Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2008, BH0940, 06/00526 en 06/00527
Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2008, BH0940, 06/00526 en 06/00527
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 december 2008
- Datum publicatie
- 28 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BH0940
- Zaaknummer
- 06/00526 en 06/00527
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is taxi-ondernemer. Op basis van aantekeningen uit de werkplaatsagenda van een inbouwbedrijf komt het Hof tot de conclusie dat een kilometertelleronderbreker (KTO) is ingebouwd. Derhalve geen correcte km-administratie: correcties in IB + MRB-sfeer zijn terecht.
Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zijn de IB en MRB boeten met 10% verminderd.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 06/00526 en 06/00527
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X],
wonende te [Z],
belanghebbende,
gemachtigde mr. H. van Schuppen,
tegen de uitspraak in de zaken met de nummers 05/4579 en 05/4582 van de rechtbank Haarlem van 25 oktober 2006 in het geding tussen
belanghebbende
en
- de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur;
- de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn,
de inspecteur MRB.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1998 (06/00527)
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.614 (verder ook de navorderingsaanslag IB 98). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag heeft de inspecteur bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de aanslag (de IB-boete).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 augustus 2005, de aanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 25% van de aanslag, te weten
ƒ 1.707.
Bij uitspraak van 25 oktober 2006, verzonden op 26 oktober 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.2. Met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting (MRB; 06/00526)
De inspecteur MRB heeft met dagtekening 2 april 2004 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 4 juni 1999 (verder ook: het MRB-naheffingstijdvak) een naheffingsaanslag betreffende de motorrijtuigenbelasting (verder ook de MRB) opgelegd van € 466. Tegelijkertijd is een boete vastgesteld van 100% van het bedrag van de aanslag.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur MRB bij uitspraak, gedagtekend 29 juli 2005, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 50% van het bedrag van de aanslag (de MRB-boete), te weten € 233.
Bij uitspraak van 25 oktober 2006, verzonden op 26 oktober 2006, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Met betrekking tot het hoger beroep
Tegen bovenstaande uitspraken van de rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 4 december 2006, bij het Hof ingekomen op 4 december 2006, en aangevuld bij brief van 1 februari 2007.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld: de zaken 06/526 en 06/527.
2. Overwegingen
2.1. Feiten
Het Hof stelt de feiten vast zoals hierna opgenomen.
2.1.1. Belanghebbende exploiteerde onder de naam V.O.F. Taxinummer [abc] tezamen met [Y] een taxibedrijf. Voor de werkzaamheden werd gebruik gemaakt van de auto met kenteken aa-bb-01 (verder de taxi). Het kenteken van de taxi stond - blijkens een tot de gedingstukken behorende print van gegevens uit het kentekenregister - vanaf 4 oktober 1996 op naam van belanghebbende. De cataloguswaarde van de taxi was ƒ 75.029. Het betrof een Audi van het type A6.
2.1.2. Belanghebbende heeft met [Inbouwbedrijf D] ([Inbouwbedrijf D]) een afspraak gemaakt voor het verrichten van werkzaamheden aan de taxi op vrijdag 19 september 1997.
2.1.3. In [Inbouwbedrijf D] werd een werkplaatsagenda gehanteerd. Tot de gedingstukken behoort een afschrift uit de werkplaatsagenda betreffende 19 september 1997 waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:
“…Audi A6 [0612345678] 10e –’96 oude periode
Meter en mob inbouw. teller onderbreker met afstand.”
2.1.4. In het bestand van OLT-AZAM, de taxivergunningverlenende instantie, staat in dezelfde kolom als de personalia van belanghebbende (naam, voornamen, geboortedatum) onder meer het nummer [0612345678].
2.1.3. [Inbouwbedrijf D], waarvan [D] tot 1 mei 1999 eigenaar was, is met ingang van die datum verkocht. De kopers hebben het bedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma (verder de VOF) voortgezet. Het Hof leidt uit de stukken af dat de kopers in de stukken ook met 2e verdachte of 3e verdachte worden aangeduid en hun verklaringen zijn genummerd met V-02/… respectievelijk V-03/… .
