Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-10-2008, BG1572, 07/00334

Gerechtshof Amsterdam, 22-10-2008, BG1572, 07/00334

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 oktober 2008
Datum publicatie
29 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG1572
Zaaknummer
07/00334
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11, Invoeringswet Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-06-1990] art. 36, Invoeringswet Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-06-1990] art. 49

Inhoudsindicatie

Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de te late indiening van het bezwaarschrift op de voet van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00334

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Z],

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/8678 van de rechtbank Haarlem van 7 mei 2007 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Alkmaar, de ontvanger.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij beschikking van 10 april 2006 is belanghebbende op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 en artikel 16 van de Wet financiering volksverzekeringen aansprakelijk gesteld voor loonheffingschulden van [Y] B.V. tot een totaal bedrag van € 87.508 (hierna: de beschikking). Het daartegen door de ontvanger op 29 mei 2006 ontvangen bezwaarschrift is bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 7 mei 2007, verzonden op 16 mei 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 20 juni 2007 bij het Hof ingekomen op 20 juni 2007. Het beroepschrift is op 19 juli 2007 nader gemotiveerd.

Namens de ontvanger is een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2008. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. In hoger beroep is – evenals voor de rechtbank – in geschil is of belanghebbendes bezwaarschrift terecht door de ontvanger vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard.

2.2. Een aansprakelijkstelling als de onderhavige geschiedt ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 bij voor bezwaar vatbare beschikking door de ontvanger. Ingevolge artikel 49, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 geschiedt bekendmaking van een ingevolge het eerste lid genomen beschikking door toezending als aangetekend stuk.

Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking op 7 april 2006 bekend is gemaakt door middel van een gedagtekende kennisgeving die aangetekend naar het bij de ontvanger bekende adres van belanghebbende is verzonden. Niet in geschil is dat de dagtekening op de beschikking 10 april 2006 was. Ook de juistheid van de adressering is buiten geschil.

2.3. Vast staat dat belanghebbende niet thuis was toen de postbode aanbelde om het aangetekende stuk te bezorgen en dat de postbode vervolgens op het adres van belanghebbende een bericht heeft achtergelaten waaruit belanghebbende kon opmaken dat er een aangetekend stuk was aangeboden dat gedurende drie weken afgehaald kon worden op het postkantoor. Voorts staat vast dat belanghebbende het aangetekende stuk niet binnen die termijn van drie weken heeft afgehaald, dat het postkantoor het op 8 mei 2006 retour heeft gezonden aan de ontvanger en dat de ontvanger de kennisgeving van de beschikking niet – ook nog – per gewone post (dat wil zeggen niet-aangetekend) heeft verzonden.

2.4. Tijdens een bespreking op 16 mei 2006 – die een beslaglegging op roerende zaken betrof - heeft de ontvanger belanghebbende de kennisgeving van de beschikking ‘bij wijze van service’ uitgereikt. Niet in geschil is dat belanghebbende pas op dat moment van de beschikking op de hoogte kwam.

2.5. Ingevolge het bepaalde in 49, derde lid, van de Invorderingswet 1990 juncto hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en daarvan meer in het bijzonder artikel 22j AWR juncto artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kon belanghebbende tegen de beschikking binnen zes weken na de dag van dagtekening van de kennisgeving bezwaar instellen. De termijn voor bezwaar ving gelet op de dagtekening van de beschikking aan op 11 april 2006 en liep tot en met 22 mei 2006.

2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat eerst na deze termijn met dagtekening 24 mei 2006 een bezwaarschrift is ingediend dat op 29 mei 2006 ter inspectie is ontvangen.

Dit tegen de beschikking gerichte bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.

2.7. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank geoordeeld, kort gezegd, dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als vorenbedoeld.

2.8. In hoger beroep heeft belanghebbende tegen dit oordeel aangevoerd dat hij in de overtuiging verkeerde dat de bezwaartermijn aanving op het tijdstip dat de ontvanger hem de beschikking overhandigde, te weten op 16 mei 2006, en dat de ontvanger hem niet erop heeft gewezen dat dit anders was. Voorts stelt belanghebbende dat de ontvanger gezien het grote financiële belang dat op het spel stond, hem de beschikking ook nog per gewone post had kunnen toezenden of op andere contactmomenten had kunnen wijzen op de reeds lopende bezwaartermijn.

2.9. Met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding acht het Hof het volgende van belang. Uit de hiervoor onder 2.2. tot en met 2.4. opgenomen feiten volgt dat de aangetekend verstuurde kennisgeving belanghebbende niet heeft bereikt omdat belanghebbende deze niet tijdig op het postkantoor heeft afgehaald. Gelet op het bericht dat de postbode op belanghebbendes adres heeft achtergelaten en de door belanghebbende ter zitting afgelegde verklaring – waaruit volgt dat belanghebbende op de hoogte was van de aanbieding van het aangetekende poststuk en van de mogelijkheid dit gedurende drie weken op het postkantoor af te halen – ligt het geheel in de risicosfeer van belanghebbende dat hij het aangetekende stuk niet heeft afgehaald en derhalve niet – langs die weg – kennis heeft genomen van de beschikking.

2.10. Belanghebbende heeft zich gelet op het voorgaande zelf in de positie gebracht dat hij na de uitreiking van de (kennisgeving van de) beschikking op 16 mei 2006 nog maar een paar dagen tijd had om bezwaar te maken. In de beschikking staat vermeld dat belanghebbende indien hij het niet eens is met de beschikking bezwaar kan maken en dat dit bezwaarschrift binnen zes weken na dagtekening van de beschikking bij de ontvanger binnen moet zijn. Belanghebbende had zich hiervan kunnen en – nu hij zelf in gebreke was gebleven de kennisgeving van de beschikking op het postkantoor af te halen – redelijkerwijs ook moeten vergewissen. De enkele veronderstelling zijnerzijds dat hij voor de aanvang van de bezwaartermijn mocht uitgaan van de dag van uitreiking op het belastingkantoor acht het Hof onvoldoende om de termijnoverschrijding te pardonneren. Op de ontvanger rustte in elk geval niet de verplichting om belanghebbende tijdens de bespreking van 16 mei 2006 op het spoedige einde van de bezwaartermijn te wijzen. De stelling van belanghebbende dat de ontvanger heeft nagelaten hem op dit punt te waarschuwen – wat daarvan verder zij – kan dus evenmin leiden tot verschoonbaarheid. Ook de stellingen van belanghebbende dat de ontvanger hem een kennisgeving per gewone post had dienen toe te zenden, en dat de ontvanger hem op ‘andere contactmomenten’ had dienen te waarschuwen, vinden geen steun in het recht (daaronder begrepen de beginselen van behoorlijk bestuur).

2.11. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd leidt aldus niet tot het oordeel dat de te late indiening van het bezwaarschrift op de voet van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is. Dit brengt mee dat de ontvanger het tegen de beschikking ingediende bezwaarschrift wegens overschrijding van de daarvoor gestelde termijn terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten

2.12. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. J. den Boer, voorzitter, P.F. Goes en J.C.M. van Sonderen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 22 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.