Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-06-2008, BD5513, 07/00313

Gerechtshof Amsterdam, 24-06-2008, BD5513, 07/00313

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 juni 2008
Datum publicatie
2 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD5513
Zaaknummer
07/00313
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27l, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 220f

Inhoudsindicatie

De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de begane grond van de onroerende zaak een niet-woonfunctie heeft.

Het alsnog heffen van griffierecht blijft om redenen van proceseconomie achterwege.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00313

uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z]

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 06/6774 van de rechtbank Haarlem, (verder: de rechtbank) van 3 mei 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 26 februari 2005 ter zake van de onroerende zaak [a-straat 1] te [P] (hierna: het object) een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2005 opgelegd ten bedrage van € 764,50, berekend naar het tarief voor niet-woningen.

1.2. Het hiertegen gerichte bezwaarschrift is bij uitspraak van 7 juni 2006 afgewezen.

1.3. De rechtbank heeft het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 3 mei 2007.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 8 juni 2007 hoger beroep ingesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de heffingsambtenaar een verweerschrift ingediend.

1.5. Bij schrijven van 12 maart 2008 heeft belanghebbende een nader stuk met bijlagen ingediend, aangeduid als ‘aanvullend hoger beroepschrift’. Van dit stuk is een afschrift aan de wederpartij gezonden.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2008. Van het verhandelde aldaar is proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. De ter zitting namens de heffingsambtenaar toegezegde machtiging is op 31 maart 2008 ter griffie ontvangen.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.1.1. De onderhavige aanslag is opgelegd ter zake van het gebruik van het monumentale pand [A-straat 1] en de daarmee intern verbonden begane grond van het pand [A-straat 2]. In de uittreksels van het gemeentelijke kadaster zijn naar de toestand op 3 februari 2006 zowel het pand [A-straat 1] als het pand [A-straat 2] aangeduid met de functie ‘wonen’.

2.1.2. Belanghebbende heeft tot het jaar 2000 op de begane grond van [A-straat 1] zijn bedrijf uitgeoefend [...]. Een gedeelte van de begane grond van [A-straat 2] is bij hem in gebruik voor [het uitoefenen van ambacht B].

2.1.3. Belanghebbende is (ere)lid van de Nederlandse vereniging van [het ambacht B].. Tot de stukken behoort een schrijven van [C] te Aerdenhout, waarin hij ‘als amateur [in ambacht B’] meedeelt dat een ruimte in [A-straat 1 twee maanden ]kosteloos ter beschikking is gesteld voor een tentoonstelling van het werk van de leden van [ambacht B], afdeling Haarlem en omstreken, voor de overige leden van deze vereniging. De tentoonstelling was alleen te bezichtigen voor genodigden. Van de tentoonstelling is een opname gemaakt voor de regionale televisie, waarbij belanghebbende is geïnterviewd.

2.1.4. Op de begane grond van [A-straat 2] zijn twee voordeuren, één die toegang geeft tot de ruimte die in gebruik is voor [het uitoefenen van het ambacht B], en één die toegang geeft tot een daarvan afgesloten gang, waarin zich de trap naar de bovenverdieping bevindt. Deze bovenverdieping wordt als woonruimte verhuurd aan derden. Achterin de ruimte die voor [ambacht B] wordt gebruikt, bevindt zich een toilet en een voor de gebruikers van de bovenwoning van [A-straat 2] bestemde fietsenberging, alsmede een ruimte voor de C.V.-installatie. Tussen de begane grond van [A-straat 2] en de begane grond van [A-straat 1] bevinden zich twee afsluitbare deuren.

2.1.5. Op de begane grond van [A-straat 1] bevindt zich aan de straatkant een ‘voorhuis’, met de voordeur naar de straat. Achter deze ruimte zijn twee smallere gedeeltes, waarvan één in gebruik is als gang, waarin zich de trap naar de kelder en de trap naar de bovenverdieping bevindt, en als toilet. In de kelder bevinden zich ruimtes uit onder meer de 14e en 17e eeuw. Een van de ruimtes is als wijnkelder in gebruik. Achter het andere smalle gedeelte bevindt zich een ‘tuinkamer’ die toegang geeft tot de achter het pand gelegen tuin.

2.1.6. Eén van vier tot de stukken behorende foto’s van gedeelten van de begane grond van [A-straat 1] toont een tafel, een televisietoestel, een collectie grammofoonplaten, een geluidsinstallatie, alsmede een keukenblokje. Voorts is er een foto waarop een tafel is te zien, Japanse prenten die aan de muur hangen en sierborden die op een richel aan de muur staan. Een van de andere foto’s toont een tafel en een bureau met daarop een printer en een computer. Ook is er een foto waarop een gedekte tafel is te zien waaraan 9 mensen zitten te eten. Op drie van deze vier foto’s is een aan de muur gehangen papier in A4-formaat te zien met daarop de aanduiding ‘verboden te roken’.

2.2. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is berekend naar het tarief voor niet-woningen.