2.1.5. Twee personen hebben ten behoeve van [Inbouwbedrijf D] en de VOF gewerkt; de ene als werknemer (verder de werknemer), de ander als losse arbeidskracht.
Uit alle gedingstukken tezamen genomen leidt het Hof af dat de werknemer in de processen-verbaal ook als getuige G-01 wordt aangeduid.
2.1.6. Tot de gedingstukken behoren de door de inspecteur ingebrachte processen-verbaal van ambtshandelingen van de FIOD Vestiging Amsterdam, genummerd AH/04, AH/05, AH/09 en AH/10, alsmede een door de inspecteur ingebracht proces-verbaal van verhoor van - naar het Hof uit de stukken afleidt – de werknemer.
De processen-verbaal zijn opgemaakt naar aanleiding van het vermoeden dat door [Inbouwbedrijf D] en/of de VOF zogeheten kilometertelleronderbrekers (KTO’s) werden ingebouwd en dat de omzet niet volledig in de boeken werd verantwoord.
In de hierna aangehaalde citaten uit de processen-verbaal zijn sommige passages door de inspecteur onherkenbaar gemaakt. Het Hof heeft deze passages tussen accolades geplaatst.
2.1.7. Een KTO is een in een auto aangebrachte schakelmechanisme waarmee de kilometerteller langs elektronische weg kan worden uitgeschakeld, zodat deze tijdens het rijden niet doortelt, dan wel waarmee de kilometerteller, die tijdens het rijden normaal blijft functioneren, na een of meer ritten kan worden teruggezet op de stand die op de teller stond vóór aanvang van die rit(ten). Het was in 1997 mogelijk een KTO van een afstandsbediening te voorzien.
2.1.8. In AH/04 (‘Onderzoek {…} fraudepatroon’), opgemaakt 25 juni 2001, staat:
“Op 5 december 2000 (V-02/05) verklaart de verdachte {...}
‘“U toont mij thans een in beslag genomen agenda (…) Ik herken deze agenda als zijnde de agenda van de zaak, welke betrekking heeft op het jaar 2000. Deze agenda wordt gebruikt om de afspraken voor de inbouw en reparaties te noteren.
Zoals u ziet zijn de werkdagen geboekt met afspraken. (…). Zoals u ziet staan er door veel afspraken een geel gearceerde streep. (…) In het begin streepten wij de afspraken met geel aan, waar een onderbreker in gebouwd moest worden. Later hebben we veel meer afspraken geel gemaakt. We deden dit omdat het anders zo op zou vallen. Dit was mijn idee maar we streepten eigenlijk met z'n drieën aan. Ik bedoel hiermee {...} en ik. Als ik het nu terug zie kan ik door de verkleuring zien wie er voor de onderbreker is gekomen. De oude gele verkleuring is een onderbreker. Ik zal u er een paar aanwijzen. Ik zie bij maandag 24 juli 2000 een oude gele verkleurde streep staan. Dit betrof een afspraak met {…} uit {...}. Het betrof een Mercedes waar een onderbreker ingebouwd moest worden. Ik kan me deze {…} niet voor de geest halen, het zijn er ook zo veel geweest. (…)
U toont mij nu een agenda (…) Ik herken deze agenda als onze agenda van de zaak. Hij heeft betrekking op het jaar 1999. In deze agenda werden de afspraken genoteerd voor de werkplaats, welke betrekking hadden op het inbouwen van allerlei apparatuur in taxi's.
Ook de onderbrekers werden hier in genoteerd.”’
