Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-11-2008, BG5050, 07/00430

Gerechtshof Amsterdam, 14-11-2008, BG5050, 07/00430

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 november 2008
Datum publicatie
26 november 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5050
Zaaknummer
07/00430
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Door geen parkeerschijf te gebruiken bij zijn gehandicaptenparkeerkaart voldeed belanghebbende niet aan de voorwaarden waaronder hij was vrijgesteld van betaling van parkeerbelasting. Voorts kan belanghebbende aan de overwegingen voorafgaande aan het besluit van B en W van de gemeente Haarlemmermeer van 14 juni 2000, in redelijkheid niet het vertrouwen ontlenen dat gratis parkeren ongeclausuleerd en in afwijking van de vervolgens vastgestelde regels mag plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00430

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/88 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 8 juni 2007 in het geding tussen

X,

wonende te Z,

belanghebbende,

gemachtigde A,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 11 oktober 2006 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 48,16 (€ 1,16 aan parkeerbelasting en € 47 aan kosten).

De heffingsambtenaar heeft het door belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag tijdig ingediende bezwaar bij uitspraak van 15 november 2006 ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 8 juni 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en de gemeente Haarlemmermeer aangewezen om dat bedrag aan belanghebbende te voldoen en deze gemeente gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 te vergoeden.

1.3. De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 17 juli 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum, en aangevuld bij brief van 8 augustus 2007.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.5. De heffingsambtenaar heeft, met toestemming van belanghebbende, na het onderzoek ter zitting het besluit inzake de kosten van naheffing voor het jaar 2006 aan het Hof en aan belanghebbendes gemachtigde gezonden.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Het Hof neemt de volgende feiten over van de uitspraak van de rechtbank:

“2.1. Het voertuig met kenteken oo-OO-OO stond op 11 oktober 2006 om 15:21 uur geparkeerd aan de Kruisweg te Hoofddorp.

2.2. Op genoemde datum is door een parkeercontroleur geconstateerd dat geen geldig parkeerkaartje in de auto aanwezig was waarna hij aan eiser (Hof: belanghebbende) een naheffingsaanslag heeft opgelegd wegens het parkeren zonder dat de parkeerbelasting was voldaan.”

2.1.2. Belanghebbende (is en) was op 11 oktober 2006 in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart.

2.1.3. Belanghebbende parkeerde de onder 2.1.1. vermelde auto niet op een invalidenparkeerplaats, omdat de desbetreffende plaatsen beide bezet waren. Belanghebbende liet zijn gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar in auto achter.

2.1.4. Op de naheffingsaanslag is onder meer vermeld:

“GEEN ZICHTBAAR KAARTJE AUTO- MAAT

(…)

GEEN BLAUWE SCHIJF ICM INVALIDE PARKEERKAART”

2.1.5. Tot de stukken behoort een door de heffingsambtenaar bij zijn hoger-beroepschrift gevoegde foto van een parkeerzuil op de Kruisweg/A-zone. Op deze zuil staat vermeld:

“ Kaarthouders

max. 3 uur gratis parkeren.

Let op:

Ook parkeerschijf gebruiken!”

2.2. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen:

“4.1. In artikel 6, aanhef en onder 3 van verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelasting 2002 is – kort samengevat – bepaald dat een houder van een geldige gehandicaptenparkeerkaart in de A-zone maximaal 3 uur is vrijgesteld van het betalen van parkeerbelasting, indien deze kaart, alsmede een volgens de wettelijke voorschriften ingestelde parkeerschijf, duidelijk zichtbaar in het voertuig zijn aangebracht.

4.2. Eiser stelt dat verweerder (Hof: de heffingsambtenaar) ter plaatse, op de Kruisweg, niet voldoende duidelijk heeft gemaakt dat eiser hier -in zijn hoedanigheid van invalide -, zich in de A-zone bevond en, om in aanmerking te komen voor bovengenoemde vrijstelling, naast het voeren van een invalidenparkeerkaart, ook een parkeerschijf in de auto moest aanbrengen.

