Gerechtshof Amsterdam, 10-12-2008, BH0938, 07/00627
Gerechtshof Amsterdam, 10-12-2008, BH0938, 07/00627
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 december 2008
- Datum publicatie
- 28 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BH0938
- Zaaknummer
- 07/00627
Inhoudsindicatie
Onderwerp van geschil is de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. In hoger beroep blijkt dat de datum van de aanslag op de schermprint uit het computersysteem van de belastingdienst afwijkt van de datum op het aanslagbiljet. Het bezwaar is ten onrechte niet- ontvankelijk verklaard. Het Hof wijst de zaak terug naar de inspecteur.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P07/00627
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],
wonende te [Y],
belanghebbende,
gemachtigde mr. J.C.J. Smallenbroek,
tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 06/10282 van de rechtbank Haarlem van 23 juli 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Belanghebbende heeft bij brief gedagtekend 16 november 2005 bezwaar gemaakt, door de inspecteur op 17 november 2005 ontvangen. De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 7 augustus 2006, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2007, verzonden op 26 juli 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 6 september 2007, bij het Hof ingekomen op 7 september 2007, aangevuld bij brief van 10 oktober 2007.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Na hiervoor door partijen verleende toestemming heeft het Hof op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Tot de stukken van het geding behoort een schermprint van de aanslag
Inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2001 van belanghebbende uit het computersysteem van de Belastingdienst. Op deze schermprint staat vermeld: “Dagtekening: 21-09-2005”.
2.2. Op grond van de datum opgenomen in de onder 2.1. beschreven schermprint heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaarschrift van belanghebbende door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard en heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.3. In hoger beroep is in geschil de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag
inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
2.4. In hoger beroep heeft belanghebbende een kopie van het aanslagbiljet
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 overgelegd met dagtekening 5 oktober 2005.
2.5. Zowel belanghebbende als de inspecteur stellen in hoger beroep dat, gelet op de
dagtekening van de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde aanslag, het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.6. Nu blijkt dat de aanslag is gedagtekend 5 oktober 2005 en niet gesteld of is gebleken dat
de aanslag na dagtekening is bekendgemaakt, is de bezwaartermijn aangevangen op 6 oktober 2005 en geëindigd op 16 november 2005.
De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaarschrift, gedagtekend 16 november 2005, op 17 november 2005 ontvangen.
2.7. Op grond van artikel 6:9, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht is bij
verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen
2.8. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bezwaar niet langer dan een week na afloop van de termijn door de belastingdienst is ontvangen, is het bezwaar naar het oordeel van het Hof ten onrechte niet-ontvankelijkheid verklaard.
2.9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar dienen te worden vernietigd. Het Hof draagt de inspecteur op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.10. Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende met betrekking tot het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof de vergoeding voor de proceskosten in beroep vast op € 322 (= 2 ter zake van proceshandelingen x 0,5 ter zake van wegingsfactor x € 322) en in hoger beroep op € 161 (= 1 ter zake van proceshandelingen x 0,5 ter zake van wegingsfactor x € 322).
2.11. Nu belanghebbende bij de gelijktijdige behandeling van de beroepen bij de rechtbank betreffende de jaren 2001 en 2002 slechts eenmaal griffierecht heeft betaald en dit griffierecht reeds vergoed heeft gekregen bij uitspraak van de rechtbank, is een vergoeding van het bij de rechtbank verschuldigde griffierecht niet aan de orde.
3. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voorzover deze betrekking heeft op het jaar 2001 (kenmerk 06/10282), behoudens hetgeen de rechtbank heeft beslist met betrekking het griffierecht;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- draagt de inspecteur (overigens) op opnieuw uitspraak op het bezwaarschrift te doen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak omtrent de tijdigheid van het bezwaar is overwogen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 483 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 106.
Aldus vastgesteld door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, P.F. Goes en J.A. van Horzen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 10 december 2008 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.