In een proces-verbaal van de Politie Amsterdam-Amstelland (…) is een registratie van een aantal relevante telefoongesprekken opgenomen. Hierin is het volgende te lezen: Uit een op 26 oktober 2000 afgeluisterd telefoongesprek, door de Politie Amsterdam (…) blijkt dat een man genaamd {…} van {…} belt met {…} (werknemer {…}). Hij vraagt naar {…} Die zijn er niet. Dan zegt {…} “ik heb een afspraak voor woensdag. Mijn nummer is bekend voor het inbouwen van een mobilofoon. Maar nou had ik ook voor dinsdag een afspraak voor diversen. Dus een onderbrekertje erin”.
Naar aanleiding van deze verklaring en telefoontap hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld in de administratie, zoals afsprakenagenda's en facturen, van {…} over de jaren 1999 en 2000.
Het onderzoek heeft zich met name gericht op de vraag of de ontvangsten, verkregen met de inbouw van kilometertelleronderbrekers, in de administratie van de {...} zijn verantwoord.
Met betrekking tot het jaar 1999:
(…) Op 4 december 2000 verklaart 3e verdachte {…} (V-03/04):
“Om afspraken te noteren voor het inbouwen van een onderbreker werd in begin gebruik gemaakt van een gele stift, later van de term diversen”.
(…) Op 5 december 2000 verklaart 2e verdachte {…} (V-02/05):
(…) “U kunt zien aan het woord 'diverse' dat het om een onderbreker gaat. Ik zie bij donderdag 14 oktober 1999 het woord 'diverse' staan. Dit betreft het inbouwen van een onderbreker in een espace van E{…} v{..} T{…}”.
2.1.9. In AH/05 (‘Benadering van niet verantwoorde netto-opbrengst t.b.v. nadeelberekening’), opgemaakt op 29 augustus 2001, staat:
“Op de vraag of de bedragen, ontvangen door het inbouwen van kilometertelleronderbrekers buiten de boeken zijn gebleven heeft verdachte {…} verklaard:
“Tot nu toe heb ik alle verdiensten van de onderbrekers buiten de boekhouding gehouden en dat geldt ook voor {…} het geld was dus zwart” (...)
Verdachte {…} verklaart op de vraag of hij op de hoogte was van het feit dat de volledige omzet in de boekhouding moet worden verwerkt en wat de reden is voor het niet in de boekhouding opnemen van de ontvangen bedragen:
“Natuurlijk ben ik daarvan op de hoogte. De reden voor het niet verwerken in de boekhouding ligt in het feit dat de chauffeurs geen rekening wilden hebben. (…) pv-code V03/04 (…)
Door ons, verbalisanten, is een overzicht samengesteld van de afspraken welke in het afsprakenboek van de {…} zijn geboekt onder de term “diversen” dan wel afspraken die (donker)geel zijn gearceerd. Deze afspraken hebben vermoedelijk betrekking op de inbouw van kilometertelleronderbrekers (…)
Met betrekking tot het feit dat de inbouw van kilometertelleronderbrekers ook plaatsvond ná overname van de {…} door 2e verdachte {…} en 3e verdachte {…} verklaart {…} op 5 december 2000 (V-02/04):
“Toen we de zaak overnamen, merkten dat daar kilometeronderbrekers werden ingebouwd. Dit gebeurde door {…}.”
2.1.10. In AH/09 (‘Beschrijving fraudepatroon {…}’), opgemaakt op 25 juni 2001, staat:
“Nader onderzoek afsprakenagenda's
De afsprakenagenda's van {…} over de jaren 1997, 1998 en 1999 zijn door ons, verbalisanten, nader onderzocht. Hierbij zijn met name de afspraken onder de noemer 'diverse' vergeleken met de facturen welke zijn aangetroffen in de administratie van {…}. Uit de overzichten komt naar voren dat de omschrijving “diverse” regelmatig in de afsprakenagenda's voorkomt.
Wij, verbalisanten, merken op dat er in de afsprakenagenda's een groot aantal afspraken is genoteerd waarvan geen facturen in de administratie van {…} door ons zijn aangetroffen. Wanneer er wél facturen van een in de agenda genoteerde afspraak werden aangetroffen, zijn hierop alleen de reguliere werkzaamheden vermeld; in geen enkel geval wordt er melding gemaakt van de inbouw van een kilometertelleronderbreker.
