Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2008, BF6377, 07/00428

Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2008, BF6377, 07/00428

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 september 2008
Datum publicatie
8 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BF6377
Zaaknummer
07/00428
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.1, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.2

Inhoudsindicatie

Gelet op de door belanghebbende gerealiseerde omzetten en opeenvolgende negatieve resultaten heeft de rechtbank daaraan met juistheid de conclusie verbonden dat van belanghebbendes activiteiten als distributeur van producten van Amway redelijkerwijs geen positieve opbrengsten zijn te verwachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00428

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/3726 van de rechtbank Haarlem van 25 juni 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Alkmaar,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 23 juli 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.646.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 juli 2005 de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 25 juni 2007, verzonden op 26 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende tegen uitspraak van de inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 12 juli 2007, bij het Hof ingekomen op 16 juli 2007.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft als nadere stukken brieven van 28 mei en 1 juni 2008 ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

Feiten

2.1.1. Hiervoor verwijst het Hof in de eerste plaats naar de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.

2.1.2. Voorts ontleent het Hof aan de stukken nog de volgende gegevens met betrekking tot de door belanghebbende aangegeven omzetten en resultaten ter zake van zijn activiteiten als distributeur van producten van Amway:

Omzet Resultaat

2000 € 0 -/- 930

2001 0 0

2002 204 -/- 9.069

2003 116 -/- 13.387

2004 73 -/- 8.627

2005 64 -/- 5.238

Het geschil in hoger beroep

2.2. In hoger beroep is in geschil of het oordeel van de rechtbank over de schending van de hoorplicht juist is en of het resultaat van de activiteiten van belanghebbende als distributeur van producten van Amway een bron van inkomen is. Uit de door belanghebbende ingediende gedingstukken begrijpt het Hof dat het punt van de giftenaftrek niet verder behoeft te worden behandeld omdat het in het onderhavige jaar niet aan de orde is.

Overwegingen van het Hof

2.3. Met betrekking tot het horen klaagt belanghebbende er naar het oordeel van het Hof terecht over dat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte is vermeld dat belanghebbende op 8 juni 2005 is uitgenodigd om zijn bezwaar mondeling toe te lichten en hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Door de inspecteur is in zijn brief van 8 juni 2005 immers vermeld dat hij, indien van belanghebbende geen reactie zou binnenkomen, ervan zou uitgaan dat belang-hebbende geen gebruik wenste te maken van zijn recht om te worden gehoord. Belanghebbende heeft op deze brief weliswaar een schriftelijke reactie van 13 juni 2005 gegeven, doch is daarbij op het punt van het al-dan-niet-gehoord-willen-worden verder niet ingegaan.

Voorzover onder deze omstandigheden al gezegd kan worden dat de hoorplicht is geschonden, is het Hof van oordeel dat in casu hieraan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht voorbij kan worden gegaan omdat er tussen partijen geen geschil omtrent de feiten bestaat en belanghebbende door deze gang van zaken niet is benadeeld. Belanghebbende heeft zijn standpunt mondeling bij de rechtbank toegelicht en meerdere malen schriftelijk kunnen uiteenzetten. Overigens heeft belanghebbende in hoger beroep ook verklaard uitsluitend over het niet-horen te hebben geklaagd omdat hij zich “genoodzaakt” zag te reageren op “het verwijt” van de inspecteur dat hij niet gehoord wilde worden.

2.4. Gelet op de door belanghebbende gerealiseerde omzetten en opeenvolgende negatieve resultaten heeft de rechtbank daaraan naar het oordeel van het Hof met juistheid de conclusie verbonden dat van belanghebbendes activiteiten als distributeur van producten van Amway redelijkerwijs geen positieve opbrengsten zijn te verwachten. Het Hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank hierover en met de beslissing waartoe de rechtbank is gekomen. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten

2.5. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 24 september 2008 in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.