Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2008, BE8578, 06-00304
Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2008, BE8578, 06-00304
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 augustus 2008
- Datum publicatie
- 20 augustus 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BE8578
- Zaaknummer
- 06-00304
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt bij de rechtbank beroep in m.b.t. twee waardebeschikkingen, één voor een woning en één voor een garage. De rechtbank verklaart het beroep m.b.t. de woning gegrond en behandelt niet het beroep m.b.t. de garage. De heffingsambtenaar stelt hoger beroep in m.b.t. de woning. Belanghebbende stelt incidenteel hoger beroep in m.b.t. de garage en vraagt daarbij voor het eerst om vergoeding van verletkosten voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank.
Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en bevestigt de waardebeschikking m.b.t. de woning. Het Hof wijst het geschil m.b.t. de garage op verzoek van partijen niet terug naar de rechtbank. Het Hof handhaaft met toepassing van art. 26a Wet WOZ de waarde van de garage, maar verklaart het incidentele hoger beroep toch gegrond, aangezien het dictum van de rechtbank onvolledig en dus onjuist was. Het Hof wijst het verzoek om vergoeding van voormelde verletkosten af, omdat daarop geen aanspraak is gemaakt bij de rechtbank.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P06/00304
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Purmerend,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/5907 van de rechtbank Haarlem van 11 juli 2006 in het geding tussen
X, wonende te Z,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij op één biljet verenigde, ten name van belanghebbende gestelde, beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), gedateerd 28 februari 2005, de waarden van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als A-straat 0, te Purmerend (hierna: de woning) en als A-straat 00 Garagebox, te Purmerend (hierna: de garage), op de waardepeildatum 1 januari 2003, voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 (hierna: de WOZ-waarde) vastgesteld op respectievelijk € 203.000 en € 17.000.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken van 10 oktober 2005 de door belanghebbende tegen voormelde beschikkingen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
1.2. Bij uitspraak van 11 juli 2006, verzonden op 14 juli 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de bij de bestreden beschikking vastgestelde WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 190.000.
1.3. De heffingsambtenaar heeft tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 4 augustus 2006, bij het Hof ingekomen op 3 augustus 2006.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de heffingsambtenaar niet in de gelegenheid gesteld het incidentele hoger beroep te beantwoorden.
1.4. Op 3 mei 2007 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007. Verschenen zijn belanghebbende, tot bijstand vergezeld van B, alsmede namens de heffingsambtenaar C en D (WOZ-taxateur). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Overwegingen
2.1. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.1. Belanghebbende en B zijn eigenaren en gebruikers van de woning en van de garage.
Belanghebbende en B hebben de woning op 2 augustus 2004 voor € 205.000 in eigendom verkregen. De woning is een rijenwoning, gelegen op de hoek van een rij, op een perceel grond met garage, tuin en overig toebehoren. De inhoud van de woning bedraagt 278 m³ en de kaveloppervlakte bedraagt 383 m².
De garage is op 2 april 2004 voor € 16.500 in eigendom verkregen. De oppervlakte van de garage bedraagt 20 m².
2.1.2. Tot de stukken behoort een door de heffingsambtenaar bij het beroepschrift in hoger beroep in het geding gebracht taxatierapport. Hierin wordt de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2003 vastgesteld op € 203.000. In de taxatiematrix zijn de verkoopprijzen van drie andere in Purmerend gelegen woningen opgenomen, alsmede indexaties daarvan naar de datum 1 januari 2003. Tevens is de koopprijs van belanghebbendes woning opgenomen met een indexatie ervan. Een en ander is hieronder schematisch weergegeven:
adres inhoud hoofdgebouw kavelopp. datum overdracht transactieprijs geïndex. prijs
E-straat 0 265 m³ 257 m² 10-07-2003 € 180.000 € 174.500
F-straat 0 345 m³ 189 m² 21-05-2003 € 190.000 € 184.800
A-straat 1 278 m³ 182 m² 03-02-2003 € 166.000 € 164.200
A-straat 0 278 m³ 383 m² 03-08-2004 € 205.000 € 198.000
2.1.3. In het in de beroepsprocedure bij de rechtbank ingediende verweerschrift is het volgende overzicht van in de gemeente Purmerend verkochte garages opgenomen:
adres oppervlakte datum overdracht transactieprijs
G-straat 0 19 m² 15-07-2002 € 17.000
H-straat 0 20 m² 27-02-2003 € 17.000
I-straat 0 15 m² 21-01-2003 € 16.500
J-straat 0 20 m² 02-10-2002 € 17.000
K-straat 0 20 m² 02-06-2002 € 20.420
2.1.4. De rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 190.000. Voorts heeft de rechtbank de gemeente Purmerend veroordeeld in de kosten van het beroep ten bedrage van € 19. De rechtbank heeft hierbij onder meer overwogen:
“4.2. Verweerder (Hof: de heffingsambtenaar) heeft ter onderbouwing van de door hem gehanteerde waarde aansluiting gezocht bij de verkoopprijzen die rondom de peildatum voor drie min of meer vergelijkbare objecten zijn gerealiseerd. Deze werkwijze is in het algemeen in overeenstemming met het bepaalde in de Wet woz als hiervoor weergegeven. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze methode van waardering in het onderhavige geval onvoldoende rekening houdt met de gerealiseerde verkoopprijs van de woning.