Wij, verbalisanten, hebben een aantal van deze facturen gebundeld en bijgevoegd. De afspraken die aan deze facturen ten grondslag liggen zijn in de afsprakenagenda van {...}genoteerd onder de noemer “diverse”.
Op de betreffende facturen zijn alleen de reguliere werkzaamheden vermeld en in geen enkel geval wordt er melding gemaakt van de inbouw van een kilometertelleronderbreker. Wanneer er op de factuur “diversen” is vermeld, heeft dit, gelet op de prijs, betrekking op materialen die bij de inbouw van de reguliere werkzaamheden worden gebruikt en niet op de inbouw van een kilometertelleronderbreker. (...)
Door ons, verbalisanten, zijn overzichten gemaakt van diverse afspraken met de omschrijving “diverse” in de agenda's van 1997, 1998 en 1999 ten name van {...} zijn opgenomen. (…)
Gelet op de verklaring van {...} (pv-code V04/04) kan worden aangenomen dat deze afspraken vermoedelijk betrekking hebben op de inbouw van kilometertelleronderbrekers.
Uit de afsprakenagenda van het jaar 1997 kan worden afgeleid dat er in tenminste {…} gevallen sprake is geweest van de inbouw-, of uitbouw van kilometertelleronderbrekers. In het jaar 1998 bedroeg dit aantal {…} en in het jaar 1999 (tot de datum van overname) bedroeg dit aantal tenminste {…}. Een en ander is af te leiden uit de omschrijvingen “diverse” in de afsprakenagenda. Ook wanneer de naam {…} voorkomt heeft dit vermoedelijk betrekking op de inbouw van een kilometertelleronderbreker.”
2.1.11. In het proces-verbaal van het verhoor van verdachte {…}, opgemaakt op 4 december 2000 (V-03/02) staat:
Kilometertelleronderbrekers {…}.
Bij ons, {…}, wordt ongeveer twee a drie maal per week een kilometertelleronderbreker ingebouwd.
Deze worden ingebouwd door {…}. Het materiaal wordt ingekocht door {…} bij {…}, {…}te {…}.
(…)
{…}heeft bij ons ook kilometertelleronderbrekers ingebouwd. Dit was tot ongeveer januari 2000. Altijd op maandag was hij op afroep beschikbaar. (…) Ik vond hem zeker brutaal toen hij ons {…}gulden vroeg voor het gebruik maken van zijn diensten, op het moment van overname van {…}
(…)
{…}deed de Mercedessen. Hij is daar in gespecialiseerd. (...)
Nut van een kilometertelleronderbreker
Jongens die prive reden gingen met de taxi's op vakantie wat je hoort. Ze zullen het gebruikt hebben voor prive kilometers. Vrije dag naar Zandvoort of even naar Oma. Het zou ook kunnen dat ze de kilometertelleronderbreker gebruikt hebben voor zakelijke kilometers. (…)
Zakelijke kilometers
Als de kilometertelleronderbreker wordt gebruikt voor de zakelijke kilometers en daardoor de rittenstaten valselijk worden opgemaakt, door minder ritten op te geven, kloppen de maandoverzichten niet en de opgave naar de Belastingdienst ook niet
Ik wil als laatste toevoegen aan deze verklaring dat {…} en ik niet het brein zijn van het kilometertelleronderbreker verhaal. Door de overname van {…} hebben wij dit er bij gekregen. {…} is op zich een goede kracht en wilden we er bij hebben. Zonder hem hadden we de zaak eigenlijk niet over willen nemen. We baalden dat hij alleen de maandag, dinsdag en woensdag wilde werken en niet de hele week voor de gewone werkzaamheden.”
2.1.12. In het proces-verbaal van het verhoor (G-01/06) van de werknemer, opgemaakt op 6 december 2000 staat:
“De witte map hoort bij mijn werk. Om precies te zijn is de map van mijn vriendin en de aantekeningen zijn van werk.
