Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2008, BD6840, 07-01021

Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2008, BD6840, 07-01021

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 juni 2008
Datum publicatie
30 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD6840
Zaaknummer
07-01021

Inhoudsindicatie

De laatste dag van de termijn van indiening van het bezwaar was 22 april 2005. Niet aannemelijk is dat het bezwaarschrift door de inspecteur eerder is ontvangen dan op 26 mei 2005. Het Hof acht het mogelijk dat de gemachtigde op 18 april 2005 de tekst van het bezwaarschrift heeft opgemaakt en dit heeft verzonden, doch daarmee is niet aannemelijk geworden dat het ook binnen enkele dagen nadien (dan wel binnen zeven weken na dagtekening van de aanslag) is ontvangen.

Een omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, is niet gesteld en evenmin is daarvan gebleken nu het bezorgrisico bij reguliere verzending per post berust bij de verzender van het bezwaarschrift.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/01021

tweede meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

X te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/2681 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 24 oktober 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P,

de inspecteur.

Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 16 juni 2008.

Verschenen zijn A, de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van B en C, de echtgenoot van belanghebbende. Namens de inspecteur zijn verschenen D en E. De inspecteur heeft ter zitting een kopie van een overzicht inzake de stand van zaken van het bezwaar van belanghebbende overgelegd. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarvan kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1.1. Belanghebbende exploiteerde tot het jaar 2002 een boekhoud- en administratiekantoor. In verband met de staking is de bij de onderneming in gebruik zijnde onroerende zaak getaxeerd. De waarde daarvan is bij wege van gezamenlijke taxatie bepaald door een door de Belastingdienst aangewezen taxateur en een door belanghebbende aangewezen taxateur. Hierbij is de waarde in het economische verkeer vrij van huur en gebruik per 1 januari 2002 vastgesteld op € 250.000.

1.2. Met dagtekening 11 maart 2005 heeft de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 vastgesteld, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 327.892. Hierin was een stakingswinst begrepen waarin onder meer was rekening gehouden met de bij de gezamenlijke taxatie bepaalde waarde van de onroerende zaak.

1.3. Tot de stukken behoort een verzoek om uitstel van betaling met betrekking tot de onder 1.2 vermelde aanslag, opgesteld door B en gedateerd 24 mei 2005. Voor zover hier van belang is hierin vermeld:

“Namens mijn cliënte (…) verzoeken wij u om uitstel van betaling van bovenvermelde aanslag.

Reden voor dit verzoek is het feit dat tegen deze aanslag bezwaar is ingesteld zoals uit bijgevoegde kopie van het bezwaarschrift blijkt.”

In de bijgevoegde kopie was, voor zover hier van belang, vermeld:

“Q, 18 april 2005,

(…)

Namens mijn cliënte (…) maken wij bezwaar tegen bovenvermelde aanslag.

De motivatie van dit bezwaar zullen wij u zo spoedig mogelijk doen toekomen.”

1.4. De brief van 24 mei 2005 is op 26 mei 2005 door de Belastingdienst ontvangen en is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag.

1.5. Bij uitspraak van 12 maart 2007 heeft de inspecteur belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard.

2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 24 oktober 2007, verzonden op 30 oktober 2007. Zij heeft hierbij, voor zover hier van belang, overwogen:

“In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 6:8 Awb is bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. Artikel 6:7 Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.

Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, Awb) dan wel binnen de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).

De aanslag is gedagtekend op 11 maart 2005. Daarom is de bezwaartermijn begonnen op 12 maart 2005 en geëindigd op 22 april 2005. Niet is gesteld noch gebleken dat de dagtekening van de aanslagen was gelegen voor de dag van bekendmaking.

Eiseres (Hof: belanghebbende) heeft aangevoerd dat het bezwaarschrift op 18 april 2005 is opgesteld en vervolgens conform de vaste werkwijze van gemachtigde diezelfde dag tijdig ter post is bezorgd. Het niet verwerken van het bezwaarschrift komt voor risico van verweerder (Hof: de inspecteur).

Verweerder heeft aangegeven het bezwaarschrift op 26 mei 2005 te hebben ontvangen. Het bezwaarschrift is gestempeld in de postkamer, vervolgens ingeboekt en door de administratie in het geautomatiseerd systeem ingevoerd. Op 2 juni 2005 is aan eiseres een herstel verzuimbrief gestuurd, onder vermelding van de datum van ontvangst van het bezwaar.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, welke stukken als hierbij ingevoegd dienen te worden aangemerkt.