4.3. In een geval waarin eiser (Hof: belanghebbende) een woning rond de peildatum heeft aangekocht, moet in de regel ervan worden uitgegaan dat de in artikel 17, tweede lid, van de Wet woz bedoelde waarde overeenkomt met de door eiser betaalde prijs, zulks tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt, waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft. Verweerder heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat van een onder zakelijke omstandigheden totstandgekomen koop geen sprake was, en ook overigens is zulks de rechtbank niet gebleken. Dit heeft tot gevolg dat de door eiser voor de woning op 3 augustus 2004 betaalde koopsom van € 205.000 in beginsel als uitgangspunt voor de waardevaststelling kan gelden. De rechtbank is van oordeel dat de woning geïndexeerd moet worden naar de waardepeildatum, nu de woning 19 maanden na deze datum is verkocht.
4.4. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de prijsstijging van woningen als die van eiser tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum van de woning ongeveer 4,7% bedroeg. De rechtbank komt dan uit op een waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2003 van € 190.000.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, zijn in beginsel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Voor vergoeding komen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking de door eiser gemaakte reiskosten per openbaar vervoer voor de tweede klasse, door de rechtbank begroot op € 19. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld of aannemelijk geworden.”
2.2. Omvang van het geschil in hoger beroep
In geschil zijn de WOZ-waarden van de woning en van de garage. Tevens is in geschil de hoogte van de door de rechtbank aan belanghebbende toegekende vergoeding voor proceskosten.
2.3. Standpunten van partijen
2.3.1. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft de heffingambtenaar, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
De voor de woning betaalde koopsom is in principe niet bruikbaar, omdat de aankoop te ver van de waardepeildatum ligt. In het geval dat er geen goede vergelijkbare verkoopprijzen rond de peildatum beschikbaar zouden zijn, kan wél gebruik worden gemaakt van de betaalde aankoopprijs. In dat geval kan de koopprijs met toepassing van een indexering worden gebruikt. Deze optie komt in het onderhavige geval echter niet aan de orde, omdat er wél goede vergelijkingsobjecten voorhanden zijn en de door mij vastgestelde waarde is onderbouwd met de gerealiseerde verkoopprijzen daarvan.
De rechtbank heeft deze onderbouwing zonder nadere motivering ter zijde geschoven. Bovendien is 4,7 procent de gemiddelde waardestijging van alle binnen de gemeente Purmerend gelegen eind-/middenwoningen en is dit percentage niet van toepassing op belanghebbendes woning. Zoals ook ter zitting bij de rechtbank door de taxateur is verklaard, is de woning minder courant in verband met de grootte van de kavel.
Gelet op de rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten is de WOZ-waarde ad € 203.000 niet te hoog vastgesteld.
2.3.2. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft belanghebbende, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
Mede door het afwijkende karakter van de woning is het lastig vergelijkbare objecten te kiezen. De gemeente heeft ter zitting van de rechtbank en in het hoger-beroepschrift erkend dat de woning inderdaad afwijkend is. De door de heffingsambtenaar gekozen vergelijkingsobjecten zijn behoorlijk afwijkend en daarmee niet bruikbaar.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep voor de derde keer een taxatierapport opgemaakt, waarin de voor zijn standpunt ongunstige informatie is weggelaten. In de aan het Hof overgelegde versie van het taxatierapport is namelijk de in de vorige versie van het rapport nog wel opgenomen regel dat de marktontwikkeling 4,7 procent bedraagt, weggehaald. Ook zijn zonder verklaring andere bedragen/waarden opgenomen. Bij het pand F-straat 0 wordt een marktontwikkeling van ruim 7 procent gerekend. Niet wordt uitgelegd waarom bij onze woning met een ander percentage wordt gerekend.
