Gerechtshof Amsterdam, 16-12-2008, BG8899, 07/00752
Gerechtshof Amsterdam, 16-12-2008, BG8899, 07/00752
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 december 2008
- Datum publicatie
- 7 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BG8899
- Zaaknummer
- 07/00752
Inhoudsindicatie
Voor de ontvankelijkheid is noodzakelijk dat het beroep betrekking heeft op een belastingaanslag of een ander in de heffingswet voor bezwaar vatbaar verklaard besluit.
Nu de inspecteur de oorspronkelijke BTI, met nr. NL RTD-2006-000437, heeft ingetrokken, is het belang aan de beoordeling van het geschil, dat over deze BTI was ontstaan, ontvallen.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 07/752 DK
uitspraak van de Douanekamer van 16 december 2008
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak nr. AWB 06/8589 van de meervoudige douanekamer van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 24 augustus 2007 in het geding tussen
de besloten vennootschap S B.V. te V, belanghebbende,
gemachtigden mr. H en mr. E
en
de inspecteur.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 februari 2006 aan belanghebbende onder nummer NL RTD-2006-000437 een bindende tariefinlichting (hierna: BTI) afgegeven, waarbij het hierna sub 3.3. vermelde product is ingedeeld onder post 2923 90 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GN).
1.2. Op 21 februari 2006 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de BTI. Bij uitspraak van 15 juni 2006, kenmerk 06/379/2403/143, heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
Op 21 juli 2006 is belanghebbende van dit besluit in beroep gekomen bij de rechtbank.
1.3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2007, verzonden op 27 augustus 2007, het beroep gegrond verklaard en de BTI vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het product waarvoor de BTI is afgegeven dient te worden ingedeeld onder post 2936 90 00 van de GN, daartoe overwegende
“6.1. Op grond van de stukken van het geding en hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat het betreffende product geen zout is. De rechtbank baseert zich daarbij op de door prof. B onder 2.3 vermelde verklaring. Verweerders verklaring ter zitting - zakelijk weergegeven – dat de juistheid van deze stelling niet relevant is aangezien slechts naar de tariefindeling dient te worden geoordeeld, maakt dit oordeel niet anders. Met het oordeel van de rechtbank dat het product geen zout betreft oordeelt de rechtbank voorts dat het product naar de tekst van post 2936 9000 niet onder deze post ingedeeld kan worden. In de toelichting van de Internationale Douaneraad (IDR) op post 2936 wordt weliswaar genoemd “(…) 6. betaïne, een quaternair zout”, doch aan dit (gezaghebbend) hulpmiddel bij de uitlegging van de Gecombineerde Nomenclatuur kan alleen betekenis toegekend worden indien de letterlijke bewoording van de post wordt uitgelegd of toegelicht. Nu de rechtbank van oordeel is dat het product geen zout is, kan aan de toelichting in dit geval geen betekenis worden toegekend nu de toelichting een uitbreiding geeft aan de letterlijke tekst.
6.2. Ter zitting zijn partijen tot de slotsom gekomen dat wetenschap en indelingssystematiek niet tot dezelfde uitkomst leiden. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat het product ingedeeld moet worden als een (pro)vitamine. Verweerders stelling dat de onder post 2936 genoemde vitamines uitputtend bedoeld zijn vindt geen steun in de toelichting van de IDR. Door eiseres is gesteld en door verweerder niet bestreden dat er geen sluitende definitie is van vitamine. Door eiseres is gesteld en door verweerder niet bestreden dat het product in haar werkzaamheid overeenkomsten heeft met vitaminen.”
2. De procedure voor de Douanekamer
2.1. Tegen de sub 1.3. vermelde uitspraak van de rechtbank heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 4 oktober 2007, ingekomen bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: Douanekamer) op 5 oktober 2007.
2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. Op 28 februari 2008 is van de inspecteur een conclusie van repliek ingekomen; op 26 maart 2008 een conclusie van dupliek van belanghebbende.
2.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. H en mr. E, tot bijstand vergezeld van H, J, M en R, en namens de inspecteur mr. ing. D, tot bijstand vergezeld van G en E. Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
3. De feiten
3.1. De inspecteur heeft naar aanleiding van de sub 1.3. vermelde uitspraak van de rechtbank de in het geding zijnde BTI met het kenmerk NL RTD-2006-000437 ingetrokken. Op 18 september 2007 heeft hij aan belanghebbende een nieuwe BTI verstrekt met het kenmerk NL RTD-2007-003347. Het litigieuze product is in deze BTI ingedeeld onder post 2936 29 90 van de GN.
3.2. Bij brief van 14 januari 2008 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat de BTI met het kenmerk NL RTD-2007-003347 vanaf die datum niet meer geldig is en niet meer mag worden gebruikt bij de aangiften.
3.3. Op 15 januari 2008 heeft de inspecteur aan belanghebbende een BTI verstrekt met het kenmerk NL RTD-2008-000113. Daarbij is het product Betain96 ingedeeld onder post 2923 90 00 van de GN.
Betain96 is in vak 7 van deze BTI, onder het kopje “Omschrijving van het goed”, als volgt omschreven:
“Betain 96, zijnde licht geel gekleurde korrels verkregen bij de extractie of de raffinage van suiker. Het produkt wordt gebruikt als toevoeging in diervoeding.”
Voorts is in vak 7 van deze BTI nog het volgende vermeld:
“Deze BTI dient ter vervanging van de BTI met kenmerk NL-RTD-2006-000437.”
