Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-10-2008, BG4350, 07/00593

Gerechtshof Amsterdam, 22-10-2008, BG4350, 07/00593

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 oktober 2008
Datum publicatie
19 november 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4350
Zaaknummer
07/00593
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat hij wegens gebrekkige postbezorging de aanslag niet in zijn woonplaats Spanje heeft ontvangen. Nu belanghebbende, zijnde een particulier, zich betrekkelijk kort tevoren in Spanje had gevestigd valt hem niet te verwijten dat hij (nog) geen vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 58 AWR had ingeschakeld. Bovendien heeft belanghebbende na kennisneming van de aanslag zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00593

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Y], [Spanje],

belanghebbende,

gemachtigde drs. R.P.H. Segers (Anchora Fiscalisten),

tegen de uitspraak in de zaak AWB 07/1511 van de rechtbank Haarlem van 7 augustus 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Amersfoort,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 19 augustus 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.527.

Na tegen voormelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 15 januari 2007, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 7 augustus 2007, verzonden op 8 augustus 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het tegen de uitspraak door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift van 30 augustus 2007, op dezelfde datum bij het Hof voor ingekomen gestempeld en aangevuld bij brief van 8 oktober 2007. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2008. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep dat bij het Hof is geregistreerd onder zaaknummer 07/00593, welke zaak betrekking heeft op de echtgenote van belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Het Hof baseert zijn oordeel mede op de feiten die de rechtbank als hierna vermeld heeft vastgesteld:

“2.1. Tot de gedingstukken behoort een duplicaat aanslag inkomstenbelasting/ premie

volksverzekeringen 2002 ten name van [belanghebbende] met dagtekening 19 augustus 2005. Het hierop vermelde adres is [a-straat][te Y] Spanj[e]”.

2.2. Door [belanghebbende] is ontvangen een aanmaning inkomstenbelasting/premie

volksverzekeringen 2002. De dagtekening van deze aanmaning is 4 november 2005 en het hierop vermelde adres is hetzelfde als in 2.1 genoemd.

2.3. Naar aanleiding van deze aanmaning heeft gemachtigde van [belanghebbende] aan [de inspecteur] een brief met dagtekening 9 november 2005 gestuurd. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:

“ (…) [X] heeft met dagtekening 4 november 2005 een aanmaning ontvangen voor bovengenoemde aanslag. Kennelijk is de definitieve aanslag 2002 al opgelegd, echter deze heeft belastingplichtige nog niet/ nooit ontvangen in Spanje (de nieuwe woonplaats van [X]). (…)

Graag verzoeken wij u de betreffende aanslag alsnog uit te reiken zodat wij alsnog bezwaar kunnen maken tegen desbetreffende aanslag. (…)”

2.4. Op 21 december 2005 is de duplicaataanslag door [belanghebbende] ontvangen.

2.5. Gemachtigde van [belanghebbende] heeft brieven met dagtekening 22 december 2005, 4 januari 2006 en 17 januari 2006 gestuurd aan [de inspecteur]. In deze brieven wordt verzocht in de gelegenheid gesteld te worden alsnog een bezwaarschrift in te dienen dat dan ook ontvankelijk zal worden verklaard.

2.6. Eind januari 2006 heeft gemachtigde van [belanghebbende] telefonisch contact opgenomen met [de inspecteur] inzake de in 2.5 genoemde brieven. In dat telefoongesprek is gemachtigde medegedeeld dat het dossier van [belanghebbende] was overgedragen aan de belastingdienst Buitenland.

2.7. Met dagtekening 2 februari 2006 heeft gemachtigde formeel bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslag.

2.8. In de loop van 2006 heeft de belastingdienst Buitenland het dossier van [belanghebbende] weer overgedragen aan [de inspecteur].

2.9. Met dagtekening 15 januari 2007 heeft [de inspecteur] het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.”

2.1.2. Het Hof stelt daarnevens vast dat belanghebbende per 10 mei 2004 is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Zaandam en zich in de loop van 2004 tezamen met zijn echtgenote metterwoon heeft gevestigd in Spanje op het adres [a-straat te Y].

2.2. Geschil

In geschil is – evenals voor de rechtbank – of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft hiertoe het volgende overwogen:

“4.4. De rechtbank acht aannemelijk dat de ontvanger de onderhavige aanslag, met dagtekening 19 augustus 2005 en [het] adres [van belanghebbende], uiterlijk op 19 augustus 2005 ter post heeft bezorgd. De rechtbank heeft althans geen reden aan te nemen dat de dag van dagtekening van de aanslag is gelegen voor de verzending ervan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige aanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt. Hieruit volgt dat de termijn van zes weken waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt, is aangevangen op 20 augustus 2005 en eindigde op 30 september 2005. Niet in geschil is dat in deze termijn geen bezwaar is gemaakt.

4.5.1. Een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. [Belanghebbende] heeft het standpunt dat hij de aanslag niet heeft ontvangen en dat post in Spanje die niet aangetekend wordt verstuurd regelmatig niet of geruime tijd later wordt bezorgd. Ter zitting heeft [belanghebbende] voorts, door [de inspecteur] onweersproken, gesteld dat onder andere Spaanse telefoon- en nutsbedrijven om deze reden aanmaningen aangetekend versturen om op deze wijze zekerheid te hebben omtrent de ontvangst hiervan.