2.3.3. In zijn incidenteel hoger beroep heeft belanghebbende, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan op het beroep tegen de WOZ-waarde van de garage. De gemeente Purmerend beroept zich op een zeer gelimiteerd lijstje van transacties van onvergelijkbare garages. Het feit dat de aankoopprijs lager was dan de getaxeerde waarde had voor de gemeente al voldoende moeten zijn om de taxatie aan een kritisch oordeel te onderwerpen.
2.3.4. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende nog aanspraak gemaakt op vergoeding van verletkosten voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank door hem en B tot een bedrag van in totaal € 93,68.
2.4. Beoordeling van het principale hoger beroep
2.4.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
2.4.2. Het Hof stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de last rust aannemelijk te maken dat de waarden van de woning en van de garage niet te hoog zijn vastgesteld.
2.4.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met het door hem als bijlage bij het beroepschrift in hoger beroep in het geding gebrachte taxatierapport, de daarin gebezigde vergelijkingsobjecten en de door hem in de stukken en ter zitting gegeven toelichtingen aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning bij de in het geding zijnde beschikking niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat ook indien niet de datum van levering van de woning in aanmerking wordt genomen (2 augustus 2004), zoals de rechtbank heeft gedaan, maar de datum van de verkoopovereenkomst (18 december 2003), deze datum te ver van de waardepeildatum is gelegen om te kunnen oordelen dat de woning rond de waardepeildatum is aangekocht en de voor die situatie in het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2000, 35 797, BNB 2001/52, geformuleerde regel - dat de voor de woning overeengekomen koopprijs tot uitgangspunt moet worden genomen - moet worden toegepast. De overeengekomen koopprijs zou onder de gegeven omstandigheden slechts tot uitgangspunt kunnen worden genomen indien de heffingsambtenaar geen transactiegegevens van met de woning vergelijkbare objecten zou hebben overgelegd die dichter bij de waardepeildatum zijn gelegen dan de hiervoor vermelde datum van de verkoopovereenkomst. In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar dergelijke gegevens echter wél overgelegd, zodat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de transactiegegevens van deze vergelijkingsobjecten. De voor de woning op 18 december 2003 overeengekomen koopprijs kan daarbij eventueel als aanvullend marktgegeven worden meegewogen.
2.4.4. Naar het oordeel van het Hof zijn de vergelijkingsobjecten, zoals uit het door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport valt af te leiden, in zodanige mate met de woning vergelijkbaar dat de verkoopprijzen van deze objecten terecht als uitgangspunt zijn genomen bij het bepalen van de waarde van de woning. Uit het rapport leidt het Hof af dat de taxateur zich rekenschap heeft gegeven van de verschillen in type, ouderdom, ligging, inhoud en oppervlakte tussen die objecten en de woning. De stelling van belanghebbende dat de vergelijkingsobjecten E-straat 0 en F-straat 0 in populairdere wijken zijn gelegen dan de woning, doet hieraan niet af. Het Hof hecht namelijk geloof aan de ter zitting in hoger beroep door de heffingsambtenaar gegeven toelichting, die daarbij is bijgestaan door een WOZ-taxateur, dat het prijspeil van vergelijkbare objecten in die wijken in de desbetreffende periode niet relevant verschilde van het prijspeil in de wijk waarin de woning van belanghebbende zich bevindt, zodat de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten E-straat 0 en F-straat 0 niet behoeven te worden gecorrigeerd vanwege de omstandigheid dat zij in andere wijken van Purmerend zijn gelegen.
2.4.5. Met de door hem als bijlagen bij zijn pleitnota in hoger beroep overgelegde marktgegevens heeft de heffingsambtenaar voorts aannemelijk gemaakt dat de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten op de juiste wijze zijn herrekend naar het prijspeil ervan op de waardepeildatum. De omstandigheid dat de heffingsambtenaar op dit punt een andere onderbouwing heeft gegeven dan in de beroepsfase bij de rechtbank en de in het taxatierapport opgenomen taxatiematrix heeft gewijzigd, doet aan dit oordeel niet af. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de heffingsambtenaar in hoger beroep een aanvullende dan wel gewijzigde onderbouwing geeft van de door hem voorgestane waarde. Belanghebbende is hierdoor niet in zijn processuele belangen geschaad omdat hij in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad daartegen op te komen, hetgeen hij ook heeft gedaan.
