Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2008, BD3485, 07/00519

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2008, BD3485, 07/00519

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 mei 2008
Datum publicatie
11 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD3485
Zaaknummer
07/00519
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.20

Inhoudsindicatie

Stukadoor houdt geen rittenadministratie bij voor zijn bestelauto. Dat deze auto zeer stoffig is en daarmee minder geschikt voor familiegebruik, neemt niet weg dat er privé mee kan zijn gereden. Evenals de rechtbank oordeelt het Hof dat belanghebbende niet is geslaagd in het bewijs van minder dan 500 kilometer privégebruik.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00519

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Y],

belanghebbende,

gemachtigde mr. M. van Galen

tegen de uitspraak in de zaken no. AWB 06/10064, 06/10065 en 06/10066 van de rechtbank Haarlem van 28 juni 2007 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.986, in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) naar een premie-inkomen van € 33.376 en in de premie ziekenfondsverzekering (Zfw) naar een premie-inkomen van € 15.986.

1.2. Met dagtekening 18 oktober 2005 heeft de inspecteur over het jaar 2002 aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.768, alsmede bij beschikking met dezelfde datum een boete van 25% van het nagevorderde bedrag, ofwel € 212. Met dezelfde dagtekening heeft de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag Waz naar een premie-inkomen van € 38.118 en een navorderingsaanslag Zfw naar een premie-inkomen van € 19.650 opgelegd.

1.3. Bij uitspraken van 4 augustus 2006 heeft de inspecteur de door belanghebbende tegen de onder 1.2. vermelde navorderingsaanslagen en boetebeschikking ingestelde bezwaren ongegrond verklaard.

1.4. Bij uitspraak van 28 juni 2007, verzonden op 2 juli 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) de door belanghebbende inzake de navorderingsaanslagen Waz en Zfw ingestelde beroepen ongegrond verklaard, het beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PV en de daarbij genomen boetebeschikking gegrond verklaard voorzover het de boete betreft, de bestreden uitspraak inzake de IB/PV vernietigd voor zover het de boete betreft en de boetebeschikking vernietigd.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 8 augustus 2007, bij het Hof voor ingekomen gestempeld op 9 augustus 2007, en aangevuld bij brief van 4 september 2007. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2008. De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van belanghebbende inzake navorderingsaanslagen IB/PV, Waz en Zfw voor het jaar 2001 (kenmerk 07/00516) en inzake een navorderingsaanslag IB/PV 2003 (kenmerk 07/00522). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft onder 2. van zijn uitspraak de volgende feiten vastgesteld:

“[Belanghebbende] is gehuwd en heeft twee minderjarige kinderen.

Hij exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een stukadoorsbedrijf. Tot het ondernemingsvermogen behoort een bestelauto, een Mercedes-Benz Vito, aangeschaft in het jaar 2000, met een cataloguswaarde van € 25.415. De cabineruimte is middels een tussenschot afgescheiden van de laadruimte. Naast de bestuurder is een zitplaats voor een bijrijder.

Het gezin van [belanghebbende] beschikt voorts over een privé-auto.”

De juistheid van deze feiten is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het Hof daarvan uitgaat.

2.2. Vast staat voorts dat belanghebbende geen rittenregistratie heeft bijgehouden van de met de bestelauto gereden kilometers.

2.3. Het Hof volgt belanghebbende in zijn stellingen dat de bestelauto naast de chauffeur slechts plaats biedt voor één passagier en dat vervoer van zijn minderjarige kinderen op de bijrijdersplaats wettelijk niet is toegestaan.

2.4. Het Hof acht op grond van de verklaringen van belanghebbende ter zitting en de daarbij overgelegde foto’s aannemelijk dat de auto aan de binnenzijde – ook in de passagiersruimte – dermate stoffig is dat privéritten met passagiers (gezinsleden of anderszins) wegens het risico van besmeurde kleding niet snel zullen worden gemaakt.

2.5. In een brief van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur, gedagtekend 24 oktober 2005 en door belanghebbende mede-ondertekend, is onder meer het volgende verklaard:

“Door het werk van mijn cliënt is de bestelbus nooit schoon en wordt dus puur en (nood)zakelijk gebruikt. Dat er geen rittenadministratie is bijgehouden is in de overtuiging van mijn cliënt dan ook normaal. Incidenteel wordt er gebruik gemaakt van de bestelbus, maar absoluut minder dan 500 kilometer op jaarbasis. Daar en tegen wordt ook zakelijk gebruik gemaakt van de privé-auto voor werkopnames. In de beleving van mijn cliënt kunnen deze kilometers tegen elkaar weggestreept worden”.