De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande alsmede het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk dat het bezwaarschrift op 18 april 2005 is afgedrukt en ter verzending aan TPG Post is aangeboden. Voorts heeft eiseres niet de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen getroffen, zoals bijvoorbeeld het bezwaarschrift faxen dan wel aangetekend verzenden. Tevens heeft eiseres niet eerder gereageerd op de door verweerder vermelde datum van ontvangst van het bezwaarschrift in de herstel verzuimbrief. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het bezwaar tijdig ter post is bezorgd.

Het bezwaar van eiseres is op 26 mei 2005 door verweerder ontvangen. Dat is niet binnen de genoemde termijn.

Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Eiseres heeft echter niet aangevoerd dat sprake is van een dergelijke verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank is daarvan uit het dossier evenmin gebleken.

Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.”

3. In hoger beroep is in geschil de ontvankelijkheid van het bezwaar.

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.

4.2. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:

De gemachtigde van belanghebbende:

In eerste instantie was B ingeschakeld om de procedure te voeren. In beginsel kan hij volstaan met een gewone verklaring tenzij het Hof meer waarde hecht aan een verklaring als getuige. Ik hecht geen andere waarde aan een gewone verklaring ter zitting dan aan een getuigenverklaring.

Ons standpunt is dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden. Met de 99 procent betrouwbaarheid van de PTT moet het zijn ontvangen. Het pijnpunt is dat stukken bij de Belastingdienst met enige regelmaat zoekraken. Het is in ieder geval op 26 mei 2005 ontvangen. Het is voor ons moeilijk te aanvaarden dat de verklaring van B is genegeerd. Als die al gewogen is, dan is dat niet duidelijk in de stukken naar voren gekomen. Dan vraag ik me af welke waarde de rechtbank daaraan heeft gehecht. Het is aan het Hof die verklaring nogmaals te wegen.

Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het bezwaarschrift niet tijdig is ontvangen. Onder normale omstandigheden mag je veronderstellen dat het ontvangen is.

(Desgevraagd:) De weergave door de rechtbank van de feiten is juist, afgezien van het feit dat in het verweerschrift is vermeld dat het bezwaarschrift op 26 mei 2005 is ontvangen: dat moet eerder zijn geweest.

De inspecteur moet onmiddellijk melden dat het bezwaar te laat is. De inspecteur heeft de zaak in behandeling genomen: hij heeft dus alles aanvaard.

De mededeling dat geen uitstel van betaling werd verleend, was voor B de aanleiding om de brief van 24 mei 2005 te sturen. Hierbij is een kopie van het bezwaarschrift gevoegd. Er is geen eerdere brief met een verzoek om uitstel van betaling. Er kwam een aanmaning.

B:

Hierbij verklaar ik dat ik op 18 april 2005 een bezwaarschrift bij de Belastingdienst heb ingediend. Het is in de routine op mijn kantoor afgewerkt. Ik heb geen typiste, geen secretaresse. Dat betekent: zelf gefrankeerd, in de envelop gedaan, in de TPG-brievenbus gedaan, vlakbij mijn kantoor.

Het bezwaar is ingediend op 18 april 2005. Op 26 mei komt er een reactie. Daarna is het doodstil. Op 18 december 2005 heb ik gebeld. Ik werd doorverbonden met de heer D. Hij zou me vóór Kerst terugbellen. Niet gebeurd. Uiteindelijk heb ik in de eerste/tweede week van januari gebeld. Hij herkende mijn stem en zei dat hij mijn telefoonnummer was kwijtgeraakt.

Het gaat om mijn goede naam.

In verband met het bezwaar ben ik een paar keer bij belanghebbende geweest. Het concept van de motivering van het bezwaarschrift heb ik aan de heer en mevrouw C-X voorgelegd. Vóórdat ik formeel bezwaar indiende heb ik belanghebbende en haar echtgenoot bezocht. Op 8 december 2004, toen de afwijking van de aangifte bekend was, hadden wij een eerste gesprek. Op 31 januari 2005 zond ik een brief aan de Belastingdienst naar aanleiding van het voornemen om van de aangifte af te wijken. De reactie op deze brief kwam op 16 februari 2005. Op 14 april 2005 had ik een bespreking bij belanghebbende en haar echtgenoot. Mijn agenda met bewijzen hiervoor heb ik thuis.