4.3. Voor het kunnen toepassen van de onderhavige parkeerbelastingverordening is vereist dat op straat duidelijk is aangegeven welk betaalregiem van toepassing is. Verweerder heeft in verband hiermee fotomateriaal overgelegd betreffende de bebording bij de diverse ingangen van de Kruisweg. Deze borden geven weliswaar aan dat er sprake is van betaald parkeren, doch nergens staat vermeld dat hier sprake is van de zogenaamde A-zone en evenmin dat er een parkeerschijfregiem van kracht is voor invaliden. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank verzuimd ter plaatse helderheid te scheppen met betrekking tot het voor eiser toepasselijke betaald parkeerregiem. De bij de invaliden parkeerkaart verstrekte informatie doet daaraan niet af nu die kaart van toepassing is voor alle parkeren van eiser en niets zegt over het parkeerregiem dat van toepassing is op de in dit geding van belang zijnde plaats. Het gelijk is daarmee aan eiser. De overige grieven behoeven derhalve geen bespreking.”

2.3. Omvang van het geschil in hoger beroep

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

2.4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar het met deze uitspraak meegezonden proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

2.5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.5.1. In de ‘Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2002’, zoals gewijzigd voor het onderwerpelijke jaar (hierna: de Verordening) is, voor zover hier van belang bepaald:

“Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ wordt een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

(…)

Artikel 6 Vrijstellingen

De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven ter zake van het parkeren door de houder van een:

1. gehandicaptenvoertuig;

2. (…)

3. motorvoertuig op meer dan twee wielen in de A- en B-zones tot een maximum van drie uur, indien een geldige gehandicaptenparkeerkaart en een conform de wettelijke voorschriften ingestelde parkeerschijf duidelijk zichtbaar zijn aangebracht.”

2.5.2. Door belanghebbende is ter zitting toegegeven dat het voertuig waarmee hij parkeerde een normale personenauto is. Nu belanghebbende dus geen gehandicaptenvoertuig heeft geparkeerd, faalt zijn ter zitting ingenomen stelling inhoudende dat de naheffing in strijd is met artikel 6, aanhef en sub 1, van de Verordening

2.5.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet heeft kunnen weten dat hij met een gehandicaptenparkeerkaart slechts (gedurende maximaal drie uren) gratis op de desbetreffende parkeerplaats kon parkeren indien hij tevens een parkeerschijf gebruikte. Belanghebbende voert hiertoe onder meer aan dat hij bij het oprijden van de Kruisweg via de rotonde geen borden heeft gezien waaruit zou blijken dat er sprake was van een A-zone met betaald parkeren.

De heffingsambtenaar heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar zijn standpunt onder meer toegelicht aan de hand van een plattegrond van Hoofddorp waarmee hij de door hem in het geding gebrachte foto’s in verband heeft gebracht met (de omgeving van) de desbetreffende parkeerplaats. Aldus heeft de heffingsambtenaar nader uiteengezet dat belanghebbende, alvorens de parkeerplaats te bereiken, langs borden met de aanduiding ‘Tariefzone A’ heeft moeten rijden. Van de zijde van belanghebbende is dit verder ter zitting niet meer weersproken.

Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij in de gedingstukken en tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, aannemelijk gemaakt dat het belanghebbende duidelijk kon en moest zijn dat ter plaatse waar hij parkeerde een regime van betaald parkeren gold. Het Hof heeft daarbij overwogen dat één van de vorenbedoelde borden weliswaar niet geheel haaks op de weg staat maar dat dit bord niet zodanig scheef staat dat dit vanuit een op de weg rijdend voertuig niet goed zichtbaar zou zijn. Vervolgens zou belanghebbende dan, indien hij, zoals op grond van het vorenoverwogene van hem mocht worden verwacht, zich zou hebben begeven naar een parkeerzuil teneinde de parkeerbelasting te voldoen, kennis hebben genomen van de onder 2.1.5 weergegeven tekst voor houders van invalidenparkeerkaarten. In dat verband merkt het Hof op dat niet geloofwaardig is de verklaring van belanghebbende dat de parkeerzuil zich op ongeveer 300 meter afstand bevond en dat daarentegen aannemelijk is dat, zoals de heffingsambtenaar heeft gesteld, de afstand naar een parkeerzuil nooit meer is dan dertig meter. Voorts mag ook van een invalide worden verlangd dat hij, als hij zich – kennelijk zelfstandig – in het verkeer begeeft en in een winkelcentrum parkeert, zich de moeite getroost, al dan niet met hulp van een derde, de parkeerregels na te leven.

