Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2008, BD0645, 07-00246

Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2008, BD0645, 07-00246

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 april 2008
Datum publicatie
28 april 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD0645
Formele relaties
Zaaknummer
07-00246

Inhoudsindicatie

Art. 220f Gemeentewet (tekst 2006): OZB-tarief 2006 gemeente Amersfoort gedaald t.o.v. 2005. Daarom is geen grens voor een tariefsverhoging overschreden. Niet van belang is op welke manier in eerdere jaren de opbrengst van de algemene middelen is besteed en evenmin is van belang of de gemeente is overgegaan tot het invoeren van een heffing ter dekking van lasten die voorheen uit de algemene middelen werden bekostigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P07/00246

vijfde enkelvoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

X te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk SBR 06/2531 van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) van 28 maart 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur gemeentelijke belastingen van de gemeente Amersfoort,

de inspecteur.

Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 9 april 2008. Verschenen zijn belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, A, alsmede namens de inspecteur B, tot bijstand vergezeld van C.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak a-straat 0 te Z. De inspecteur heeft belanghebbende bij aanslagbiljet, gedateerd 28 februari 2006, onder meer een aanslag onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) opgelegd, aan welke aanslag een tarief van € 2,58 per eenheid van € 2.500 ten grondslag ligt. Voorts werden aan belanghebbende als eigenaar en gebruiker aanslagen rioolrecht opgelegd, eveneens gebaseerd op de WOZ-waarde. Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslagen tijdig bezwaarschriften ingediend. Bij uitspraak van 19 mei 2006 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

1.2. Bij de in de aanhef genoemde uitspraak (rechtspraak.nl LJN BA3654 en opgenomen in Belastingblad 2007/654) heeft de rechtbank belanghebbendes beroep tegen de uitspraak ongegrond verklaard, overwegende:

“2.4. Vast staat dat in 2005 de tariefeenheid ingevolge artikel 220f van de Gemeentewet - zoals dat destijds luidde - € 2.268,- was. Verder bedroeg het OZB-tarief in de gemeente Amersfoort in 2005 voor wat betreft de eigendom van woningen € 2,86 per tariefeenheid. Teneinde een juiste vergelijking te maken heeft verweerder (de inspecteur) in het verweerschrift terecht aangegeven dat, uitgaande van een tariefeenheid van € 2.500,-, het OZB-tarief in 2005 voor wat betreft de eigendom van woningen, omgerekend naar de tariefeenheid van 2006, € 3,15 per tariefeenheid bedraagt. Niet in geding is dat het OZB-tarief in 2006 voor wat betreft de eigendom van woningen is vastgesteld op € 2,58. Nu er derhalve sprake is van een verlaging van het OZB-tarief, wordt geoordeeld dat verweerder is gebleven binnen de door de minister gestelde maximale verhoging. Hieruit volgt dat de door eiser (belanghebbende) genoemde toestemming van gedeputeerde staten van Utrecht niet nodig was.

2.5. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij heeft berekend dat hij door het vervallen van de gebruikersbelasting OZB circa € 228,- minder aan gemeentelijke lasten hoeft te betalen. Door de gelijktijdige invoering van het rioolrecht is deze lastenverlichting echter slechts circa € 121. De rechtbank kan deze redenering van eiser niet volgen, aangezien alleen de verhoging van het OZB-tarief is beperkt, en niet het bedrag aan gemeentelijke lasten voor de OZB én het rioolrecht. Het feit dat de kosten voor het riool voorheen uit de OZB-opbrengsten werden gefinancierd maakt dit niet anders. De door eiser overgelegde berekeningen zijn gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat voor de vaststelling van de toegestane tariefstijging eerst de opbrengsten ten behoeve van de riolering uit het OZB-tarief van 2005 mogen worden verwijderd en dat dit bedrag dan met maximaal 2% mag worden verhoogd.”

2. In geschil is of het OZB-tarief 2006 al dan niet in strijd met het bepaalde in artikel 220f, derde lid, (tekst 2006) Gemeentewet is vastgesteld.

3.1.1. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft belanghebbende, kort samengevat, aangevoerd dat het rioolrecht tot 1994 apart werd geheven en vanaf 1994 in de onroerende-zaakbelastingen (hierna: OZB) werd ondergebracht. Indien de OZB en het rioolrecht later (vanaf 2006) weer apart worden geheven, is het onjuist dat de totale som ervan te veel stijgt. Het OZB-tarief had moeten worden vastgesteld op een bedrag tussen € 2,47 en € 2,52 (€ 2,47 + 2 %). De uitspraak van de rechtbank is niet onderbouwd door wetgeving, jurisprudentie, etc.