2.3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Aan deze beslissing liggen onder meer de volgende overwegingen ten grondslag (waarin belanghebbende en zijn echtgenote zijn aangeduid als eisers en de heffingsambtenaar als verweerder):

4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de bovenverdieping van [A-straat 1] en de benedenverdieping van [A-straat 2] en [A-straat 1] samen één object vormen in het kader van de Wet woz en dat, krachtens de Wet woz, de waarde van dit object voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 per waardepeildatum 1 januari 2003 € 625.500 is. Tussen partijen is evenmin in geschil dat hierbij aan de bovenverdieping van het object een waarde van € 280.000 toegekend moet worden en aan de benedenverdieping van het object een waarde van € 345.500.

4.2 De gemeente Haarlem heeft in de Verordening onroerende-zaakbelastingen verschillende tarieven vastgesteld voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen). Verweerder heeft aan eisers aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd voor het object naar het tarief niet-woningen.

4.3 Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 037, nr. 3, blz. 20) wordt hierop de volgende toelichting gegeven:

“(…)

Met betrekking tot het onderscheid tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen versus onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, wordt aangesloten bij het onderscheid tussen woningen en niet-woningen zoals dat thans reeds in het kader van de Gemeentewet en de Wet WOZ wordt gehanteerd. Voor de uitleg van de term “dienen tot” dient op basis van de jurisprudentie bekeken te worden voor welk doel de afzonderlijke delen feitelijk worden gebruikt.

Voor de uitleg van de term “in hoofdzaak” kan onder meer worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, nr. 27 661, BNB 1992/47, waarbij werd beslist dat “in hoofdzaak” moet worden geduid als: voor ten minste 70 percent”. De beoordeling van hoofdzakelijk vindt plaats op basis van waardeverdeling. Het woningbegrip heeft in de loop der tijd in de praktijk en de jurisprudentie inhoud gekregen. Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. Hieronder vallen dus niet alleen objecten die volledig worden gebruikt als woning, maar ook objecten waarin naast het woongedeelte ook een gedeelte als niet-woning (bedrijfsmatig, zoals een expositieruimte, of anderszins) wordt gebruikt. Indien dat gebruik ten opzichte van het woongedeelte van het object van bescheiden omvang is, wordt het object geheel aangemerkt als woning.

(…)”

4.4 Uit het hiervoor weergegeven deel van de Memorie van Toelichting en de aangehaalde jurisprudentie blijkt dat die beoordeling plaats dient te vinden op basis van het feitelijk gebruik en aansluitend de waardeverdeling, dat wil zeggen 70% van de waarde van het gehele object moet in hoofdzaak dienen tot wonen. Niet in geschil is dat de bovenverdieping met een waarde van € 280.000 feitelijk wordt gebruikt als woning. In geschil is het gebruik van de benedenverdieping (met een waarde van € 345.500) van het object. Eiser gebruikt de benedenverdieping om zijn ambacht [B] uit te oefenen. Eiser begeleidt een aantal leden van [ambacht B] om op deze wijze zijn ambacht aan hen over te dragen. De begeleiding vindt plaats in de benedenverdieping van [A-straat 2]. Ter zitting is een video opname getoond van een uitzending van [ de regionale televisie] van [...]. Dit interview is opgenomen [een maand voor de uitzending]. In deze uitzending wordt eiser geïnterviewd. Tijdens het interview vertelt eiser de interviewer dat hij cursussen geeft in [ambacht B], die voor een ieder toegankelijk zijn en waarvoor een wachtlijst bestaat. Eiser is te zien, staande in een ruimte van de benedenverdieping van het object. De benedenverdieping, voor zover zichtbaar tijdens deze uitzending, stond naar het oordeel van de rechtbank geheel ten dienste aan het ambacht van eiser. Voorts blijkt uit de stukken dat een deel van de benedenverdieping ingericht is als ontvangstruimte, alwaar een deel van het werk van eiser opgesteld staat en op uitnodiging te bekijken valt. In de periode [...] heeft eiser op de gehele benedenverdieping een expositie gehouden van het werk van de mensen aan wie eiser zijn ambacht overdraagt.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geoordeeld dat de benedenverdieping van het object niet dient tot woning, noch volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. Het object dient derhalve, gelet op de waarde van de benedenverdieping en de bovenverdieping van het object, niet in hoofdzaak tot wonen. Mitsdien heeft verweerder bij de vaststelling van de onroerende-zaakbelastingen terecht het tarief voor niet-woningen toegepast.”

2.4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de stukken van het geding.

2.5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.5.1. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de begane grond van [A-straat 2] en [A-straat 1] een niet-woonfunctie heeft. Hij heeft daarbij gewezen op de [ambachtelijke] activiteiten op de begane grond van [A-straat 2] en de op de begane grond van [A-straat 1] gehouden tentoonstelling in het kader van die activiteiten. Naar aanleiding van de ingezonden foto’s heeft de heffingsambtenaar ter zitting opgemerkt dat hij nimmer de aanduiding ‘verboden te roken’ in een woonruimte heeft aangetroffen.

