Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2008, BD3481, 07/00271
Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2008, BD3481, 07/00271
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 mei 2008
- Datum publicatie
- 11 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BD3481
- Zaaknummer
- 07/00271
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor belastingschulden van de vennootschap. Het Hof acht het aannemelijk dat de aanslagen niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Nu niet in geschil is dat geen melding van betalingsonmacht is gedaan is belanghebbende aansprakelijk en wordt vermoed dat niet betaling van de aanslagen aan hem is te wijten. Nu belanghebbende dit vermoeden niet heeft weersproken is hij naar het oordeel van het Hof terecht aansprakelijk gesteld.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 07/00271
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],
wonende te [Z],
belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak no. 05/02482 van de rechtbank Haarlem van 19 april 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Holland-Noord /kantoor Alkmaar,
de ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft bij beschikking met dagtekening 22 november 2004 belanghebbende aansprakelijk gesteld voor aan [Y] B.V. opgelegde belastingaanslagen tot een bedrag van € 13.532.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 26 mei 2005, het bezwaar afgewezen en de aansprakelijkstelling gehandhaafd.
Bij uitspraak van 19 april 2007, verzonden op 23 april 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard in die zin dat het bedrag van de aansprakelijkstelling conform het standpunt van de ontvanger in beroep is verminderd tot een bedrag van € 11.308.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 23 mei 2007, op dezelfde dag bij het Hof ingekomen, en aangevuld bij brief van 18 juni 2007.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Overwegingen
2.1. Voor de feiten van het geding verwijst het Hof in eerste instantie naar de feiten zoals deze zijn vermeld in de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Hof in afwijking van de rechtbank in onderdeel 2.4. vaststelt dat de IKB-uitdraaien niet van de administrateur van de vennootschap afkomstig zijn, maar komen uit het zogeheten IKB- systeem van de Belastingdienst.
De in de IKB-uitdraaien opgenomen gegevens zijn afkomstig uit de door belanghebbende ingediende aangiften.
2.2. Belanghebbende stond in het handelsregister van de Kamer van Koophandel in de periode van 11 december 1987 tot en met 23 augustus 2003 ingeschreven als bestuurder van [Y] B.V. (hierna ook: de vennootschap).
2.3. Bij de beschikking aansprakelijkstelling van 22 november 2004 is als bijlage 1 een specificatie van het bedrag van de aansprakelijkstelling opgenomen. Het bedrag van de aansprakelijkstelling is opgebouwd uit de navolgende aan de vennootschap opgelegde en onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslagen):
€
Tijdvak aanslag december 2002
Aanslagnummer [00.00.000.A000000]
Bedrag van de aanslag 5.552
Tijdvak aanslag januari 2003
Aanslagnummer [00.00.000.A000000]
Bedrag van de aanslag 783
Tijdvak aanslag februari 2003
Aanslagnummer [00.00.000.A000000]
Bedrag van de aanslag 743
Tijdvak aanslag maart 2003
Aanslagnummer [00.00.000.A000000]
Bedrag van de aanslag 1.182
Tijdvak aanslag april 2003
Aanslagnummer [00.00.000.A000000]
Bedrag van de aanslag 1.188
Tijdvak aanslag mei 2003
Aanslagnummer [00.00.000.A000000]
Bedrag van de aanslag 1.188
Tijdvak aanslag juni 2003
Aanslagnummer [00.00.000.A000000]
Bedrag van de aanslag 672
---------
Totaal 11.308
=====
2.4. In geschil is of belanghebbende als bestuurder terecht aansprakelijk is gesteld voor de
hiervoor genoemde aanslagen ten bedrage van € 11.308.
2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat geen melding van betalingsonmacht is gedaan als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Invorderingswet 1990.
2.6. Het Hof stelt onder verwijzing naar artikel 49, zesde lid van de Invorderingswet 1990 overeenkomstig de rechtbank vast dat de hoogte van de aanslagen integraal moet worden beoordeeld nu geen onherroepelijke rechterlijke uitspraak is gedaan ter zake van deze aanslagen.
