Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2008, BG2018, 07/00224

Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2008, BG2018, 07/00224

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 oktober 2008
Datum publicatie
5 november 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG2018
Zaaknummer
07/00224
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 217, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

In de gemeentelijke verordening woonwagenrechten ontbreekt een deugdelijke heffingsmaatstaf. Belastingplichtige kan juistheid aanslag niet toetsen.

Verordening daarom onverbindend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00224

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Velsen-Zuid,

belanghebbende,

gemachtigde mr. ,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/3950 van de rechtbank Haarlem van 19 maart 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Velsen,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 december 2005, aanslagbiljetnummer 263729, aan belanghebbende voor de periode 1 oktober 2005 tot en met 31 december 2005 een aanslag woonwagenrechten opgelegd ten belope van € 329,85.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 24 februari 2006, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 19 maart 2007, verzonden op 22 maart 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 27 april 2007, bij het Hof ingekomen op eveneens 27 april 2007.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Op 16 oktober 2007 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Belanghebbende maakt gebruik van een aan de a-weg 84 te Velsen-Zuid gelegen standplaats voor een woonwagen.

2.1.2. In een door een aantal gebruikers van woonwagens aangespannen civielrechtelijke procedure is beslist dat de gemeente Velsen ter zake van de standplaatsen aan de a-weg geen huurcontracten mocht sluiten. Het huurcontract met eiseres werd ontbonden.

2.1.3. Medio 2004 zijn door de gemeente Velsen bijgestelde huurcontracten voor de standplaatsen en de bijbehorende voorzieningen aangeboden aan alle woonwagenbewoners. Belanghebbende heeft van het aanbod geen gebruik gemaakt.

2.1.4. De raad van de gemeente Velsen heeft besloten over te gaan tot het heffen van woonwagenrechten. In de ‘Verordening op de heffing en invordering van woonwagenrechten 2005’ (hierna: de Verordening) is, voor zover hier van belang, bepaald:

“artikel 1

Belastbaar feit

Onder de naam “woonwagenrecht” wordt een recht geheven voor het innemen van een

woonwagenstandplaats voor een woonwagen in de gemeente Velsen, daaronder begrepen de

diensten die met de woonwagenstandplaats verband houden.

artikel 2

Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

(...)

c. huurovereenkomst: de overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van een

woonwagenstandplaats c.a. waar in de huurbepalingen voor de woonwagenstandplaats zijn

geregeld.

(...)

artikel 3

Belastingplicht

Het recht wordt geheven van degene die de woonwagenstandplaats in neemt. (…)

artikel 4

Maatstaf van heffing

Het recht wordt geheven naar het tarief, opgenomen in de bij deze verordening behorende

tarieventabel.

artikel 5

Wijze van heffing

Het recht wordt bij wege van aanslag geheven.

artikel 6

Heffingstijdvak

Het heffingstijdvak loopt van 1 juli tot en met 30 juni.

artikel 7

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

7.1. Het recht is verschuldigd bij aanvang van het heffingstijdvak of, zo dit later is bij aanvang van de belastingplicht

(…)

7.3. Indien de belastingplicht in de loop (…) van het heffingstijdvak eindigt, dan wel de vrijstelling van artikel 9 van toepassing vervalt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat heffingstijdvak verschuldigde rechten als er in het tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

(…)

artikel 9

Vrijstelling

Het recht wordt niet geheven indien voor de woonwagenstandplaats een

huurovereenkomst geldt.

(…)

artikel 15

Inwerkingtreding en citeertitel

(…)

14.3 (Hof: bedoeld zal zijn 15.3) De datum van ingang van de heffing is 1 juli 2005.

(…)”.

2.1.5. Ingevolge de bij de Verordening behorende tarieventabel bedraagt het woonwagenrecht voor belanghebbende € 109,95 per maand.

Voor zover het gaat om standplaatsen aan de a-weg komt dit bedrag aan woonwagenrecht veelvuldig voor in de tarieventabel, evenals een tarief van € 115,85. Voorts komen de volgende tarieven voor: € 200,73, € 215,84, € 201,04, € 403,04, € 377,61, € 186,81 en € 109,82.

2.1.6. De in het geding zijnde aanslag heeft blijkens de daarin opgenomen gegevens betrekking op de periode 1 oktober tot en met 31 december 2005 en bedraagt € 329,85. Op het aanslagbiljet is tevens vermeld dat het gaat om het belastingjaar 2005.

2.2. Omvang van het geschil in hoger beroep

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag terecht is opgelegd.

2.3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen (waarbij belanghebbende als eiseres is aangeduid en de heffingsambtenaar als verweerder).

5.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. Onderdeel b van voormeld artikellid houdt in dat rechten kunnen worden geheven van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres met haar woonwagen een woonwagenstandplaats inneemt, zoals bedoeld in artikel 1 van de Verordening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres daarom in principe terecht in de heffing van de onderwerpelijke rechten betrokken.

5.3. De stelling van eiseres dat de heffing onterecht is, omdat verweerder geen onderhoud verricht, treft geen doel. Blijkens de tekst van artikel 229 van de Gemeentewet gaat het om het in beheer of in onderhoud zijn bij de gemeente en is niet in geschil dat er beheer bij de gemeente is. Voorts acht de rechtbank tegenover de gemotiveerde ontkenning door verweerder door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet in voldoende mate onderhoud verricht. De rechtbank laat hierbij in het midden hetgeen beslist is in de civielrechtelijke procedure, nu de desbetreffende uitspraak niet is overgelegd en meer informatie dan hetgeen in de stukken van het geding is vermeld, daaromtrent niet is verstrekt.

