Gerechtshof Amsterdam, 17-11-2008, BG5153, 07-00645
Gerechtshof Amsterdam, 17-11-2008, BG5153, 07-00645
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 november 2008
- Datum publicatie
- 26 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5153
- Zaaknummer
- 07-00645
Inhoudsindicatie
Belanghebbende verzoekt een navorderingsaanslag op te leggen, opdat hij de (hoogte van de ingehouden) loonheffing ter zake van optierechten kan betwisten.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de weigering van de inspecteur een navorderingsaanslag op te leggen, bij gebreke van een daartoe strekkende wettelijke bepaling, geen voor bezwaar vatbare beschikking oplevert, en dat een daartegen gericht bezwaar niet leidt tot een voor beroep vatbare uitspraak daarop.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P07/00645
tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (Duitsland),
belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak nr. AWB 06/11589 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 6 september 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft bij brief van 10 juli 2006 de inspecteur verzocht een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 op te leggen.
1.2. De inspecteur heeft bij brief van 9 augustus 2006 laten weten geen navorderingsaanslag te zullen opleggen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de in die brief vervatte beslissing bezwaar gemaakt.
1.4. De inspecteur heeft bij brief van 9 oktober 2006 te kennen gegeven dat hij geen uitspraak op dat bezwaar zou doen, aangezien het hem niet vrijstond een navorderingsaanslag op te leggen en van een weigering daartoe dan ook geen sprake kan zijn.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de in die brief vervatte beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank. Met de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift, gedagtekend 13 september 2007 en ingekomen bij het Hof op diezelfde dag. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 16 oktober 2007.
1.7. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, en daarvan op 12 maart 2008 een aangepaste versie ingediend.
1.8. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 juni 2008. De zaken met de nummers 07/00531 en 07/00645 zijn gezamenlijk behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde A, tot bijstand vergezeld van B en C.
Namens de inspecteur zijn verschenen en gehoord D en E.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
2. Overwegingen
2.1. De feiten
Het Hof verwijst hiervoor naar hetgeen dienaangaande door de rechtbank is vastgesteld.
2.2. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur op het daartoe strekkende verzoek van belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 had moeten opleggen.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“4.1. Artikel 26, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover van belang:
In afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vastbare beschikking.
4.2. In het onder 4.1. vermelde artikel wordt het gesloten stelsel van de AWR tot uitdrukking gebracht, hetgeen met zich brengt dat slechts tegen een beperkt aantal beschikkingen het rechtsmiddel van bezwaar en vervolgens beroep bij de belastingrechter is toegelaten.
4.3. De weigering van verweerder (Hof: de inspecteur) een navorderingsaanslag op te leggen, kan naar het oordeel van de rechtbank weliswaar als een besluit in de zin van de 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt doch niet als een besluit in de zin van artikel 26 AWR nu geen sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit. Noch de AWR noch een andere belastingwet opent de mogelijkheid tot het doen van een verzoek tot het opleggen van een navorderingsaanslag.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene kan, tegen het feit dat verweerder, na een daartoe door eiser gedaan verzoek, besluit geen navorderingsaanslag op te leggen, gelet op het gesloten systeem van de AWR van voor bezwaar en beroep vatbare beschikkingen, geen bezwaar worden gemaakt en dientengevolge geen beroep ingesteld worden bij de belastingrechter. Het beroep van eiser is derhalve niet-ontvankelijk.".
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
2.5. Overwegingen
2.5.1. Het Hof stelt voorop dat de inspecteur niet gehouden is om naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek een navorderingsaanslag op te leggen, nog daargelaten de vraag of aan de daarvoor geldende eisen is voldaan. Dat geldt ook in een bijzonder geval als het onderhavige waarin belanghebbende de inhouding van loonheffing betwist. Het andersluidende standpunt van belanghebbende vindt geen steun in het recht.
2.5.2. Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de weigering van de inspecteur zo’n aanslag op te leggen, bij gebreke van een daartoe strekkende wettelijke bepaling, geen voor bezwaar vatbare beschikking oplevert, en dat een daartegen gericht bezwaar niet leidt tot een voor beroep vatbare uitspraak daarop. Daarbij acht het Hof van belang dat het rechtsmiddel van bezwaar slechts ten doel heeft enige belanghebbende in een gunstiger positie te brengen en niet de strekking kan hebben om tot enige verhoging van het verschuldigde belastingbedrag te komen.
2.5.3. Het voorgaande leidt ertoe dat te dezen over de inhouding van een aanzienlijk bedrag aan loonbelasting vanwege ontvangsten uit optierechten geen oordeel ten principale kan worden gegeven.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ‘unieke’ situatie, waarin hij door de Belastingdienst wordt ‘beroofd’ van de mogelijkheid tegen die inhouding rechtsmiddelen aan te wenden.
Het Hof is met de inspecteur van oordeel dat zowel bij de inhouding van de loonbelasting als bij de vaststelling van de – primitieve – aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 rechtsmiddelen hebben opengestaan. Dat belanghebbende die rechtsmiddelen niet heeft benut, komt voor zijn rekening, gelijk in de uitspraak op het gelijktijdig behandelde beroep in de zaak met nummer 07/00531 is overwogen. Het van kracht zijnde gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat er aan in de weg dat in een geval als het onderhavige een rechtsingang wordt geschapen uitsluitend omdat als onbillijk wordt ervaren dat de bedoelde inhouding niet (meer) inhoudelijk kan worden beoordeeld.
Het Hof merkt daarbij op dat belanghebbende de belastbaarheid van Amerikaanse opties in Nederland betwist en derhalve de hoogte van het vastgestelde belastbaar inkomen en de juistheid van de inhouding van loonbelasting. Bij gegrond bevinden van zijn stellingen zou dit leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslag. Deze vernietiging heeft echter niet tot gevolg dat ook de - primitieve - aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wordt verminderd en resulteert in een door belanghebbende terug te ontvangen bedrag.
2.5.4. Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond, zodat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
2.6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld op 17 november 2008 door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, J.P.A. Boersma en J.W. van der Voort, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.