Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2008, BC5087, 04/03813

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2008, BC5087, 04/03813

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 januari 2008
Datum publicatie
27 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BC5087
Zaaknummer
04/03813
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 7

Inhoudsindicatie

Een natuurlijke persoon die in naam en voor rekening van een belastingplichtige vennootschap alle werkzaamheden van deze laatste verricht ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst die hem aan die vennootschap, waarvan hij overigens enig aandeelhouder, bestuurder en personeelslid is, bindt,is zelf niet een belastingplichtige

in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Zesde richtlijn is.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam

kenmerk P04/03813

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van (…)X te (…) P, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst (…) (hierna: de inspecteur).

1. Loop van het geding

1.1. Voor een overzicht van het geding, ingeleid door een beroepschrift ingekomen op 22 september 2004, van H. namens belanghebbende, gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 16 augustus 2004 betreffende een met dagtekening 28 april 2004 afgegeven beschikking inzake de vaststelling van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) tot aan de door het Hof vastgestelde uitspraak van 28 augustus 2006 wordt verwezen naar die uitspraak.

1.2. Bij evenbedoelde uitspraak van 28 augustus 2006 heeft het Hof het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie) verzocht uitspraak te doen over de navolgende prejudiciële vraag:

“Dient artikel 4, eerste lid, van de Zesde richtlijn aldus te worden uitgelegd dat indien een natuurlijk persoon als enige activiteit heeft het feitelijk uitvoeren van alle werkzaamheden die voortvloeien uit de activiteiten van een besloten vennootschap waarvan hijzelf enig bestuurder, enig aandeelhouder en enig ‘personeelslid’ is, deze werkzaamheden geen economische activiteiten zijn omdat zij binnen het kader van het beheer en de vertegenwoordiging van de besloten vennootschap en derhalve niet in het economisch verkeer zijn verricht?”

1.3. Het Hof van Justitie heeft de zaak ingeschreven onder nummer C-355/06 en heeft daarin op 18 oktober 2007 arrest gewezen (verder ook: het arrest) en daarin het volgende voor recht verklaard:

“Voor de toepassing van artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, is een natuurlijke persoon die in naam en voor rekening van een belastingplichtige vennootschap alle werkzaamheden van deze laatste verricht ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst die hem aan die vennootschap, waarvan hij overigens enig aandeelhouder, bestuurder en personeelslid is, bindt, zelf niet een belastingplichtige in de zin van artikel 4, lid 1, van genoemde richtlijn.”

1.4. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk over het arrest uit te laten. Op 5 november 2007 is van belanghebbende een reactie ingekomen. Van de inspecteur is geen reactie ontvangen.

1.5. Naar aanleiding van het arrest heeft op 21 januari 2008 een nadere zitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is verschenen H., en namens de inspecteur drs. A.. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. De nadere standpunten van partijen

2.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het arrest bevestigt dat hij geen ondernemer is in de zin van artikel 7, eerste en tweede lid van de Wet. Hij concludeert dat hij en de BV samen geen fiscale eenheid vormen als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet.

2.2. De inspecteur concludeert naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie dat belanghebbende en de BV samen geen fiscale eenheid vormen als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet en dat de litigieuze beschikking dient te worden vernietigd.

3. De rechtsoverwegingen

3.1. Gelet op het oordeel het Hof van Justitie dat een natuurlijke persoon die in naam en voor rekening van een belastingplichtige vennootschap alle werkzaamheden van deze laatste verricht ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst die hem aan die vennootschap, waarvan hij overigens enig aandeelhouder, bestuurder en personeelslid is, bindt, zelf niet een belastingplichtige in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Zesde richtlijn is, hebben partijen ter zitting verklaard dat niet meer in geschil is dat de litigieuze beschikking dient te worden vernietigd. Het Hof zal partijen hierin volgen.

3.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond is.

4. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) stelt het Hof het bedrag van de kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 3,5 (beroepschrift 1, verschijnen ter zitting 1, verschijnen ter nadere zitting 0,5, schriftelijke reactie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie 0,5, nadere zitting 0,5) x 2 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 2.254

5. De beslissing

Het Hof verklaart:

- het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vernietigt de beschikking inzake de vaststelling van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.254 en wijst de Staat aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen;

- gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van€ 37 te vergoeden.

Aldus vastgesteld op 31 januari 2008 door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, D.B. Bijl en W.P. Otto, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.