2.6. Voor de rechtbank was in geschil of de inspecteur terecht een bijtelling van 10% voor privégebruik van de bestelauto heeft toegepast. In samenhang hiermee was ook de boete bij de navorderingsaanslag IB/PV in geschil.

2.7. De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen:

“6. In artikel 3.20 van de Wet IB 2001 (tekst 2002) is ter zake van de bijtelling voor het privégebruik van een auto opgenomen, voor zover hier van belang:

“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, wordt op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien het gebruik voor privé-doeleinden wordt beperkt door de aard of de inrichting ervan, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid, eerste volzin, op jaarbasis ten minste 10 % van de waarde van de bestelauto als onttrekking in aanmerking genomen. Voor de toepassing van dit lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

(…)”

7. Nu [belanghebbende] geen rittenregistratie heeft bijgehouden kan hij niet met behulp van een dergelijke registratie voldoen aan de op hem rustende bewijslast dat de auto in 2002 voor minder 500 kilometer voor privé doeleinden is gebruikt.

De stelling van [belanghebbende] dat het vervoer van zijn minderjarige kinderen op de bijrijdersplaats wettelijk niet is toegestaan, is daartoe onvoldoende. Evenmin kan [belanghebbende] volstaan met de stelling, daarin door de Inspecteur gemotiveerd weersproken onder verwijzing naar de waarnemingen van de controleur tijdens het ingestelde boekenonderzoek (bij de bezichtiging van een nieuw aangeschafte bestelwagen maar op een moment dat deze even oud was als de onderhavige bestelwagen in 2001), dat de auto te stoffig was om anders dan zakelijk te gebruiken.

Ook als [belanghebbende] gevolgd kan worden in zijn stelling dat de auto aan de binnenzijde (als gevolg van zijn werkzaamheden als stukadoor en het transport van stoffige materialen en grond¬stof¬fen als gips en kalk) dermate stoffig is dat sommige privé ritten niet snel gemaakt zullen worden omdat ze de kleding van de inzittende zullen besmeuren, heeft [belanghebbende] daarmee nog niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Het privégebruik van de auto beperkt zich niet noodzakelijkerwijs tot ritten waarbij de kleding van de inzittenden niet met stof in aanraking mag komen. Het privégebruik kan zich ook uitstrekken tot ritten waarbij de aanwezige stof in de auto minder bezwaarlijk is omdat bijvoorbeeld de te vervoeren goederen toch al stoffig zijn, dan wel makkelijk te reinigen zijn.

Nu [belanghebbende] niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de auto voor minder 500 kilometer voor privé doeleinden is gebruikt, heeft de Inspecteur terecht een bijtelling aangebracht ter zake van het privégebruik van de auto.

8. De rechtbank komt op basis van de uiteenzetting van [belanghebbende] (onder verwijzing naar de onmogelijkheid om als gezin van de auto gebruik te maken vanwege de grootte van de auto en de wettelijke bepalingen en de stoffige conditie waarin de auto verkeert) tot het oordeel dat [de inspecteur] terecht toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van artikel 3.20 van de Wet IB 2001.”

2.8. De rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd; de navorderingsaanslagen zijn gehandhaafd. Uitsluitend belanghebbende is in hoger beroep gekomen. Het geschil in hoger beroep betreft nog slechts de juistheid van de navorderingsaanslagen. Ook in hoger beroep staat (uitsluitend) de correctie wegens privé-gebruik van de bestelauto ter discussie. Evenals voor de rechtbank stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de correctie voor privé-gebruik van de bestelauto geheel achterwege dient te blijven.

2.9. Het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust. Belanghebbende heeft in hoger beroep niets aangevoerd wat een nieuw of ander licht op de zaak werpt. Het Hof neemt bij zijn oordeel nog in aanmerking dat in de in 2.5. aangehaalde brief wordt erkend, en ter zitting desgevraagd door belanghebbende niet overtuigend is weersproken, dat in ieder geval sprake is geweest van enig privégebruik van de bestelauto. Het Hof acht het ook daarom aannemelijk dat sprake is geweest van daadwerkelijk privégebruik in de door de rechtbank bedoelde zin. Hiervan uitgaande, heeft het op de weg van belanghebbende gelegen om met behulp van een rittenregistratie of ander daartoe geschikt bewijs te doen blijken dat de bestelauto in het onderhavige jaar minder dan 500 kilometer voor privé doeleinden is gebruikt. Dit bewijs is evenwel uitgebleven. Het hoger beroep is ongegrond.

2.10. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. J. den Boer, voorzitter, P.F. Goes en H.N. van der Kolk, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 28 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.