2.7. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd nu de lonen waarover de aanslagen zijn opgelegd nimmer zijn betaald omdat belanghebbende in de onderhavige periode geen werkzaamheden voor de vennootschap verrichtte. De aanslagen vloeien voort uit door belanghebbende verstrekte onjuiste gegevens.
Tevens betwist belanghebbende dat hij voor de litigieuze naheffingsaanslagen aansprakelijk is. Volgens belanghebbende mist de aansprakelijkstelling iedere grond, waarbij hij zich - naar het Hof begrijpt - op het standpunt stelt dat hij ‘sedert november 2002 niet langer als bestuurder van [de vennootschap] valt aan te merken.
Belanghebbende biedt bewijs aan van al zijn stellingen door “alle middelen rechtens”.
2.8. Tot de stukken van het geding behoren de zogeheten IKB-uitdraaien welke zijn gebaseerd op de aangiften loonheffing van de vennootschap. Uit deze uitdraaien volgt onder meer dat in de perioden waarop de aanslagen betrekking hebben, telkens een bedrag aan fiscaal loon is aangegeven, een bedrag aan loonbelasting/ premie volksverzekeringen is ingehouden en in sommige maanden gedeeltelijke en in sommige maanden geen afdracht van loonheffing heeft plaatsgevonden. Het totale bedrag van de naheffing voor de perioden waarover de aanslagen zijn opgelegd zou volgens dit overzicht € 12.034 bedragen. Tot de stukken van het geding behoren tevens verzamelloonstaten van [Y] B.V. over de jaren 2002 en 2003 waarin belanghebbende en zijn echtgenote als werknemer van de vennootschap zijn opgenomen, alsmede kopieën van de aangiften inkomstenbelasting/ premievolksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003 van belanghebbende waarin een bedrag aan loon en een bedrag aan verrekenbare loonheffing uit dienstbetrekking bij [Y] B.V. is opgenomen.
2.9. De ontvanger heeft onweersproken gesteld dat de aanslagen zijn gebaseerd op de namens de vennootschap door belanghebbende aangeleverde verzamelloonstaten en aangiften loonheffingen. Gelet op deze onweersproken stelling van de ontvanger en gelet op het feit dat belanghebbende heeft aangegeven - als bestuurder - verantwoordelijk te zijn voor de aanlevering en de inhoud van deze gegevens, ligt het op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de aanslagen tot een onjuist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende heeft behoudens de enkele stelling dat de ingediende aangiften onjuist zijn geen concreet bewijs ter onderbouwing van zijn stelling gegeven. Hierbij overweegt het Hof ten aanzien van het door belanghebbende aangeboden bewijs dat hij ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe ter zitting zijn bewijsaanbod “van al zijn stellingen met alle middelen rechtens” op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd. Het Hof passeert daarom dit bewijsaanbod.
2.10. Op grond van het voorgaande acht het Hof aannemelijk dat de aanslagen niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Nu geen melding van betalingsonmacht is gedaan, hetgeen tussen partijen vaststaat, is belanghebbende aansprakelijk en wordt vermoed dat niet betaling van de aanslagen aan hem is te wijten. Nu belanghebbende dit vermoeden niet heeft weersproken is hij naar het oordeel van het Hof terecht aansprakelijk gesteld.
2.11. Voorzover belanghebbende zijn aansprakelijkheid betwist omdat hij na november 2002 niet langer bestuurder van de vennootschap was, overweegt het Hof als volgt. Reeds omdat uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat belanghebbende in de periode waarop de litigieuze naheffingsaanslagen betrekking hebben, als bestuurder van de vennootschap stond ingeschreven, is belanghebbende terecht door de inspecteur als bestuurder aangemerkt. Derhalve verwerpt het Hof deze grief van belanghebbende.
2.12. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mrs. P.F. Goes, voorzitter, J. den Boer en K. Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 28 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.