Formeel heb ik op 18 april 2005 bezwaar aangetekend. De echtgenoot van belanghebbende wilde overleg met de makelaar. Nadat ik daarvan alle stukken had gekregen, heb ik het bezwaar gemotiveerd.

Ik heb nog geen klacht bij de Nationale ombudsman ingediend, omdat deze zaak nog loopt.

De opdracht aan de taxateur F was veel later dan 18 april. De heer C heeft na die datum contact gehad met F. Het probleem was dat de eerste taxateur, G, niet meer op dat kantoor werkzaam was.

C:

Ik kan me herinneren dat het bezwaarschrift aan ons is gezonden. Vervolgens heb ik eind mei overlegd. De data weet ik niet.

(Desgevraagd:) Het pro-forma bezwaar heb ik bekeken: daaraan had ik weinig toe te voegen. B stuurde het met een notitieblad: dat laatste heb ik niet bewaard.

Wij hebben een hertaxatie door F laten doen om meer zekerheid te krijgen in het geschil.

De inspecteur:

Dat er zaken zoekraken, kan ik niet ontkennen. Ik betwijfel ten zeerste of dat in dit geval is gebeurd.

De ontvangst van het bezwaar op 26 mei 2005 is schriftelijk bevestigd door de Belastingdienst. Men heeft daarop niet gereageerd en heeft nimmer gesteld dat het eerder is gestuurd. Bij de rechtbank is de verklaring van B uitdrukkelijk aan de orde geweest. De rechtbank moet die hebben meegewogen.

(Desgevraagd:) Het bezwaar is na de zevende week ingekomen. Ik betwist dat het tijdig ter post is bezorgd.

(Desgevraagd:) De weergave door de rechtbank van de feiten is juist.

Het is onjuist dat B contact met mij heeft opgenomen. In september 2005 heb ik contact met hem opgenomen. Ik had het dossier op 28 augustus op mijn bureau gekregen. Ik belde hem, omdat het te lang duurde, deelde mee dat ik de zaak verder behandelde en dat ik het aanspreekpunt was. In december heb ik wel gebeld. We hadden in januari 2006 een afspraak: die werd afgezegd in verband met de weersomstandigheden.

Het bezwaar is op 26 mei binnengekomen met een kopie van het bezwaar van 18 april. Ik betwijfel sterk of het op 18 april 2005 is ingediend. De Belastingdienst enerzijds maakt fouten, anderzijds kan de heer B zich hebben vergist. Ik heb het niet over zijn deskundigheid: die staat hier buiten.

Op 6 juni 2005 is het bezwaar als een verzoek om uitstel opgevoerd.

Op het overgelegde overzicht staan de namen H en I vermeld. De eerste is de ontvanger en de tweede is de inspecteur.

5.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet (…), tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.

Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

5.2. Nu het aanslagbiljet is gedagtekend 11 maart 2005 en gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening van het aanslagbiljet gelegen was vóór de dag van bekendmaking, was de laatste dag van de termijn van indiening van het bezwaar 22 april 2005. Op basis van de stukken en de verklaringen ter zitting acht het Hof het niet aannemelijk dat het bezwaarschrift door de inspecteur eerder is ontvangen dan op 26 mei 2005. Het Hof acht het mogelijk dat de gemachtigde op 18 april 2005 de tekst van het bezwaarschrift heeft opgemaakt en dit heeft verzonden, doch daarmee is niet aannemelijk geworden dat het ook binnen enkele dagen nadien (dan wel binnen zeven weken na dagtekening van de aanslag) is ontvangen.

5.3. Een omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, is niet gesteld en evenmin is daarvan gebleken nu het bezorgrisico bij reguliere verzending per post berust bij de verzender van het bezwaarschrift.

5.4. Op grond van het onder 5.2 en 5.3 overwogene is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard.

6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

7. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

De mondelinge uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, J.P.A. Boersma en J.W. van der Voort, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier.

De beslissing is op 30 juni 2008 in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.