3.1.2. Ter zitting heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, hieraan nog toegevoegd:

Uit het tarief van de OZB 2005 had de gemeente eerst het rioolrecht moeten halen en vervolgens had het restant met twee procent verhoogd moeten worden. De gemeente besteedde de OZB vrij: volgens haar werden de rioolkosten uit de algemene middelen betaald. Uit de door mij hierbij overgelegde stukken uit de begrotingen 1994 tot en met 2002 blijkt echter dat de gemeente zelf steeds een onderscheid maakt tussen het rioolrechtgedeelte van de OZB en het vrij besteedbare deel van de OZB: de echte OZB. In de begroting 1996 staat een heel cruciale zin, omdat men het apart blijft behandelen. In de begroting 2002 staat een passage over een onttrekking aan het rioleringsfonds ten behoeve van het onderhoud van het openbaar groen. Dat strijkt me tegen de haren in, omdat de gemeente hier haar boekje te buiten gaat. 2002 is een cruciaal jaar, omdat voor het eerst publiekelijk bekend wordt dat afschaffing van een deel van de OZB zou plaatsvinden. Vanaf 2003 wordt geen onderscheid meer gemaakt.

In het verweerschrift zegt de gemeente dat de gehele OZB vrij besteedbaar geweest. Dat is dus niet zo volgens de begrotingen. Er bestaat een verplichting om uit de OZB-opbrengst de rioolkosten te dekken. Het vrij besteedbare deel van de OZB-opbrengst is de opbrengst zonder de rioolkosten.

Bij het ontvlechten van de OZB en het rioolrecht heeft de gemeente de voor het riool besteedbare opbrengst niet eruit gehaald, maar zij heeft het geheel verhoogd.

Voor het rioolrecht was er een sluitende meerjarenbegroting. Uit de door mij hier overgelegde stukken inzake het rioleringsplan 2002-2006 blijkt dat de korting van € 0,91 miljoen voor het openbaar groen nog steeds doorloopt.

(Desgevraagd:) Het geschil betreft alleen de hoogte van de aanslag OZB. De meeste feiten zijn door de rechtbank juist weergegeven, maar ik mis de reden waarom het rioolrecht niet eruit mag worden gehaald. Als de gehele opbrengst van de WOZ vrij besteedbaar zou zijn geweest, zou de gemeente over het gehele bedrag hebben kunnen beschikken en niet een deel aan de rioolkosten hebben besteed. In alle begrotingen is steeds erkend dat de rioleringskosten apart werden genomen. Het was meer dan een inningkwestie.

Binnen de gemeente Amersfoort is er niemand die niet op het riool is aangesloten.

3.2.1. Ter ondersteuning van zijn standpunt voert de inspecteur met name aan dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de tarieven zijn gedaald en dat deze dus binnen de wettelijke marges zijn vastgesteld. Dat is het enige dat de rechter mag toetsen.

3.2.2. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, hieraan nog toegevoegd:

De vraag is of het OZB-tarief 2006 binnen de marge blijft. Het antwoord luidt ja, want de tarieven zijn met vijftien procent verlaagd. Er is voldaan aan het enige criterium dat de wetgever heeft gesteld.

De door belanghebbende aangehaalde passages uit de begroting zijn interessant voor de politieke besluitvorming, maar niet voor de tarieven.

De OZB was voorheen geheel vrij besteedbaar. Het ging om een soort budgetoverheveling, net zoiets als bij de overheveling uit de rioleringsopbrengsten naar de groenvoorziening. Het is niet relevant voor de discussie hier. Op de manier van belanghebbende moet niet naar de tarieven worden gekeken.

Het is juist dat er niemand is die niet op het riool is aangesloten: er is nauwelijks buitengebied.

4.1. Ingevolge artikel 220f, eerste lid, Gemeentewet (tekst 2005) is het tarief van de belasting voor elke volle € 2.268 van de heffingsmaatstaf gelijk. In de gemeente Amersfoort bedroeg het tarief voor de aanslag OZB voor eigenaren voor het jaar 2005 € 2,86 per eenheid van € 2.268.

Voor het jaar 2006 is de tariefeenheid op € 2.500 vastgesteld. Het tarief bedroeg in 2006 € 2,58 per deze tariefeenheid.

Bij omrekening van het tarief 2005 ad € 2,86 per eenheid van € 2.268 naar een eenheid van € 2.500 resulteert een tarief van (2.500/2.268 x € 2,86 =) € 3,15. Nu het tarief 2006 op € 2,58 is vastgesteld, is er sprake van een tariefsverlaging ten opzichte van 2005. Een en ander impliceert dat geen voor de verhoging van het tarief gestelde grenzen zijn overschreden.

4.2. De stelling van belanghebbende dat de kosten van de riolering voorheen uit de OZB-opbrengst werden gefinancierd - ter ondersteuning van welke stelling hij ter zitting delen uit gemeentebegrotingen heeft overgelegd en welke stelling niet door de inspecteur wordt betwist -, leidt niet tot een ander oordeel.

Nu de wetgever enkel een limiet heeft gesteld aan een tariefsverhoging voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die als zodanig worden geheven, is niet van belang op welke manier in eerdere jaren de opbrengst van deze algemene middelen is besteed en is evenmin van belang of de gemeente is overgegaan tot het invoeren van een heffing ter dekking van lasten die voorheen uit de algemene middelen werden bekostigd.

4.3. Uit het onder 4.1 en 4.2 overwogene volgt dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing is gekomen.

5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.

De beslissing is op 23 april 2008 in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.