De aantekeningen die erin zitten gaan onder andere over door mij ingebouwde kilometerstandonderbrekers. Er zitten ook aantekeningen in over door mij ingebouwde taximeters maar het meer en deel van de aantekeningen gaat over de inbouw van kilometerstandonderbrekers.
Ik heb aangetekend wanneer, bij welk taxinummer, bij welk merk en type auto en in sommige gevallen op welke manier ik een kilometerstand onderbreker heb ingebouwd. Dit laatste heb ik vooral bij de wat ingewikkeldere gevallen gedaan. De eerste jaren heb ik alle inbouwen precies bijgehouden. Later is het gaan versloffen en heb ik niet meer iedere inbouw aangetekend.
(…)
In het allereerste begin, ten tijde van {…}(… ), werden (…) schakelaars gebruikt om de kilometertellers stil te zetten. (…) Als een klant een taximeter ingebouwd wilde hebben, werd op aanvraag van de klant ook gelijk een schakelaartje tussen de pulsdraad geplaatst. Op het geheel van het inbouwen van een taximeter was het nagenoeg te verwaarlozen (…). Het zat bij het totale pakket in.
(…)
Ik ken {…} vanuit de periode van {…}. Hij kwam op een gegeven moment in de garage {…}. Ik denk dat dat ongeveer, ik weet het niet meer exact, in 1997 geweest zal zijn. Het is mij in het begin niet duidelijk geweest wat hij eigenlijk in de garage kwam doen. Op een gegeven moment kwam ik erachter dat hij kilometerstandonderbrekers inbouwde. Dat bleek uit taxichauffeurs die naar hem vroegen, afspraken die met hem gemaakt werden en meer van dat soort dingen. Hierdoor kwam ik er uiteindelijk achter dat hij kilometerstandonderbrekers inbouwde.
(…) Op dat moment bouwde ik zelf nog geen kilometerstandonderbrekers in. (…)
Mercedessen en BMW zijn de visitekaartjes voor de taxiwereld. Ben deed het inbouwen dan hoofdzakelijk voor de duurdere auto’s zoals de Mercedessen. {…} is vanaf medio 1997 tot voorjaar of zomer 2000 met het inbouwen van onderbrekers bezig geweest bij garage {…}.
(…)
Mijn periode van het inbouwen loopt van december 1997 tot heden. Dat is ook de periode dat ik mijn aantekeningen bij hield.”
2.1.13. Belanghebbenden heeft in zijn aangifte IB over 1998 en 1999 geen bijtelling privé gebruik auto aangegeven.
2.1.14. Op grond van artikel 72, eerste lid, onder n, van de Wet MRB is aan belanghebbende per 3 september 1997 op verzoek voor de taxi de zogenoemde taxivrijstelling verleend.
2.1.15. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de over de periode 3 september 1997 tot en met 2 september 1998 en de periode 4 oktober 1998 tot en met 3 oktober 1999 aan belanghebbende toegekende teruggaven van BPM. In het onderzoek is de heffing van inkomstenbelasting, omzetbelasting, premies arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen, premies ziekenfondswet over het privé gebruik van de taxi mede betrokken.
De resultaten van het onderzoek zijn aan de inspecteur MRB gerenseigneerd.
2.1.16. Op basis van voormeld onderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende met betrekking tot de inkomstenbelasting ten onrechte geen privé gebruik auto heeft aangegeven. Zijns inziens had belanghebbende over 1998 (ƒ 75.029 x 20%= ƒ 15.006 (€ 6.809) aan privé gebruik van de taxi moeten aangeven.
De inspecteur MRB heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de taxivrijstelling.
2.1.17. De inspecteur en de inspecteur MRB hebben naar aanleiding van de boekenonderzoeken onder meer de onder ‘Ontstaan en loop van het geding’ opgenomen aanslagen en boeten opgelegd.