4. Het geschil en de relevante wetsbepalingen
In geschil is onder meer de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Omdat de douanekamer aangaande dit geschilpunt zal overwegen en beslissen in voege als hierna sub 6. casu quo 8. zal volgen, is een omschrijving van de overige geschilpunten en de standpunten van partijen daaromtrent in casu niet noodzakelijk.
5. Standpunten van partijen
5.1. De inspecteur
5.1.1. Ondanks het feit dat de in het geschil zijnde BTI met het kenmerk
NL-RTD-2006-00437 is ingetrokken, is het procesbelang bij de zaak niet verloren. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de indeling van de goederen. Deze uitspraak heeft nog steeds rechtskracht en tussen belanghebbende en de inspecteur is nog steeds in geschil onder welke post het onderhavige product moet worden ingedeeld. Belanghebbende is thans in het bezit van een BTI voor het product Betain96 die als goederencode 2923 90 00 heeft. Ook uit deze nieuwe BTI die aan belanghebbende is verstrekt blijkt dat het procesbelang geenszins verloren is gegaan.
5.1.2. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijke weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de BTI met het kenmerk NL RTD-2007-003347. Ook tegen de afgifte van de BTI met het kenmerk NL RTD-2008-000113 heeft zij bezwaar aangetekend. Beide bezwaren zijn aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige zaak.
Er is volgens de jurisprudentie sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het resultaat dat de inspecteur mag duidelijk zijn: het hoger beroep is specifiek gericht tegen het oordeel van de rechtbank. Deze uitspraak is nog niet onherroepelijk geworden en heeft derhalve rechtskracht. Verzocht wordt daarom de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Dit resultaat kan daadwerkelijk worden bereikt indien het Hof de opvatting van de inspecteur voor wat betreft de indeling van Betain96 bevestigt en het hoger beroep gegrond verklaart. In dat geval heeft de uitspraak van het Hof ook feitelijke betekenis: Betain96 moet worden ingedeeld in post 2923, zijnde de post zoals vermeld op de nieuwe BTI van 15 januari 2008.
5.2. Belanghebbende
5.2.1. De BTI in kwestie is geen onderwerp van geschil meer; de oorspronkelijke bestaat niet meer. Er is bijgevolg ook geen procesbelang meer. Niet van belang is dat het hoger beroep zich in de eerste plaats richt op het oordeel van de rechtbank. Voor een ontvankelijk beroep is een geschil over een besluit vereist. Er is geen geschil meer over een besluit, want het besluit bestaat niet meer. Een eventuele uitspraak in deze procedure heeft dan ook nog louter een principiële betekenis. Bovendien moet worden bedacht dat, wat de Douanekamer ook beslist, het beoogde doel van de inspecteur, te weten het in stand laten van de oorspronkelijke BTI, met het hoger beroep niet meer kan worden bereikt.
5.2.2. Ter zitting heeft belanghebbende, zakelijke weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd.
Voorstelbaar zou zijn dat de bezwaarfase wordt overgeslagen indien de Douanekamer tot een niet-ontvankelijkheid zou beslissen.
Hoewel er geen geschil meer is, gaat het vandaag op de zitting toch nog over de reeds ingetrokken BTI. De douane is geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar. Dit is een standaardsituatie van het verlies van procesbelang. De bestuursrechter is alleen in het kader van een geschil met betrekking tot een bestuursbesluit tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen. Als een dergelijk geschil niet langer bestaat, kan de rechter geen uitspraak doen.
De BTI is door de douane zelf ingetrokken. Wat precies aan deze intrekking ten grondslag heeft gelegen, is onduidelijk. Wel staat vast dat belanghebbende op dit punt niets valt te verwijten. De intrekking is geheel en al toe te schrijven aan de douane.
Procederen zonder een correcte juridische basis, te weten bezwaar en beroep tegen een rechtsgeldige beschikking, is in Nederland nu eenmaal niet toegestaan. Voor douane-expediteurs en importeurs geldt dat die slechts juridische actie tegen de douane kunnen ondernemen indien de douane een beschikking uitvaardigt of weigert een beschikking te nemen. Ook de inspecteur moet aan de formele eisen voldoen indien hij beroep wil instellen tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De toegang tot de rechter is aan spelregels gebonden en het is vanwege de duidelijkheid en rechtszekerheid belangrijk dat een ieder zich aan die regels houdt en moet houden.
6. De overwegingen van de Douanekamer
6.1. Voor de ontvankelijkheid is noodzakelijk dat het beroep betrekking heeft op een belastingaanslag of een ander in de heffingswet voor bezwaar vatbaar verklaard besluit.
6.2. Nu de inspecteur de oorspronkelijke BTI, met nr. NL RTD-2006-000437, heeft ingetrokken, is het belang aan de beoordeling van het geschil, dat over deze BTI was ontstaan, ontvallen.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. De Douanekamer acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten zoals is voorzien in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze worden vastgesteld op 2,5 (verweerschrift, verschijnen ter zitting en dupliek) x 1 (gewicht) x € 322,-- = € 805,--.
7.2. Nu de inspecteur hoger beroep heeft ingesteld en de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt ingevolge artikel 27l, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van de Staat een griffierecht geheven van
€ 428,--.
8. De beslissing
De Douanekamer :
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en wijst de
Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 805,--, aan belanghebbende te
voldoen;
- heft van de Staat der Nederlanden griffierecht ten bedrage van € 428,--.
De uitspraak is vastgesteld op 16 december 2008 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mrs. A. Bijlsma en M.J. Kuiper, leden, in tegenwoordigheid van de griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
De Douanekamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.