Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2008, BG0967, 07/00502

Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2008, BG0967, 07/00502

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 september 2008
Datum publicatie
22 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG0967
Zaaknummer
07/00502
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 30f

Inhoudsindicatie

Het in rekening brengen van heffingsrente volgt rechtstreeks uit artikel 30f en volgende van de AWR. Of de inspecteur de gegevens voorhanden had om een aanslag op te leggen is naar het oordeel van het Hof niet relevant voor de periode waarover de heffingsrente volgens het wettelijke systeem wordt berekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00502

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Y],

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/9856 van de rechtbank Haarlem van 15 juni 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/ kantoor Alkmaar,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 2002, gedagtekend 21 oktober 2005, heeft de inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 654 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak gedagtekend 24 augustus 2006 is de inspecteur aan het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegemoetgekomen, voor zover dit de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen betreft. Als gevolg hiervan is de heffingsrente verlaagd tot € 630.

Bij uitspraak van 15 juni 2007, verzonden op 29 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 2 augustus 2007, bij het Hof op dezelfde datum ingekomen en aangevuld bij brief van 17 september 2007. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Belanghebbende heeft eind augustus 2003 een uitdraai van zijn aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2002 naar de belastingdienst verzonden.

2.2. De belastingdienst heeft bij brief van 19 september 2003 aan belanghebbende te kennen gegegeven dat de door belanghebbende als aangifte ingezonden print van de aangifte niet als aangifte kan worden aangemerkt en belanghebbende verzocht alsnog een juiste aangifte in te dienen.

2.3.1. Tegelijk met het opleggen van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 aan belanghebbende heeft de inspecteur een beschikking heffingsrente genomen met een te vergoeden bedrag van € 63. Het aanslagbiljet bevatte onder andere de mededeling: “Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2002.”

2.3.2. Bij het opleggen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2002 aan belanghebbende is een bedrag aan heffingsrente berekend op basis van artikel 30f en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

2.4. In geschil is of de heffingsrente over de juiste periode en dus tot het juiste bedrag is berekend.

2.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsrente dient te worden berekend over de periode vanaf 1 januari 2003 tot het moment van indiening van de aangifte, eind augustus 2003, aangezien de belastingdienst vanaf dat moment in de gelegenheid was een adequate aanslag op te leggen. De door belanghebbende eind augustus 2003 ingediende aangifte moet volgens belanghebbende worden gezien als een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag. Belanghebbende beroept zich hierbij op het besluit van 24 oktober 2001, CPP2001/2110M. Bovendien heeft de inspecteur op 19 februari 2004 een voorlopige aanslag opgelegd waarin ten onrechte is vermeld dat deze is gebaseerd op de gegevens van de aangifte. Deze fout van de inspecteur ontslaat belanghebbende van de verplichting om een voorlopige aanslag te verzoeken, aldus belanghebbende.

2.6. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de heffingsrente op basis van artikel 30f en verder van de AWR juist is berekend. De beschikking heffingsrente is ook niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

2.7. Overeenkomstig hetgeen de rechtbank heeft overwogen in onderdeel 11 van zijn uitspraak merkt het Hof op dat het in rekening brengen van heffingsrente rechtstreeks uit artikel 30f en volgende van de AWR voortvloeit. Het Hof verwijst voor de gedachtegang achter deze regeling naar voornoemd onderdeel van de uitspraak van de rechtbank. Of de inspecteur de gegevens voorhanden had om een aanslag op te leggen is naar het oordeel van het Hof niet relevant voor de periode waarover de heffingsrente volgens het wettelijke systeem wordt berekend. De wettelijke regeling van de heffingsrente biedt naar tekst en strekking geen ruimte het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten op de enkele grond dat de inspecteur de aanslag eerder had kunnen opleggen (BNB 2000/175).

Ook het besluit van de Staatssecretaris van 24 oktober 2001, nr. CPP 2001/2110M, waarop belanghebbende zich beroept, kan hem niet baten nu het indienen van een aangifte op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een duidelijk en volledig verzoek tot oplegging van een voorlopige aanslag als bedoeld in voormeld besluit.

Dat de inspecteur bij het opleggen van de voorlopige aanslag op 19 februari 2004 ten onrechte heeft vermeld dat deze was gebaseerd op de ingediende aangifte, kan niet tot een ander oordeel leiden.

Voor zover belanghebbende al heeft bedoeld te stellen dat er strijd is met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft hij naar het oordeel van het Hof onvoldoende feiten gesteld en aannemelijk gemaakt om die stelling te kunnen staven.

2.8. Gelet op het vorenoverwogene dient de uitspraak van de rechtbank te worden bevestigd.

2.9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het geding.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. P.F. Goes, voorzitter, J. den Boer en H.S. van Sonderen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 24 september 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.