Gerechtshof Amsterdam, 19-11-2008, BG5154, 07/00658
Gerechtshof Amsterdam, 19-11-2008, BG5154, 07/00658
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 november 2008
- Datum publicatie
- 26 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5154
- Zaaknummer
- 07/00658
Inhoudsindicatie
Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft ten onrechte de uitspraak op bezwaar vernietigd, de rechtsgevolgen in stand gelaten en het beroep gegrond verklaard.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P07/00658
vijfde enkelvoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[X],
wonende te [Z],
belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 06/701 van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 3 augustus 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder,
de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Belanghebbende is aldaar, in het bijzijn van zijn echtgenote, in persoon verschenen. Namens de heffingsambtenaar is met bericht van verhindering niemand verschenen.
Beslissing
Het Hof verklaart:
- het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep bij de rechtbank ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 558,40 en wijst de gemeente Den Helder aan deze kosten aan belanghebbende te vergoeden;
- gelast dat de gemeente Den Helder aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143.
Gronden
1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [A-weg 1A] te [Z].
2. Het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak op bezwaar de WOZ-waarde van de woning op de peildatum 1 januari 2003 terecht heeft gehandhaafd op € 306.982 en de omvang van de te vergoeden van proceskosten.
3. De rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard met in stand blijven van het rechtsgevolg van de vernietigde uitspraak.
4. Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende de WOZ-waarde van de woning wederom betwist. Hij heeft daartoe gewezen op het door hem bij het beroepschrift in eerste aanleg overgelegde taxatierapport, gedagtekend 8 maart 2004, in welk rapport andere feitelijke gegevens staan opgenomen dan waarvan de heffingsambtenaar is uitgegaan. Belanghebbende heeft in het overgelegde afschrift de getaxeerde waarde van de woning onleesbaar gemaakt.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat de heffingsambtenaar de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld, zeker niet nu de heffingsambtenaar een taxatierapport heeft overgelegd uitkomende op een waarde van € 365.000 en belanghebbende geen zicht heeft willen geven over de uitkomst van het door hem overgelegde taxatierapport.
5. De rechtbank heeft voorts het volgende overwogen:
“4. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak op bezwaar van 20 februari 2006 niet voldoet aan dit motiveringsvereiste. Daartoe wordt overwogen dat volgens de uitspraak op bezwaar de WOZ-waarde is gebaseerd op de verkoopcijfers van de in het taxatieverslag genoemde woningen en de twee in de uitspraak op bezwaar genoemde woningen. Van de in het taxatieverslag genoemde woningen is echter alleen het aantal vierkante meters grond bekend, terwijl de verweerder (Hof: de heffingsambtenaar) van de in de uitspraak op bezwaar genoemde woningen volstrekt geen objectkenmerken heeft verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierdoor niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre de door verweerder gehanteerde referentiewoningen verschillen van eisers (Hof: belanghebbendes) woning en dat daarmee rekening is gehouden bij de waardevaststelling. Eisers beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd omdat hij is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
5. Op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in staat (Hof: stand) blijven. Om te komen tot een finale beslechting van het geschil tussen eiser en verweerder zal de rechtbank beoordelen of er in dit geval aanleiding is van deze bevoegdheid gebruik te maken.
(…)
14. Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder afdoende heeft bewezen dat de WOZ-waarde van eisers woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand laten. Dit betekent dat verweerder niet opnieuw op het bezwaar van eiser hoeft te beslissen.”
6. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank – nu de WOZ-waarde juist is vastgesteld en in het belastingrecht veelal sprake is van gebonden beschikkingen – ten onrechte de uitspraak op bezwaar vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Het Hof zal om die reden het beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond verklaren.
7. Het Hof sluit zich aan bij het door de heffingsambtenaar niet betwiste oordeel van de rechtbank dat de motivering van de uitspraak op bezwaar onvolledig is. Het Hof zal daarom niet terugkomen op de beslissing van de rechtbank dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
8. Het hoger beroep van belanghebbende richt zich uitdrukkelijk tegen de omvang van de aan hem toegekende proceskostenvergoeding in eerste aanleg. De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen:
“18. (…) De rechtbank stelt de door eiser gemaakte reiskosten vast op € 252,21. Dit bedrag is samengesteld uit € 53,47 (retour van £ 39,00 per Eurochannel) en € 198,74 (uitgaande van de door eiser opgegeven € 0,19 per kilometer en 1046 kilometer retour per auto van [Y] naar Alkmaar). Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, omdat eiser beroep heeft ingesteld en niet zijn echtgenote, slechts de door eiser gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
19. De verletkosten heeft de rechtbank vastgesteld op € 90,80. Nu eiser zijn verletkosten niet met bewijsstukken heeft onderbouwd is de rechtbank uitgegaan van het laagste tarief genoemd in artikel 2, eerste lid, onder d, van het Bpb (Hof: Besluit proceskosten bestuursrecht), namelijk € 4,54 per uur, en een tijdsbestek van 20 uur.”
9. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) berekent het Hof de reiskosten op € 300, bestaande uit de geschatte reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse [Y]-Alkmaar vice-versa om de zitting bij de rechtbank op 12 juli 2007 bij te wonen. Belanghebbende heeft ter zitting in hoger beroep verklaard daarmee akkoord te gaan.
10. Belanghebbende heeft verzocht bij de berekening van zijn verletkosten rekening te houden met een nettoloon ten bedrage van € 19,65 per uur. De heffingsambtenaar heeft dit bedrag in zijn verweerschrift niet betwist. Op grond daarvan en op grond van de door belanghebbende voor de rechtbank overgelegde berekening van zijn netto uurloon op € 19,65, stelt het Hof de verletkosten vast op dat bedrag per uur.
Van de door belanghebbende gevraagde verletkosten komen slechts die kosten in aanmerking voor het aantal – effectief gedurende de werktijd verstreken – uren, welke hij anders ten behoeve van zijn werk had kunnen aanwenden en die redelijkerwijs zijn besteed om de zitting bij te wonen, hetgeen neerkomt op 8 uren. Het Hof komt tot dit oordeel op grond van de door belanghebbende ter zitting in hoger beroep gedane verklaringen dat hij – om de zitting in eerste aanleg te kunnen bijwonen – woensdag om circa 12.00 uur vanuit [Y] vertrok, ’s avonds laat in [Z] arriveerde om vervolgens, na de op donderdag geplande zitting in Alkmaar, op zondag terug naar [Y] te gaan. Belanghebbendes beslissing om meer dan één dag afwezig te zijn van zijn normale werk vloeit niet voort uit de noodzaak de zitting bij te wonen. Op grond van het bovenstaande stelt het Hof de verletkosten vast op € 157,20, zijnde 8 uren maal € 19,65.
11. Op grond van het vorenoverwogene heeft belanghebbende recht op proceskostenvergoeding in eerste aanleg van in totaal € 457,20.
12. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
13. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in hoger beroep en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit wordt de vergoeding gesteld op € 101,20 in hoger beroep, zijnde de geschatte reiskosten per openbaar vervoer van € 22,60 en de verletkosten van (4 uren maal € 19,65 =) € 78,60 voor het bijwonen van de zitting.
14. Het totaal van de te vergoeden proceskosten komt dan uit op € 535,80, zijnde € 457,20 + € 78,60. Het totaal bedrag aan griffierechten op € 143, zijnde € 37 + € 106.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 19 november 2008 door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.