Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2008, BD4323, 07/00079

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2008, BD4323, 07/00079

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 januari 2008
Datum publicatie
18 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD4323
Zaaknummer
07/00079

Inhoudsindicatie

Hof verwerpt in appel het standpunt van belanghebbende dat in zijn geval, waarin sprake is van een verplichte verzekering voor de WAZ en een vrijwillige verzekering WAO een regel ter voorkoming van dubbele premieheffing van toepassing zou behoren te zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00079

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Z],

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. 06/289 van de rechtbank Haarlem van 26 januari 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 2 september 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd en berekend naar een premie-inkomen van € 38.118.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 november 2005, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 26 januari 2007, verzonden op 29 januari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft (de gemachtigde van) belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 1 maart 2007, bij het Hof ingekomen op 2 maart 2007.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Ter zake van de tussen partijen vaststaande feiten is in de uitspraak van de rechtbank onder meer het volgende vermeld:

“2.1. [Belanghebbende] was tot oktober 2002 in loondienst van [A] B.V. en via UWV GAK verplicht verzekerd ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO). Vanaf oktober 2002 is eiser 100% middellijk aandeelhouder van [A] B.V.

2.2. Met dagtekening 24 september 2002 heeft de adviseur namens [belanghebbende] het verzoek gedaan aan het UWV GAK te Amsterdam om de WAO-verzekering vrijwillig voort te zetten. De verplichting hiertoe was vervallen omdat eiser in okto-ber 2002 alle aandelen van [A] B.V. in handen heeft gekregen.

2.3. UWV GAK heeft ingestemd met dit verzoek bij beschikking van 14 oktober 2002. Met ingang van 1 oktober 2002 is [belanghebbende] vrijwillig verzekerd voor de WAO ingevolge artikel 81 lid 1 letter c van de WAO.”

Hierna zal het Hof van de hiervoor vermelde feiten uitgaan.

2.2. Belanghebbende heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat in zijn geval, waarin sprake is van een verplichte verzekering voor de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) en een vrijwillige verzekering Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO), een regel ter voorkoming van dubbele premieheffing van toepassing zou behoren te zijn.

2.3. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank op goede gronden een juiste uitspraak heeft gedaan.

2.4.1. In artikel 3, eerste lid, onder b, van de WAZ (tekst 2003) is onder meer het volgende bepaald dat ‘de beroepsbeoefenaar’ op grond van die wet verzekerd is.

2.4.2. In artikel 5, onder b, van de WAZ (tekst 2003) is onder meer bepaald dat een beroepsbeoefenaar de persoon is, jonger dan 65 jaar, die “anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft.”

2.4.3. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de WAZ (tekst 2003) is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder dienstbetrekking wordt verstaan: “een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering”.

2.4.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid aanhef en onderdeel d, WAO (tekst 2003) wordt de arbeidsverhouding van de directeur-grootaandeelhouder niet als dienstbetrekking beschouwd.

2.4.5. Ingevolge artikel 6, vierde lid, WAO (tekst 2003) beschikt de Minister over de bevoegdheid regels te stellen omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel d, WAO, wordt verstaan.

2.4.6. In artikel 2, eerste lid aanhef en onderdeel a, van de op artikel 6, vierde lid, WAO gebaseerde Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (Besluit van de staatssecre-taris van Sociale Zaken van 19 december 1997, nr. SV/WV/97/5347, Stcrt. 1997, 248) is onder meer bepaald dat onder directeur-grootaandeelhouder, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel d, WAO, wordt verstaan:

“de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de vennoot-schap vertegenwoordigen.”

2.5. Nu vaststaat dat belanghebbende directeur en (middellijk) enig aandeelhouder is van Coffee Club Franchise BV, volgt uit de hiervoor vermelde bepalingen dat hij verplicht ver-zekerd is voor de WAZ en dat hij ingevolge artikel 71 van die wet premie is verschuldigd. Dat belanghebbende niet verplicht verzekerd is ingevolge de WAO staat eveneens vast.

2.6.1. Naar het oordeel van het Hof bevat de WAZ geen regel op grond waarvan in een geval als het onderhavige de heffing van premie WAZ achterwege dient te blijven.

2.6.2. Belanghebbende heeft in dit verband – naar het Hof begrijpt – tevens gesteld dat een redelijke toepassing van artikel 72 WAZ in samenhang met artikel 3, aanhef en onderdeel b, van Regeling premieheffing WAZ (Ministeriële regeling van 17 december 1997, Stcrt. 1997, 248; hierna: de Regeling), waarin is bepaald dat “winst genoten uit hoofde van een dienst-betrekking” niet tot het premie-inkomen wordt gerekend, (mede) zou hebben in te houden dat in het onderhavige geval een dubbele heffing van premie zou moeten worden voorko-men.

2.6.3. Het Hof volgt deze stelling niet, omdat artikel 3, aanhef en onderdeel b, van de Rege-ling de aanwezigheid van een dienstbetrekking in de zin van de WAO veronderstelt, terwijl deze op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, WAZ in het onderhavige geval ook voor de toepassing van de Regeling niet aanwezig is, en voorts omdat de onderhavige samenloop ook overigens niet van dien aard is dat de heffing van premie WAZ ingevolge de redelijkheid dan wel op grond van enige andere rechtsregel geheel of gedeeltelijk zou hebben te vervallen, ook al was belanghebbende zich niet ervan bewust dat hij als gevolg van zijn opteren voor vrijwillige verzekering ingevolge de WAO – zoals hij heeft verklaard – een ‘dubbele verzekering’ had verkregen (althans uit hoofde van twee arbeidsongeschiktheids-verzekeringen premie werd verschuldigd).

2.7. Voorzover belanghebbende ook in hoger beroep heeft bedoeld te stellen dat hij erop mocht vertrouwen dat geen definitieve aanslag WAZ zou worden opgelegd omdat de voorlo-pige aanslag WAZ is verminderd tot nihil, sluit het Hof zich aan bij het oordeel van de recht-bank die – afgezien van de vermindering van de voorlopige aanslag – geen omstandigheden aanwezig heeft geacht welke het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel zouden rechtvaardigen.

2.8. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, P.F. Goes en J.C. van Sonderen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 25 januari 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.