Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2008, BD3062, 07/00495

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2008, BD3062, 07/00495

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 mei 2008
Datum publicatie
4 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD3062
Zaaknummer
07/00495
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 24,

Inhoudsindicatie

Inspecteur niet gebonden door onjuiste voorlichting in tarieventabel successierecht.

Niet aannemelijk dat belanghebbende schade heeft geleden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00495

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te (Duitsland),

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/1622 van de rechtbank Haarlem van 25 juni 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden / kantoor Haarlem,

gemachtigde: de inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond / kantoor Rotterdam,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 23 september 2005 aan belanghebbende een aanslag in het recht van successie opgelegd wegens een verkrijging in het jaar 2004 uit de nalatenschap van Y-X.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 15 december 2005 de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 25 juni 2007, verzonden op 29 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift met dagtekening 31 juli 2007, bij het Hof ingekomen op 30 juli 2007.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Op 25 november 2004 overleed Y-X (hierna: erflaatster). Belanghebbende, de zus van erflaatster, is enig erfgenaam.

2.1.2. Op 22 juli 2005 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor het recht van successie.

Bij het haar door de inspecteur toegezonden aangiftebiljet was een bijlage gevoegd, waarin de Belastingdienst de mogelijkheid biedt aan de hand van de daarin opgenomen tarieven en vrijstellingen zelf het verschuldigde successierecht te berekenen. In deze bijlage voor het jaar 2004 is op bladzijde 10 de tarieventabel verkeerd afgedrukt doordat tarieventabellen niet onder de juiste tariefgroepomschrijvingen zijn opgenomen. In dezelfde bijlage is op bladzijde 5, wegwijzer A, schematisch weergegeven dat tariefgroep 2 van toepassing is, indien de erfgenaam een zuster is van de overledene.

2.1.3. De inspecteur heeft de aanslag successierecht vastgesteld naar het aangegeven saldo van de nalatenschap van € 62.500. De verkrijging van belanghebbende is daarbij belast naar tariefgroep 2.

2.2. Omvang van het geschil in hoger beroep

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende aan hetgeen is vermeld op pagina 10 van de bijlage bij het aangiftebiljet voor het recht van successie het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat haar verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster, in tegenstelling tot de wettelijke bepalingen, zal worden belast op basis van tariefgroep 1a.

2.3. Oordeel van de rechtbank

Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank als volgt geoordeeld (de rechtbank duidt belanghebbende aan als eiseres):

4.1 Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Successiewet 1956 is de onderhavige verkrijging, nu eiseres een zuster is van erflaatster, belast naar tariefgroep 2.

De informatie op bladzijde 10 van de bijlage bij de aangifte voor het recht van successie (…) waarin wordt aangegeven dat de verkrijging van een zuster is belast naar tariefgroep 1A, is in strijd met de wet.

4.2 Bij de beantwoording van de vraag of eiseres met vrucht een beroep kan doen op de in de bijlage bij de aangifte verstrekte informatie, moet vooropgesteld worden dat niet voor elke uitlating van de belastingdienst, waardoor bij een belastingplichtige vertrouwen kan zijn gewekt over een door de Belastingdienst te volgen wetsbepaling, een juiste toepassing van de wet moet wijken. Deze vraag moet worden beantwoord door afweging van het beginsel dat de wet moet worden toegepast tegen het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat de belastingdienst verwachtingen honoreert welke zij bij een belastingplichtige over een door haar te volgen gedragslijn heeft gewekt en waarop die belastingplichtige zich in redelijkheid tegenover haar mag beroepen.

4.3 Wanneer het gaat om uitlatingen die niet als een toezegging of goedkeuring zijn op te vatten doch waarin slechts algemene voorlichting wordt gegeven ter vergemakkelijking van het invullen van een aangiftebiljet dient aan het beginsel dat de wet moet worden toegepast in zoverre meer gewicht te worden toegekend dan aan voormeld algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, dat in de regel de belastingdienst door onjuistheden in de voorlichting niet wordt gebonden. Met betrekking tot de in een toelichting bij een aangiftebiljet gegeven informatie geldt dat het belang dat de belastingplichtige erbij heeft dat de belastingdienst zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen ertoe noopt te aanvaarden dat het risico van een onjuiste inlichting in de regel voor rekening van de belastingplichtige blijft. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven van deze regel af te wijken en de belastingdienst aan dergelijke inlichtingen wel gebonden te achten, maar daartoe is vereist, dat die inlichtingen niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing dat de betrokken belastingplichtige redelijkerwijs hun onjuistheid had kunnen en moeten beseffen, en voorts dat hij afgaande op die onjuiste inlichtingen, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt (zie HR 9 maart 1988, nr 24 199, BNB 1988, 148).

4.4 In het onderhavige geval is niet gesteld en is ook anderszins niet gebleken dat eiseres, afgaande op de onjuiste voorlichting op bladzijde 10 van de bijlage bij de aangifte recht van successie, de schade als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad 9 maart 1988, nr 24 199, BNB 1988, 148 heeft geleden. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval af te wijken van hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen. Daargelaten de vraag of eiseres de onjuistheid in de bijlage redelijkerwijs had kunnen en moeten beseffen kan het beroep van eiseres, wegens het ontbreken van schade, niet slagen. De omstandigheid dat eiseres in het buitenland woont en naar zij stelt de Nederlandse taal niet goed machtig is, leidt niet tot een ander oordeel.

4.5 Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

2.4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep.

Belanghebbende bepleit een vermindering van de aanslag tot een welke is berekend op basis van tariefgroep 1a.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond is.

2.5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.5.1. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen.

De namens belanghebbende ter zitting aangevoerde stelling dat zij schade heeft geleden, welke wordt gevormd door de omstandigheid dat andere dingen niet kunnen worden aangeschaft omdat een groter dan verwachte belastingschuld moet worden voldaan, kan haar niet baten. Het gemis aan bestedingsruimte doordat de volgens de wet verschuldigde belasting moet worden betaald kan in dit verband niet als schade worden aangemerkt.

Voorts is de Belastingdienst jegens belanghebbende niet gehouden in zijn geschriften een andere taal te bezigen die belanghebbende eventueel beter beheerst dan het Nederlands.

2.5.2 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

2.5.3 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op 30 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.