5.4. Eiseres stelt voorts dat verweerder in strijd met de tweewegenleer handelt door via de bestuursrechtelijke weg alsnog een retributie te vorderen, terwijl civielrechtelijk is beslist dat eiseres geen huur is verschuldigd. Ter ondersteuning van deze stelling doet zij een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 1990, nr. 13724, NJ 1991, 393, BNB 1990/162 (Windmill-arrest).

Naar het oordeel van de rechtbank doet eiseres dit beroep evenwel ten onrechte, omdat het Windmill-arrest strekt tot bescherming van de burger in gevallen waarin deze wordt bemoeilijkt door een overheidsinstantie die te zijnen aanzien gebruik maakt van haar privaatrechtelijke bevoegdheden. Niet kan worden gezegd dat in het onderhavige geval een privaatrechtelijke bevoegdheid wordt gebruikt.

5.5. Overigens is gesteld noch gebleken dat de aanslag op een onjuist bedrag is berekend.

2.4. Standpunten van partijen

Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep.

2.5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.5.1. Blijkens artikel 6 in combinatie met artikel 14.3 (het Hof leest: 15.3) van de Verordening loopt het eerste heffingstijdvak van het woonwagenrecht van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006. Op grond van het verhandelde ter zitting van het Hof stelt het Hof vast dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende in het jaar 2005 reeds een aanslag in het woonwagenrecht 2005 heeft ontvangen die is berekend over de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 september 2005. In afwijking van hetgeen in artikel 6 van de Verordening is voorgeschreven, legt de heffingsambtenaar aldus niet een aanslag in het woonwagenrecht over een periode van één jaar op (te weten over een heffingstijdvak van 1 juli tot en met 30 juni daaropvolgend) doch per kwartaal. Aangezien blijkens artikel 5 van de Verordening het woonwagenrecht bij wege van aanslag wordt geheven, kan het Hof niet anders concluderen dan dat de in geschil zijnde aanslag een tweede aanslag is over het heffingstijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006. Daaraan doet niet af dat het recht dat bij die aanslagen is geheven is berekend naar tijdsgelang; in het systeem van de wettelijke bepalingen die hier gelden past niet een heffing die plaatsvindt over delen van het in de Verordening bepaalde heffingstijdvak. Uit niets blijkt, ook niet uit de bewoordingen op het aanslagbiljet, dat er in het onderhavige geval sprake is van een met een uiteindelijk op te leggen definitieve aanslag te verrekenen voorlopige aanslag.

2.5.2. De in het geding zijnde aanslag is gebaseerd op de aan de Verordening gehechte tarieventabel. In deze tabel staan vaste bedragen van een woonwagenrecht per maand per perceel vermeld. De bedragen verschillen onderling. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar op vragen van het Hof uitdrukkelijk verklaard dat het bedrag van het woonwagenrecht zoals dit in de tarieventabel van de Verordening staat vermeld, exact gelijk is aan het maandelijkse huurbedrag dat de bewoner van een woonwagen aan de gemeente zou betalen, indien hij onder de vrijstelling van artikel 9 van de Verordening zou vallen. Dit volgt eveneens uit het verweerschrift van de heffingsambtenaar. Het Hof beschikt niet over dergelijke huurovereenkomsten en deze zijn door de heffingsambtenaar ook niet in het geding gebracht. Het verschil in maandelijkse huurbedragen is blijkens een mondelinge verklaring van de heffingsambtenaar ten overstaan van het Hof deels te verklaren doordat sommige bewoners van het woonwagenkamp niet allen het perceel grond van de gemeente huren doch ook de zich daarop bevindende woonwagen.

De in de tarieventabel gehanteerde bedragen zijn naar het oordeel van het Hof niet gebaseerd op een heffingsmaatstaf nu in de Verordening elke kenbare relatie met een oppervlakte van het door de gemeente ter beschikking gestelde perceel of andere bepaalbare dienst die kan worden gerelateerd aan hetgeen bij andere belastingplichtigen van toepassing is, ontbreekt. Op deze wijze is het voor een belastingplichtige niet mogelijk om de juistheid van de opgelegde aanslag te toetsen, hetgeen een inbreuk vormt op het door de Verordeninggever in acht te nemen elementaire belang van rechtszekerheid.

Nu een deugdelijke heffingsmaatstaf voor het woonwagenrecht in de Verordening ontbreekt, en dit een essentieel onderdeel van een belasting of een recht is, handelt de gemeente Velsen daarmee bovendien in strijd met art. 217 Gemeentewet alwaar is opgenomen dat een belastingverordening in daartoe leidende gevallen, de heffingsmaatstaf vermeldt.

Derhalve dient de Verordening wegens het ontbreken van een voor de belastingplichtige controleerbare heffingsmaatstaf om die reden onverbindend te worden verklaard, ten gevolge waarvan de aanslag eveneens dient te worden vernietigd.

2.5.3. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende gegrond is.

3. Proceskosten en griffierecht

Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 644 (2 punten en wegingsfactor 1) in beroep en € 644 (2 punten en wegingsfactor 1) in hoger beroep wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

4. Beslissing

Het Hof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar en de aanslag;

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1288 en wijst de gemeente Velsen aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

gelast dat de gemeente Velsen aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal (€ 38 plus € 106 =) € 144.

Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon en G.T.K. Meussen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op 17 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.