Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2008, BG7731, 06-00366
Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2008, BG7731, 06-00366
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 november 2008
- Datum publicatie
- 19 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BG7731
- Zaaknummer
- 06-00366
Inhoudsindicatie
Door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling vernietigd, omdat de voor belanghebbende verrichte werkzaamheden – voor zover deze al kunnen worden gekwalificeerd als beroepsmatig verleende rechtsbijstand – dusdanig algemeen van aard zijn dat niet geconcludeerd kan worden dat het in rekening gebrachte bedrag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bijstand verleend bij de voorbereiding van stukken en/of de instructie van de zaak.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P06/00366
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 05/7013 van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2006 in het geding tussen
X,
wonende te Z,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) bij beschikking van 28 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Amsterdam (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2005 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 134.500.
1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2005 het bezwaar nietontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 30 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof op 6 december 2005, tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De griffier van het Hof heeft bij brief van 7 december 2005 het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank), alwaar het op 8 december 2005 ter griffie is ingekomen. Ingevolge artikel 6:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geldt als datum van binnenkomst van het beroepschrift de datum van ontvangst bij het onbevoegde orgaan. Als datum van ontvangst moet derhalve worden uitgegaan van 6 december 2005.
1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 8 februari 2006, via de heffingsambtenaar per fax ter griffie van de rechtbank ingekomen op 9 februari 2006, het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft belanghebbende verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
1.5. Bij uitspraak van 29 augustus 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten in verband met de behandeling van het beroep van belanghebbende tot een beloop van € 100 en de gemeente Amsterdam aangewezen als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet voldoen.
1.6. Tegen deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar bij beroepschrift van 13 september 2006, op dezelfde datum ingekomen bij het Hof, hoger beroep ingesteld. B heeft voor en namens belanghebbende een verweerschrift ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2008. Aldaar is namens de heffingsambtenaar verschenen C tot bijstand vergezeld van D. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Feiten
Belanghebbende heeft in de procedure voor de rechtbank een nota, gedateerd 8 februari 2006, afkomstig van B, overgelegd.
In deze nota is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Voor administratie, indienen beroepschrift en onderzoek m.b.t. het beroep inzake de waardebeschikking onroerend goed, Biljet nummer: P-0000 (d.d. 28-02-2005)
Uren: 4 á € 25,-
Totaal: € 100,-”
2.2. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank de heffingsambtenaar terecht heeft veroordeeld in de kosten in verband met de behandeling van het beroep van belanghebbende bij de rechtbank..
2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de door belanghebbende gevraagde proceskostenvergoeding toegekend waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“Nu eiseres (Hof: belanghebbende) naar het oordeel van de rechtbank in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs kosten heeft moeten maken voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking, ook wanneer de ingeschakelde persoon geen proceshandelingen heeft verricht als omschreven in de bijlage bij het Besluit (Hof: Besluit proceskosten bestuursrecht). De rechtbank verwerpt de andersluidende conclusie van verweerder (Hof: de heffingsambtenaar). De puntentabel in de genoemde bijlage voorziet niet in situaties als de onderhavige waar alleen sprake is geweest van rechtskundig advies. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank recht op vergoeding van het in rekening gebrachte bedrag van € 100.”
2.4. Standpunten van partijen
2.4.1. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
De uitspraak van de rechtbank is niet gemotiveerd. Niet duidelijk is of B al of niet is aangemerkt als een derde die professionele rechtsbijstand verleent. Als de rechtbank zulks gedaan heeft, had zij – gelet op een aantal omstandigheden – moeten motiveren waarom zij dat heeft gedaan. Voor het geval de rechtbank B niet heeft aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtskundige bijstand heeft verleend, heeft de rechtbank niet aangegeven op grond van welk artikel van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op vergoeding bestaat.
Belanghebbende heeft zelf bezwaar en beroep ingesteld. Alle contacten verliepen altijd met belanghebbende zelf.
Voorts is de nota op blanco papier afgedrukt en heeft het bedrag van € 100 ook betrekking op de administratie van belanghebbende, terwijl de rechtbank het bedrag integraal laat vergoeden.
Ik stel mij op het standpunt dat B geen professionele rechtsbijstand heeft verleend. Er is dan geen ruimte voor een proceskostenvergoeding.
