Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-11-2008, BG5293, 07/00456

Gerechtshof Amsterdam, 21-11-2008, BG5293, 07/00456

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 november 2008
Datum publicatie
26 november 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5293
Zaaknummer
07/00456
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 20

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Als de parkeerder wel parkeerbelasting heeft voldaan maar tot een te laag tarief, kan slechts het verschil tussen de betaalde en de verschuldigde belasting worden nageheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00456

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak AWB 06/6690 van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2007 in het geding tussen

X,

wonende te P, belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 maart 2006 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 50,40 (€ 4,40 aan parkeerbelasting en € 46 aan kosten) ter zake van het parkeren van een voertuig met kenteken 99-XX-XX (hierna: de auto). Met dezelfde dagtekening heeft de heffingsambtenaar een beschikking gegeven waarbij de kosten van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem aan de auto zijn vastgesteld. Laatstbedoelde kosten bedragen € 51,50.

1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 28 juni 2006, de naheffingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3. Bij mondelinge uitspraak van 22 juni 2007, waarvan het proces-verbaal aan partijen is verzonden op 25 juni 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) – voor zover hier van belang – het tegen de uitspraak door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het de naheffingsaanslag betreft, de desbetreffende uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd met een bedrag van € 3,40 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 23 juli 2007, bij het Hof ingekomen op 24 juli 2007. Voorts heeft hij met dagtekening 14 oktober 2008 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft geen verweerschrift of ander stuk ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008. De griffier heeft partijen bij brieven van 14 augustus 2008, die aangetekend zijn verzonden naar het in het beroepschrift respectievelijk verweerschrift vermelde adres - welke brieven door de griffier niet zijn terugontvangen - mededeling gedaan van dag, uur en plaats van de zitting. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Onderzoek heeft uitgewezen dat TNT Post de aan belanghebbende gerichte brief op 15 augustus 2008 op het bestemde adres heeft uitgereikt.

Namens de heffingsambtenaar is ter zitting verschenen mr. A. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak is meegezonden.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Het Hof verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld en die als volgt in de uitspraak van de rechtbank zijn weergegeven:

1. Op 28 maart 2006 om 10:02 uur stond de auto van belanghebbende, een Mercedes met het kenteken 99-XX-XX, geparkeerd op een parkeerplaats aan de a-straat ter hoogte van huisnummer 1 te Amsterdam. Deze plaats is door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aangewezen als een plaats waar tussen 09.00 uur en 24.00 uur tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd. Het tarief bedraagt ter plaatse € 4,40 per uur.

2. In de auto was een zogenoemde ParkAdammer zichtbaar aanwezig, die ter zake van het onderhavige parkeren door belanghebbende was ingesteld op een tarief van € 3,40 per uur.

3. Een parkeercontroleur heeft op het voormelde tijdstip geconstateerd dat de ParkAdammer in de auto niet was ingesteld op het juiste tarief, zodat onvoldoende parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. (…)

4. (…) Belanghebbende vindt de bedragen die hem als kosten in rekening zijn gebracht buitenproportioneel. Hij had de ParkAdammer ingesteld op het tarief van de plaats in de binnenstad waar hij zelf woont ( € 3,40) zonder zich te realiseren dat ter plaatse een nog hoger tarief gold.

2.2. Geschil

In beroep bestreed belanghebbende de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de kosten van de wielklem met het betoog dat de opgelegde sanctie in verhouding tot de “overtreding” buitenproportioneel is.

In hoger beroep is in geschil tot welk bedrag de parkeerbelasting kan worden nageheven.

2.3. Oordeel van de rechtbank

2.3.1. De rechtbank heeft over het haar voorgelegde geschil als volgt overwogen (de rechtbank duidt de heffingsambtenaar als inspecteur aan):

5. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende over het uur voorafgaande aan het tijdstip van het opleggen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag, doordat belanghebbende zijn ParkAdammer had ingesteld, een bedrag van € 3,40 heeft betaald. Derhalve heeft hij over dat tijdvak € 1 te weinig betaald.

6. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. Dit betekent dat de Inspecteur € 3,40 teveel heeft nageheven. Het bepaalde in artikel 234, vierde lid van de Gemeentewet houdt niet in dat in een geval waarin vast staat dat over het naheffingstijdvak van een uur belasting is betaald, maar – zoals in dit geval – tot een te laag bedrag, hiermee geen rekening hoeft te worden gehouden.

7. De bij naheffingsaanslagen berekende kosten en invorderingsmaatregelen (wielklem) dienen ter dekking van de kosten van de handhaving van het door een gemeente in haar parkeer(belasting)verordeningen verankerde parkeerbeleid. De rechtbank heeft geen reden te oordelen dat de door de raad van de gemeente Amsterdam vastgestelde kosten disproportioneel zijn.

De rechtbank heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd.

2.4. Standpunten van partijen

In hoger beroep stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de naheffingsaanslag heeft verminderd met het bedrag van € 3,40. De heffingsambtenaar voert daartoe aan dat artikel 234 van de Gemeentewet een speciale regeling inhoudt voor de algemene naheffingsbevoegdheid van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nu daarin imperatief is bepaald dat als een naheffingsaanslag wordt opgelegd deze wordt berekend over een parkeerduur van een uur. Het woord “wordt” is in dit verband gebiedend en laat – behoudens de hier niet relevante uitzondering van het slot van het vierde lid – geen uitzonderingen of andere beleidsruimte toe, aldus de heffingsambtenaar. Hij is van mening dat de wetgever heeft bedoeld voor de naheffing van parkeerbelasting een forfaitair bedrag in het leven te roepen, toegesneden op de praktijk van de heffing van de parkeerbelasting op straat en rekening houdend met het feit dat daar nu eenmaal de gegevens om een exact naheffingsbedrag te berekenen ontbreken.

2.5. Beoordeling van het geschil

2.5.1. In hoger beroep is slechts aan de orde de vraag of de rechtbank de naheffingsaanslag terecht heeft verminderd met een bedrag van € 3,40. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.

2.5.2. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in de artikelen 231 en 234 van de Gemeentewet en artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Anders dan de heffingsambtenaar stelt, brengt het bepaalde in artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet niet mee dat wordt afgeweken van de regel dat in gevallen waarin de verschuldigde belasting gedeeltelijk is voldaan slechts de te weinig geheven belasting kan worden nageheven. De bewoordingen van bedoeld vierde lid dwingen ook niet tot de door de heffingsambtenaar verdedigde opvatting. Immers, de omstandigheid dat de naheffingsaanslag over de parkeerduur van een uur wordt berekend, betekent niet dat die belastingaanslag daardoor ook moet worden vastgesteld op het bedrag aan belasting dat voor die parkeerduur volgens de van toepassing zijnde belastingverordening verschuldigd is. Voorts kan aan eventuele problemen in de praktijk van de handhaving van de parkeerbelasting – het Hof laat in het midden hoe zwaar deze dan wel zouden zijn – niet een zo verstrekkend gevolg worden verbonden als het geen rekening houden met belasting die de parkeerder reeds heeft betaald.

2.5.3. Nu niets is gesteld of gebleken omtrent de daadwerkelijke duur van het parkeren door belanghebbende – de vaststelling van de rechtbank in rechtsoverweging 5 van haar uitspraak, leest het Hof niet aldus dat tussen partijen zou vaststaan dat het parkeren een aanvang heeft genomen vóór of om 09.02 uur – , heeft de rechtbank met juistheid de naheffingsaanslag berekend met inachtneming van een parkeerduur van een uur, zowel bij de bepaling van de door belanghebbende verschuldigde belasting als bij de bepaling van het door hem betaalde bedrag aan belasting.

2.6 Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Het Hof acht geen termen aanwezig voor veroordeling van een partij in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 Awb.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 21 november 2008 door mrs. P.M.F. van Loon, voorzitter, F.J.P.M. Haas en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

De griffier is verhinderd de uitspraak

mede te ondertekenen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.