2.2. Het geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil
- of belanghebbende conform artikel 42, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 (de Wet) overtuigend heeft aangetoond dat de taxi in 1998 voor minder dan 1.000
kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt;
- of de taxi in het MRB-naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer;
- of de IB-boete en de MRB-boete terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd.
2.2.1 De heffing van inkomstenbelasting
Toepassing van de autokostenfictie blijft ingevolge artikel 42, vijfde lid, van de Wet achterwege als blijkt – dat wil zeggen als belanghebbende overtuigend aantoont – dat de taxi op jaarbasis minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Een sluitende kilometeradministratie kan daarvoor als bewijsmiddel dienen, maar het bewijs kan ook op andere wijzen worden geleverd.
2.2.3. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbendes administratie onder andere vanwege de ingebouwde KTO ondeugdelijk en onbetrouwbaar was en dat – gelet op artikel 52 van de AWR – de bewijslast verzwaard wordt. Dit betekent dat het Hof het beroep ongegrond dient te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (art. 27e juncto art. 27j, derde lid, AWR).
Voorts meent de inspecteur dat belanghebbendes administratie onder andere de volgende gebreken bevat:
- de rittenkaarten zijn niet bewaard;
- de gegevens van de taxameter zijn door belanghebbende vernietigd;
- belanghebbende heeft de ingevolge de Wet Personenvervoer verplichte werkmap niet
overgelegd.
2.2.4. Belanghebbende betwist dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat er geen sprake is van privé-kilometers en beroept zich voorts op overmacht voor zover hij de afwezigheid van privé gebruik auto onvoldoende heeft aangetoond.
2.2.5. Betreffende het inbouwen van een KTO in de taxi heeft de rechtbank als volgt geoordeeld:
“4.4. Na afweging van de verklaring van eiser tegen het door verweerder ingebrachte bewijs is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het aan de stukken te ontlenen sterke vermoeden dat een kto is ingebouwd, door eiser onvoldoende is weersproken.
De omstandigheden die tot deze conclusie hebben geleid zijn de volgende:
- Zoals onder 2.4 beschreven hebben taxichauffeurs verklaard dat in en omstreeks 1998 op ruime schaal kto’s zijn ingebouwd.
- Uit de onder 2.6 vermelde door de eigenaar en medewerkers van het taxameterinbouwbedrijf afgelegde verklaringen blijkt dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van [D] behoorde om naast taxameters kto’s in te bouwen.
- De vermelding in de agenda van [D], zoals onder 2.5 weergegeven, van te verrichten werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat deze aantekening in de agenda ziet op het aanbrengen van een kto in de auto van eiser. Het opnemen van eisers taxinummer 345 (anders dan gemachtigde is de rechtbank van oordeel dat de handgeschreven aantekening voldoende duidelijk dit nummer aangeeft), het vermelden van het automerk en de aantekening 10e-’96 (waarbij de rechtbank verweerder volgt in zijn stelling dat dit ziet op het afgeven van het kenteken voor de auto in oktober 1996, zoals onder 2.2 omschreven) en de omstandigheid dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij kort na aankoop en het uitvoeren van een aantal reparaties bij [D] een taxameter en mobilofoon heeft laten inbouwen (waarbij de datering van de aantekening in de agenda logisch en in de tijd passend aansluit op de kort daaraan voorafgaande aankoop) leidt - op zich en in de onderlinge samenhang bezien – tot bedoeld oordeel.
De omstandigheid dat het aanbrengen van een kto in de agenda, anders dan de meeste gevallen zoals onder 2.6 omschreven, niet is aangeduid met ‘diversen’ maar met de vermelding ‘teller onderbreker met afstand’ kan niet aan verweerder worden tegengeworpen en leidt evenmin tot een ander oordeel.”
2.2.6. Belanghebbende heeft de volgende grieven tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerd. Hij stelt dat hij met het overleggen van de administratie waarover hij beschikt, heeft aangetoond dat hij minder dan 1.000 kilometer privé heeft gereden. Voor zover zijn administratie gebrekkig is, ligt dit aan omstandigheden die geheel buiten zijn invloedsfeer liggen.