4.5.2. [De inspecteur] heeft gesteld dat hij het onaannemelijk acht dat juist deze aanslag [belanghebbende] niet bereikt heeft aangezien andere post van de belastingdienst zoals rekeningen motorrijtuigenbelasting wel worden ontvangen en tijdig worden betaald. Hij heeft zich voorts beroepen op de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 30 juni 2004 (03/01894). In de desbetreffende uitspraak heeft het Hof – voor zover hier relevant – ten aanzien van een in Gibraltar gevestigde belastingplichtige het volgende overwogen en beslist:

“5.10. Belanghebbende stelt voorts dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat zeer wel aannemelijk is dat het aanslagbiljet bij de internationale postbezorging is zoekgeraakt. (…) Nu belanghebbende er (…) voor heeft gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid een binnen het Rijk gevestigde vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 58 Awr (Algemene wet inzake rijksbelastingen) aan te wijzen (…) is het Hof van oordeel dat het risico van een vertraagde internationale postbezorging voor rekening van belanghebbende dient te komen en dat zich te dezen niet een geval voordoet als bedoeld in artikel 6:11 Awb.”

4.5.3. De rechtbank neemt deze redenering en conclusie over en maakt deze tot de hare. Zij ziet geen reden om ten aanzien van het risico van zoekraken van poststukken binnen de internationale postbezorging anders te oordelen. Er is derhalve geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.”

2.4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.4.1. Belanghebbende heeft niet betwist dat de aanslag uiterlijk op 19 augustus 2005 ter post is bezorgd en dat deze op juiste wijze was geadresseerd. Het Hof verenigt zich met de – in hoger beroep niet bestreden – oordelen van de rechtbank dat de aanslag op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt, is aangevangen op 20 augustus 2005 en is geëindigd op 30 september 2005. Vast staat dat binnen deze termijn geen bezwaar is gemaakt. Het bezwaarschrift is derhalve niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, als bedoeld in artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het geschil spitst zich daarmee toe op de vraag of sprake is van een zogenoemde verschoonbare termijnoverschrijding.

2.4.2. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van belanghebbende dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende, onder verwijzing naar ervaringen van hemzelf en andere naar Spanje geëmigreerde personen, aannemelijk heeft gemaakt dat de postbezorging (ook) in zijn woonplaats gebrekkig verliep, en dat poststukken uit Nederland geregeld in het geheel niet, dan wel vertraagd, aankwamen. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende andere poststukken van de Belastingdienst wel heeft ontvangen, doet aan het voorgaande niet af. Daarbij is het Hof van oordeel dat het iemand als belanghebbende, die zich betrekkelijk kort tevoren als particulier in Spanje had gevestigd, niet valt te verwijten dat hij (nog) niet – teneinde het risico van niet dan wel te laat ontvangen van aanslagbiljetten uit te schakelen – een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 58 AWR had aangesteld.

2.4.3. In geval een aanslagbiljet - zoals in casu - een belastingplichtige als gevolg van een niet aan hem te wijten omstandigheid niet heeft bereikt, is een overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar uitsluitend verschoonbaar indien de belastingplichtige na kennisneming van de aanslag zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd tegen de aanslag in bezwaar komt.

Gelet op de gedingstukken kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende en zijn echtgenote door middel van een betalingsherinnering van 29 oktober 2005 (de echtgenote van belanghebbende) en aanmaningen van 4 november 2005 (belanghebbende) en 25 november 2005 (de echtgenote van belanghebbende) kennis hebben genomen van de aan hen opgelegde aanslagen.

De gemachtigde van belanghebbende heeft daarop brieven aan de inspecteur gezonden met dagtekening 9 november 2005 (betreffende belanghebbende) en 2 december 2005 (betreffende de echtgenote van belanghebbende). Naar het oordeel van het Hof konden deze brieven, gelet op hun bewoordingen, niet anders worden opgevat dan (pro forma) bezwaarschriften tegen de aan belanghebbende en zijn echtgenoot opgelegde aanslagen. Aan de voorwaarde dat belanghebbende na kennisneming van de aanslag zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd een bezwaarschrift heeft ingediend, is daarmee naar ’s Hofs oordeel voldaan. Dit betekent dat de termijnoverschrijding van belanghebbende verschoonbaar is.

2.4.4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank

en de uitspraak op bezwaar dienen te worden vernietigd. Het Hof verklaart het bezwaar ontvankelijk en draagt de inspecteur op, alsnog uitspraak op bezwaar te doen.

2.4.5. Belanghebbende komt op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet inzake

rijksbelastingen in aanmerking voor vergoeding van proceskosten in beroep en hoger beroep. Het Hof stelt deze vergoeding met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht in eerste aanleg vast op € 644 (= 2 ter zake van proceshandelingen x 1 ter zake van wegingsfactor x € 322), en in hoger beroep op € 322 (= 1 ter zake van proceshandelingen x 1 ter zake van wegingsfactor x € 322), zodat de proceskostenvergoeding in totaal € 966 bedraagt.

3. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- verklaart het bezwaar ontvankelijk;

- draagt de inspecteur op opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in beroep en in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 966 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 144.

Aldus vastgesteld door mrs. J. den Boer, voorzitter, P.F. Goes en H.N. van der Kolk, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 22 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.