Tevens acht het Hof door de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat hij op de juiste wijze rekening heeft gehouden met het verschil in kavelgrootte tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, nu in het taxatierapport onderscheid wordt gemaakt tussen de waarde die geldt voor kavels tot en met 250 m² (€ 230 per m2) en de waarde die geldt voor de daarbovenuit gaande vierkante meters (€ 150 per m2). Ook hetgeen belanghebbende voor het overige naar voren heeft gebracht tegen de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten, doet aan de hiervoor weergegeven oordelen niet af.
2.4.6. Het Hof overweegt ten overvloede dat, zelfs indien wordt uitgegaan van de door belanghebbende betaalde prijs, de beschikking op grond van het bepaalde in artikel 26a van de Wet WOZ in stand dient te blijven, nog daargelaten de vraag of de betaalde koopprijs moet worden verhoogd met een correctie vanwege de overeengekomen leveringstermijn van acht maanden, zoals de heffingsambtenaar voorstaat. Met de door hem ter zitting overgelegde verkoopgegevens van in dezelfde wijk gelegen vergelijkbare woningen heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de door hem in hoger beroep voorgestane prijsindexcijfers moeten worden toegepast. Dit leidt tot de conclusie dat herrekening van de door belanghebbende betaalde prijs naar het prijspeil ervan op de waardepeildatum – zowel indien van de leveringsdatum (2 augustus 2004) wordt uitgegaan als van de datum van het sluiten van de koopovereenkomst (18 december 2003) – resulteert in een waarde van afgerond € 198.000, welke waarde € 5.000 verschilt van de bij de beschikking vastgestelde waarde en daarmede binnen de marge van voormeld artikel 26a blijft.
2.4.7. De slotsom van het in 2.4.1 tot en met 2.4.6. overwogene is dat de uitspraak van de rechtbank op dit punt niet in stand kan blijven en dat het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond is.
2.5. Beoordeling van het incidentele hoger beroep
2.5.1. Het Hof heeft de heffingsambtenaar niet in de gelegenheid gesteld om op de voet van artikel 27m, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het door belanghebbende bij zijn verweerschrift ingestelde incidentele hoger beroep te beantwoorden. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard hierdoor niet in zijn verdediging te zijn geschaad. Onder deze omstandigheden kan van een schending van de goede procesorde niet worden gesproken.
2.5.2. Ook het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep is gegrond. De rechtbank heeft ten onrechte geen uitspraak gedaan over het geschil inzake de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van de garage, waartegen belanghebbende tijdig bezwaar en beroep heeft aangetekend. Ook in dit opzicht kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven. Het Hof zal dit geschil zelf afdoen en de zaak hiervoor niet terugwijzen naar de rechtbank, nu belanghebbende in de toelichting op zijn incidentele hoger beroep heeft verzocht om een uitspraak van het Hof en de heffingsambtenaar ter zitting in hoger beroep heeft verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben.
2.5.3. Ter onderbouwing van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de garage heeft deze verwezen naar het hiervoor onder 2.1.3. vermelde overzicht van gerealiseerde verkoopprijzen.
Belanghebbende heeft betwist, zoals weergegeven onder 2.3.3, dat de in dit overzicht vermelde objecten vergelijkbaar zijn met de garage. Gelet op deze gemotiveerde betwisting dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat de door hem opgevoerde objecten voldoende vergelijkbaar zijn met de garage en dat hij met eventuele verschillen tussen die objecten en de garage op de juiste wijze rekening heeft gehouden. Naar het oordeel van het Hof is hij in deze bewijslast niet geslaagd. Het enkel overleggen van een overzicht met verkoopdatum, verkoopprijs en oppervlakte van deze objecten voldoet daarvoor niet, evenmin als de niet nader onderbouwde stelling dat in de vergelijking alle transacties rond de waardepeildatum van garageboxen in de gemeente Purmerend zijn betrokken en dat de vermelde objecten slechts een selectie zijn van al deze verkopen. Belanghebbende stelt immers juist dat de heffingsambtenaar uit de beschikbare transactiegegevens onvergelijkbare objecten heeft geselecteerd en dat hij daarbij de objecten met de hoogste gerealiseerde verkoopprijzen heeft gekozen.