2.5.3. Belanghebbende heeft betwist dat vorenbedoelde gedeeltes een niet-woonfunctie hebben. Hij heeft gesteld dat na het staken van zijn onderneming de ruimtes op de begane grond van [A-straat 1] bij hem en zijn echtgenote in gebruik zijn genomen als woonruimte en dat het gedeelte van de begane grond van [A-straat 2] alwaar hij zijn [ambachtelijke] activiteiten verricht als hobbyruimte moet worden beschouwd. Hij heeft voorts gesteld dat de prenten een restant zijn van de voor de toenmalige handel bestemde voorraad en dat de aanduiding ‘verboden te roken’ stamt uit 1999, toen een ambtenaar hem had gewezen op de verplichting deze aanduiding op te hangen. Belanghebbende heeft verwezen naar de foto’s van de begane grond van [A-straat 1], naar de plattegrond van de indeling van de begane grond van [A-straat 2] en [A-straat 1] en naar verklaringen van leden van [de verening van het ambacht B], waaronder de onder 2.1.3 opgenomen verklaring. Hij heeft voorts aangevoerd dat de tentoonstelling is gehouden ten behoeve van de leden van [deze vereniging] en dat deze eenmalige gebeurtenis een besloten karakter had. Bovendien heeft belanghebbende gewezen op de in het kadaster ingeschreven woonfunctie van zowel [A-straat 2] als [A-straat 1].

2.5.4. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door belanghebbende acht het Hof de heffingsambtenaar er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de begane grond van [A-straat 2] en die van [A-straat 1] een niet-woonfunctie hebben. Uit hetgeen de heffingsambtenaar dienaangaande heeft aangevoerd blijkt onvoldoende, dat de ambachtelijke activiteiten het karakter van een hobby overschrijden. Dat is niet anders door het eenmalig houden van een uitsluitend voor genodigden toegankelijke tentoonstelling ten behoeve van de vereniging van ambacht B. Ook de omstandigheid dat belanghebbende zijn kennis op dit gebied overdraagt aan andere geïnteresseerden is onvoldoende voor een ander oordeel, nu niet aannemelijk is gemaakt dat deze kennisoverdracht plaatsvindt op een andere dan hobbymatige wijze. Aan omstandigheid dat de heffingsambtenaar niet heeft meegemaakt dat in een woonruimte door middel van een papieren aankondiging wordt gewezen op een rookverbod kent het Hof geen betekenis toe.

2.5.5. Het Hof verwerpt de stelling van de heffingsambtenaar dat belanghebbende in de bezwaarfase niet bereid was een taxateur binnen te laten en dat hij om die reden onvoldoende inzicht had in het gebruik van het object. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar zo nodig gebruik had kunnen maken van de hem in artikel 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen toegekende bevoegdheid. Indien hij daarvan afziet, dient dit voor zijn rekening te blijven.

2.5.6. ’s Hofs oordeel brengt mee dat het object voor het geheel tot woning dient, zodat de aanslag dient te worden berekend naar het tarief voor woningen.

2.6. Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

2.7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten in het onderhavige hoger beroep en zijn onder kenmerk 07/00314 ingeschreven hoger beroep. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor het onderhavige geval zijn dat de kosten vermeld in onderdeel c van deze bepaling, te weten de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting van de het Hof. Deze kosten worden ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c van het Besluit bepaald op de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse van [Z] naar het Hof v.v., geschat op € 8 .

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in één geschrift beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de aan ieder van hen opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2005 en 2006, respectievelijk ter zake van het gebruik en het genot krachtens eigendom van het object.

De rechtbank heeft dit beroep gesplitst in 4 beroepen, met de nummers 06/6772 en 06/6773 ten name van de echtgenote en met de nummers 06/6774 en 06/6775 ten name van belanghebbende.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in één geschrift hoger beroep ingesteld, welk hoger beroep door het Hof is gesplitst in 4 hoger beroepen, met de nummers 07/00311 en 07/0312 ten name van de echtgenote en met de nummers 07/00313 en 07/00314 ten name van belanghebbende.

Na het sluiten van het onderzoek is gebleken dat zowel bij de rechtbank als bij het Hof griffierecht is geheven in de twee door de echtgenote ingestelde beroepen en hoger beroepen en dat in de door belanghebbende ingestelde beroepen en hoger beroepen ten onrechte geen griffierecht is geheven. Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, zou na het alsnog heffen van het griffierecht, dit griffierecht weer aan belanghebbende moeten worden vergoed. Het Hof ziet er dan ook om redenen van proceseconomie van af belanghebbende alsnog in de gelegenheid te stellen het griffierecht te voldoen.

3. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar het tarief voor woningen en

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte kosten van het geding tot een bedrag van € 8 en wijst de gemeente Haarlem aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen.

Aldus vastgesteld door mr. O.B. Onnes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 24 juni 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.