2.4.2. Belanghebbende stelt dat de uitspraak van de rechtbank juist is. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
B verdient zijn inkomen onder andere met het waarnemen van de zaken van enkele personen die in het buitenland vertoeven. Dit kunnen administratieve taken zijn, maar hij vertegenwoordigt hen ook, handelt in hun plaats. Als dit handelen formele kanten krijgt wordt er een volmacht getekend.
B is geen jurist. Wel betreft zijn handelen voor belanghebbende inhoudelijk juridische adviezen: hoe haalbaar is het winnen van een beroep tegen de beschikking van de heffingsambtenaar. Het woord “administratief” in de rekening die ik van B heb gekregen, moet zo gelezen worden dat voor het vervullen van deze taak administratieve handelingen nodig zijn, zoals ook een advocatenkantoor dat zou hebben moeten doen.
Het uurtarief van B is inderdaad bijzonder laag vergeleken met dat van een jurist.
Het motief voor het declareren van onkosten werd mij en B slechts ingegeven door het gevoel dat de heffingsambtenaar aansprakelijk is voor onkosten gemaakt als gevolg van een niet gewone interactie tussen burger en overheid, maar het bij herhaling maken van fouten die door de heffingsambtenaar als zodanig erkend zijn en die er toe hadden geleid dat ik jarenlang te veel onroerendezaakbelasting en later mogelijk ook te veel huur had betaald, als ik mij hiertegen niet had verweerd.
2.4.3. De heffingsambtenaar heeft – zakelijk weergegeven – hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Opvallend is dat belanghebbende zelf bezwaar heeft ingediend, waarop uitspraak op bezwaar volgde. Daarna heeft belanghebbende zelf beroep bij de rechtbank ingediend en dit vervolgens ingetrokken. Opeens komt er dan iemand achter de coulissen vandaan die verzoekt om een proceskostenvergoeding. Het gaat niet om het bedrag van € 100, maar de uitspraak van de rechtbank is een beetje typisch. Dit is de derde zaak in hoger beroep, waarvan de andere twee in ons voordeel zijn uitgesproken. Nu maken we dit al heel lang niet meer mee bij de rechtbank.
Daarnaast kunnen wij niets zeggen over de inhoud van de activiteiten van de gemachtigde: daarvan hebben wij geen weet.
2.5. Beoordeling van het geschil
2.5.1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.5.2. Artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit bepaalt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in onder meer artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.5.3. B heeft geen proceshandelingen verricht die zijn opgenomen in onderdeel A van de bijlage bij het Besluit.
2.5.4. Naar luid van de Nota van Toelichting op het Besluit op voormeld artikel 1, aanhef en onderdeel a (Stb. 1993/762, p. 6), vallen onder door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand echter ook buitengerechtelijke kosten voor zover het voorbereiding van stukken en instructie van de zaak betreft. Dergelijke kosten komen met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking (vgl. HR 11 december 1996, nr. 31 413, BNB 1997/57, en HR 14 juni 2002, nr. 36 931, BNB 2002/299).
2.5.5. Hetgeen van de zijde van belanghebbende is aangevoerd omtrent de werkzaamheden die B verricht (zoals weergegeven onder 2.4.2.) is echter dusdanig algemeen van aard dat – voor zover zijn werkzaamheden al kwalificeren als het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand – hieraan niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat het door B aan belanghebbende in rekening gebrachte bedrag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bijstand verleend bij de voorbereiding van stukken en/of de instructie van de zaak.
2.5.6. Op grond van het vorenoverwogene heeft de rechtbank de heffingsambtenaar ten onrechte veroordeeld in de kosten in verband met de behandeling van het beroep van belanghebbende bij de rechtbank.
2.6. Slotsom en proceskosten
2.6.1. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en dat belanghebbendes verzoek om vergoeding van proceskosten dient te worden afgewezen.
2.6.2. Het Hof acht geen termen aanwezig belanghebbende te veroordelen tot vergoeding van door de heffingsambtenaar in hoger beroep gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding voor de procedure bij de rechtbank af.
Aldus vastgesteld door mr. P.M.F. van Loon, voorzitter, mr. F.J.P.M. Haas en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 28 november 2008 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.