Op deze gronden is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde van € 17.000 niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.5.4. Nu de heffingsambtenaar niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem verdedigde waarde van € 12.500 aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij de garage op 2 april 2004 heeft gekocht voor € 16.500 en dat het de laatste jaren nog niet is voorgekomen dat de marktwaarde van garageboxen is gedaald. Gelet op de door de heffingsambtenaar bij de behandeling van het beroep door de rechtbank aangedragen marktontwikkeling van 4,7% per jaar zou op basis van de betaalde aankoopprijs van € 16.500 de waarde op 1 januari 2003 moeten worden vastgesteld op € 12.500, zo stelt belanghebbende.
2.5.5. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk gemaakt. Zoals voortvloeit uit het onder 2.4.6 overwogene dient voor woningen, die in dezelfde wijk zijn gelegen als de woning van belanghebbende en ook overigens daarmee vergelijkbaar zijn, te worden uitgegaan van een ander prijsindexcijfer dan de heffingsambtenaar bij de rechtbank heeft genoemd. Bovendien kan dat voor dergelijke woningen geldende cijfer niet zonder meer worden gehanteerd voor het bepalen van de marktontwikkeling van in Purmerend gelegen garageboxen die vergelijkbaar zijn met de garage van belanghebbende. Nu belanghebbende niet met andere bewijsmiddelen zijn door de heffingsambtenaar betwiste stelling heeft onderbouwd dat er sinds 1 januari 2003 sprake is geweest van een stijgende markt voor met de garage vergelijkbare objecten, faalt zijn stelling dat – bij het ontbreken van nadere gegevens – de WOZ-waarde van de garage moet worden vastgesteld door de betaalde koopprijs van € 16.500 te corrigeren tot € 12.500.
2.5.6. Nu geen van beide partijen de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt, zal het Hof de WOZ-waarde van de garage in goede justitie vaststellen. Bij gebreke van nadere marktgegevens moet het ervoor worden gehouden dat de waarde van de garage op 1 januari 2003 overeenkomt met de door belanghebbende betaalde koopprijs, welke koopprijs in ieder geval vóór 2 april 2004 is overeengekomen, nu de garage op die datum bij notariële akte aan belanghebbende is geleverd. Aangezien deze waarde (€ 16.500) minder dan 5% afwijkt van de bij de bestreden beschikking vastgestelde waarde van € 17.000, moet de bij deze beschikking vastgestelde WOZ-waarde op grond van artikel 26a van de Wet WOZ worden geacht juist te zijn. Het hiertegen door belanghebbende ingestelde beroep had derhalve door de rechtbank ongegrond moeten worden verklaard.
2.6. Proceskosten
2.6.1. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende voor het eerst verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de door hem en B voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank gemaakte kosten van het opnemen van onbetaald verlof. Het Hof wijst dit verzoek af, aangezien het niet mogelijk is pas in hoger beroep te verzoeken om vergoeding van kosten van verlet, gemaakt ter zake van de behandeling van het beroep voor de rechtbank.
2.6.2. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter zake van het door de heffingsambtenaar ingestelde principale hoger beroep.
2.6.3. Nu het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de door belanghebbende voor de behandeling van dit beroep gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen hiervoor in aanmerking de reiskosten per tweede klasse openbaar vervoer die belanghebbende heeft moeten maken om de zitting in hoger beroep te kunnen bijwonen, alsmede verletkosten van belanghebbende. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van de door belanghebbende verstrekte gegevens en met toepassing van het Besluit vast op € 62,32, te weten € 10 voor reiskosten, vermeerderd met € 52,32 (4 uren x € 13,08) voor verletkosten. Het Hof wijst het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de reis- en verletkosten in hoger beroep van B af aangezien de bestreden WOZ-beschikking alsmede de uitspraak op bezwaar uitsluitend op naam zijn gesteld van belanghebbende. De omstandigheid dat B mede-eigenaar is van de garage, doet aan deze conclusie niet af.
Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet aannemelijk geworden.
2.7. Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep en het incidentele hoger beroep gegrond zijn.
De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens voor zover deze betreft de proceskostenveroordeling en de vergoeding van griffierecht.
Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond verklaren.
3. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betreft de
proceskostenveroordeling en de vergoeding van griffierecht;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de voor de behandeling van het incidenteel hoger
beroep door belanghebbende gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 62,32 en wijst de
gemeente Purmerend aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 15 augustus 2008 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.