Belanghebbende stelt tevens dat het bijhouden van een werkmap pas vanaf 1 april 1999 wettelijk verplicht is, zodat de naheffings- en navorderingsaanslagen voorzover ze betrekking hebben op de periode van vóór 1 april 1999 niet kunnen worden onderbouwd met het ontbreken van de werkmap.
Voorts stelt belanghebbende dat er geen KTO in de taxi was ingebouwd. Volgens belanghebbende zijn de cijfers voor ‘Audi A6’ in de aantekening in de werkplaatsagenda (zie 2.1.3.) dermate onnauwkeurig opgeschreven dat hier niet de inbouw van een KTO op kan worden gebaseerd.
Volgens belanghebbende blijkt uit de processen verbaal die zijn aangehecht als bijlage 8 bij het verweerschrift in eerste aanleg, dat alle afspraken ter zake van de inbouw van een KTO in de werkplaatsagenda werden genoteerd als ‘diverse’ of ‘diversen’, terwijl de vermeldingen ‘diverse’ of ‘diversen’ niet voorkomen bij de aantekening in de agenda die betrekking zou hebben op belanghebbende ; Voorts blijkt uit die p-v’s dat er vóór 2000 geen telefoonnummers bij de betreffende afspraak werden genoteerd. Belanghebbende beschouwt dit als contra-indicaties voor de gestelde inbouw van een KTO.
Belanghebbende stelt tot slot dat hij een radio met afstandbediening en geluidsonderbreking in de taxi heeft laten inbouwen. Indien dit bij [Inbouwbedrijf D] heeft plaatsgevonden zou de aantekening in de werkplaatsagenda daarop betrekking moeten hebben.
2.2.7. De inspecteur heeft gesteld dat bij [Inbouwbedrijf D] KTO’s werden ingebouwd. Volgens de inspecteur duidt de vermelding ‘teller onderbrek(er) met afstand’ in de werkplaatsagenda overduidelijk op het laten inbouwen van een KTO.
De inspecteur leidt uit het uittreksel van de vergunningverlenende instantie OLT-AZAM af dat het telefoonnummer in de aantekening in de werkplaatsagenda inderdaad het telefoonnummer is van belanghebbende. De aantekening in de werkplaatsagenda duidt volgens de inspecteur overduidelijk op het laten inbouwen van een KTO en niet, zoals belanghebbende heeft aangevoerd, op het inbouwen van een radio met afstandsbediening en geluidsonderbreking.
2.2.8. Door partijen zijn onvoldoende (duidelijke) gegevens aangevoerd om te kunnen vaststellen hoe belanghebbende zijn km-administratie had ingericht. Duidelijk lijkt in ieder geval te zijn dat belanghebbende rittenkaarten bijhield waarop hij dagelijks de begin- en de eindstand van de kilometerteller noteerde (zie zittingspv rechtbank). Wat hiervan verder zij, voor de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan is van primordiaal belang of de inspecteur geslaagd moet worden geacht in het – op hem rustende bewijs – van de aanwezigheid van een KTO in de taxi van belanghebbende. Met betrekking tot die vraag acht het Hof de volgende feiten en omstandigheden van betekenis.
2.2.9. Belanghebbende is eigenaar van een Audi A6, die vanaf oktober 1996 opgenomen is in het kentekenregister. In de werkplaatsagenda van [Inbouwbedrijf D] staat op vrijdag 19 september 1997 bij 8.00 uur een aantekening vermeld. Het Hof leest deze aantekening als volgt:
“345 Audi A6 [0612345678]
Meter en mob inbouw, teller onderbrek met afstand”
In het register van de taxi-vergunningverlenende instantie staat bij de personalia van belanghebbende het nummer ‘[0612345678]’. Uit dit nummer - dat overduidelijk het nummer van een mobiele telefoon aanduidt - leidt het Hof af dat het in de werkplaatsagenda opgeschreven nummer [0612345678] belanghebbendes mobiele nummer is. De verklaring van belanghebbende dat dit mobiele nummer hem onbekend is, acht het Hof ongeloofwaardig. Immers indien belanghebbende destijds een ander mobiel telefoonnummer had, was het voor hem gemakkelijk geweest en had het derhalve op zijn weg gelegen om dat aannemelijk te maken. Maar belanghebbende heeft hieromtrent niets ingebracht.
