dat het beleid niet op schrift staat maar dat de gestelde beleidsregel inhoudt dat indien sprake is van een ongeluk/ongeval als gevolg van een van buiten komend onheil, als gevolg waarvan daaraan direct gerelateerd een hoogwerker dient te worden ingeschakeld, geen leges worden geheven. Volgens de heffingsambtenaar wordt daarbij in algemene zin beoordeeld of de ambulancedienst het slachtoffer van het ongeval, in de uitleg van het begrip ongeval zoals de brandweer deze hanteert, niet zonder inzet van de redvoertuigen van de brandweer met de vereiste spoed naar de ambulance kan transporteren. Het Hof is van oordeel dat in de beoordeling van de hiervoor beschreven gevallen, waarin belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrijstelling van toepassing is omdat geen sprake was van een ongeval dan wel niet aannemelijk is gemaakt dat hulpverlening door de brandweer noodzakelijk was, ligt besloten dat belanghebbende in die gevallen ook op de bovenstaande beleidsregel geen succesvol beroep kan doen. De grief van belanghebbende die inhoudt dat de beleidsregel niet op schrift is gesteld en dat daarom niet is voldaan aan de eisen van de Awb, kan ook niet tot een ander oordeel leiden. De grief van belanghebbende die er op neerkomt dat de heffingsambtenaar in deze geen discretionaire bevoegdheid heeft omdat wet en verordening hier niet in voorzien kan onbesproken blijven, omdat immers het Hof in de voorgaande overwegingen het al dan niet verschuldigd zijn van brandweerrechten door belanghebbende langs de lijnen van wet en verordening heeft beoordeeld.

6.83. In artikel 217 van de Gemeentewet is opgenomen dat een belastingverordening onder andere het tarief dient te vermelden. Zoals hiervoor in 3.3 en 3.4 is weergegeven, bedroegen de tarieven voor het ter beschikking stellen van een hoogwerker per inzet (inclusief personele en brandstofkosten), met een maximum van een uur, € 347,24 volgens de Verordening 2003 en € 352,45 volgens de Verordening 2004. De heffingsambtenaar heeft deze bedragen in rekening gebracht bij belanghebbende en heeft over deze bedragen omzetbelasting ad 19% berekend. Door naast de in de Verordeningen 2003 en 2004 vermelde bedragen ook omzetbelasting in rekening te brengen handelt de heffingsambtenaar in strijd met het aan artikel 217 van de Gemeentewet ten grondslag liggende beginsel dat de belastingplichtige het door hem verschuldigde bedrag uit de belastingverordening zelf moet kunnen afleiden. Indien over het op grond van de verordening verschuldigde brandweerrecht omzetbelasting wordt geheven, zoals in deze is gedaan, dient dat in de belastingverordening vermeld te worden. Nu vast staat dat de aanslagen zijn opgelegd naar een hoger bedrag dan de uit de Verordeningen 2003 en 2004 blijkende bedragen zijn de aanslagen in zoverre te hoog vastgesteld. Het in de tarieftabellen achterwege laten van de vermelding dat over de verschuldigde brandweerrechten omzetbelasting in rekening wordt gebracht, brengt mee dat de aanslagen moeten worden verminderd tot bedragen exclusief omzetbelasting. Voor een verdere uit de Verordeningen 2003 en 2004 volgende vermindering van de aanslagen bestaat geen grond.

6.84. Het Hof verwerpt de stelling van de heffingsambtenaar dat belanghebbende in de hiervoor besproken gevallen, waarin het Hof van oordeel is dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de onder 6.11 bedoelde uitzondering zich heeft voorgedaan, haar stelling dat het in deze gevallen horizontaal houden van de patiënt bij het weghalen uit de locatie noodzakelijk was met het oog op het beperken c.q. bestrijden van een directe bedreiging van het leven of de gezondheid van de patiënt die zou ontstaan indien de patiënt op niet-horizontale wijze naar de ambulance zou worden vervoerd, onvoldoende heeft onderbouwd. Belanghebbende heeft namelijk ter zake van al deze gevallen de inhoud overgelegd van de rapportages van het ambulancepersoneel dat bij deze incidenten was betrokken; belanghebbendes stellingen per concreet geval zijn daaraan ontleend en daarmee in overeenstemming. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze rapportages, die immers zijn opgesteld door medisch gekwalificeerd personeel. Het Hof kent hieraan in ieder geval meer waarde toe dan aan de niet onderbouwde stelling van de heffingsambtenaar dat “het in algemene zin (…) in medische kringen [wordt] aangenomen dat bij acute situaties het verreweg te prefereren is om geen horizontaal vervoer af te wachten”.

Ook hetgeen de heffingsambtenaar voor het overige naar voren heeft gebracht brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

6.85. Het Hof maakt geen gebruik van het aanbod van belanghebbende (gedaan in haar brief van 15 november 2006, blz. 7) tot het overleggen van de originele rittenrapporten van het ambulancepersoneel. Belanghebbende heeft de inhoud van deze rapporten (met weglating van de naam- en adresgegevens van de desbetreffende patiënten) reeds weergegeven in de door haar overgelegde stukken. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de volledigheid van die weergave (en de heffingsambtenaar betwist dit ook niet) en voor het onderhavige geschil is slechts de inhoud van de rapportages van belang, niet de daarin opgenomen naam- en adresgegevens. Het alsnog overleggen van de originele rittenrapporten is onder deze omstandigheden derhalve niet relevant voor het hiervoor geformuleerde oordeel van het Hof.

6.86. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat

- de onder 1.9 bedoelde uitspraken moeten worden vernietigd;

- de aanslagen opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op 9 februari, 15 februari, 10 april, 10 april, 4 juni, 7 juni, 8 juni, 24 juli, 2 augustus, 6 september en 8 december 2003 verminderd dienen te worden tot op een bedrag van € 347,24 zonder berekening van omzetbelasting;

- de aanslag opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op 5 mei 2004 dient te worden verminderd tot op een bedrag van € 352,45 zonder berekening van omzetbelasting; en

- de overige aanslagen die zijn opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer moeten worden vernietigd.

7. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten vast op € 1.207,50, berekend als volgt: 2,5 punten voor proceshandelingen (beroepschrift, verschijnen ter zitting en nadere inlichtingen), vermenigvuldigd met € 322 per punt en met de factor 1,5 voor het gewicht van de zaak.

8. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de onder 1.9 bedoelde uitspraken van de heffingsambtenaar;

- vermindert de aanslagen opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op 9 februari, 15 februari, 10 april, 10 april, 4 juni, 7 juni, 8 juni, 24 juli, 2 augustus, 6 september en 8 december 2003 tot op een bedrag van steeds € 347,24;

- vermindert de aanslag opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer op 5 mei 2004 tot op een bedrag van € 352,45;

- vernietigt de overige aanslagen opgelegd ter zake van het verrichten van diensten door de brandweer;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.207,50 en gelast de gemeente P dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden; en

- gelast de gemeente P het door belanghebbende betaalde griffierecht ad

€ 273 aan haar te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 18 januari 2008 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, H.E. Kostense, lid, en P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, plaatsvervangend lid, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van het beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.