2.5.4. Aan het onder 2.5.3. overwogene doet niet af belanghebbendes stelling dat hij geen inwoner van Hoofddorp is en daarom geen kennis droeg van de parkeervoorschriften aldaar. Indien een houder van een gehandicaptenparkeerkaart zich naar een andere plaats begeeft en daar met zijn gehandicaptenparkeerkaart gratis wil parkeren, dient hij zich ervan te vergewissen welke de in die plaats geldende regels voor houders van gehandicaptenparkeerkaarten zijn. Zulks geldt overigens voor parkeren in het algemeen. Belanghebbende heeft dit kennelijk nagelaten. De gevolgen daarvan komen voor zijn rekening. Het Hof merkt daarbij nog op dat Hoofddorp en belanghebbendes woonplaats deel uitmaken van dezelfde gemeente.

Voor zover belanghebbende al heeft willen stellen dat een invalide met een gehandicaptenparkeerkaart altijd overal onbeperkt gratis mag parkeren en dat hij daarom niet op de parkeerzuil is gaan kijken, treft die stelling geen doel. Zoals hiervoor is overwogen, diende belanghebbende zich van de ter plaatse geldende parkeerregels te vergewissen.

2.5.5. Op grond van het onder 2.5.3. en 2.5.4. overwogene dient te worden geconcludeerd dat belanghebbende had kunnen weten dat hij, door geen parkeerschijf te gebruiken bij zijn gehandicaptenparkeerkaart, niet voldeed aan de voorwaarden waaronder hij was vrijgesteld van de parkeerbelasting. De grief van belanghebbende dat zijn geval, naar hij stelt, niet is te rangschikken onder de op de naheffingsaanslag limitatief opgesomde gevallen, faalt. Nu de vrijstelling niet van toepassing was, was er sprake van parkeren zonder betalen.

2.5.6. Belanghebbende heeft overigens geen feiten en omstandigheden gesteld – evenmin is daarvan gebleken – waaraan belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen zou hebben kunnen ontlenen dat hij met zijn gehandicaptenparkeerkaart in de gemeente Haarlemmermeer dan wel in Hoofddorp overal, altijd en zonder enige voorwaarde gratis zou mogen parkeren. De enkele omstandigheid dat bij twee door bebording als invalidenparkeerplaatsen aangewezen plaatsen door middel van een onderbord is aangegeven dat het parkeren daar onbetaald kan plaatsvinden, kan in redelijkheid niet het in rechte te honoreren vertrouwen wekken dat het parkeren door invaliden dan ook op alle andere plaatsen gratis kan geschieden. Voorts kan belanghebbende aan de opsomming van overwegingen die voorafgaan aan het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer van 14 juni 2000, waaronder begrepen de overweging “(d)at aan mindervaliden de mogelijkheid moet worden geboden om gratis te parkeren op een betaald parkeren plaats”, in redelijkheid niet het vertrouwen ontlenen dat dit gratis parkeren ongeclausuleerd en in afwijking van de vervolgens vastgestelde regels mag plaatsvinden.

2.5.7. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden geconcludeerd dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft betaald op een plaats waar hij deze wel was verschuldigd. De naheffingsaanslag is derhalve terecht opgelegd.

2.5.8. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.

2.6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

en

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mrs. P.M.F. van Loon, voorzitter van de belastingkamer, F.J.P.M. Haas en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 14 november 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.