Alles tezamen genomen in onderling verband bezien acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende op 19 september 1997 een afspraak had bij [Inbouwbedrijf D] om enige apparatuur in de taxi te laten inbouwen.
2.2.10. Op grond van de processen verbaal opgenomen onder 2.1.8. tot en met 2.1.12., acht het Hof aannemelijk dat, zoals de inspecteur heeft gesteld, vanaf omstreeks maart 1997 bij [Inbouwbedrijf D] op betrekkelijk grote schaal KTO’s werden ingebouwd in taxi’s. Belanghebbende heeft overigens ook niet betwist dat zulks bij [Inbouwbedrijf D] gebeurde.
2.2.11. Gelet op de in de werkplaatsagenda van [Inbouwbedrijf D] bij 19 september 1997 geschreven woorden ‘Meter en mob inbouw. teller onderbrek(er) met afstand’, het daarbij vermelde telefoonnummer, alsmede gelet op hetgeen is overwogen onder 2.2.10, acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende bij het inbouwbedrijf onder meer een KTO heeft laten inbouwen. Het Hof acht het in dit verband meer in het bijzonder aannemelijk dat met de woorden ‘teller’ en ‘onderbrek(er)’ is gedoeld op (de inbouw van) een kilometertelleronderbreker en het ziet dit oordeel niet weerlegd door de diverse verklaringen die belanghebbende daarover heeft afgelegd. Blijkens het proces-verbaal van de rechtbank heeft belanghebbende verklaard bij [Inbouwbedrijf D] een mobiele telefoon, een tax (waarbij het Hof ervan uitgaat dat daarmee een taxameter is bedoeld) en een ‘ingewikkelde radio’ te hebben laten inbouwen en weet hij niet meer of dit op 19 september 1997 is gebeurd. In zijn hoger beroepschrift ontkent hij het bij de rechtbank zo verklaard te hebben en stelt hij dat indien hij een radio bij het inbouwbedrijf heeft laten inbouwen de aantekening in de werkplaatsagenda daarop betrekking moet hebben, maar in zijn pleitnota in hoger beroep ontkent hij vóór 2000 bij [Inbouwbedrijf D] te zijn geweest.
Niet in geschil is overigens dat belanghebbende een taxameter en een mobiele telefoon in zijn taxi heeft laten inbouwen. Van een – van 19 september 1997 – afwijkende dag waarop dat is geschied heeft belanghebbende (op wiens weg dit zou hebben gelegen) evenwel geen bewijs bijgebracht.
2.2.12. Aan het voorgaande doet niet af dat - naar belanghebbende gesteld heeft en het Hof aannemelijk acht - de inbouw van een KTO normaliter op een andere wijze in de werkplaatsagenda werd aangeduid.
2.2.13. Zoals het Hof reeds heeft aangeduid in 2.2.8. is het voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kilometeradministratie van belanghebbende van primordiaal belang of moet worden uitgegaan van de aanwezigheid van een KTO in de taxi van belanghebbende. De aanwezigheid van een KTO in een auto maakt het immers degene die in die auto rijdt mogelijk op ieder willekeurig moment en zo vaak als hij belieft te bewerkstelligen dat de kilometerteller de afgelegde kilometers niet goed registreert en telt. Omdat het ervoor moet worden gehouden dat een ingebouwde KTO ook daadwerkelijk wordt gebruikt – in casu ontbreekt iedere aanwijzing van het tegendeel – houdt het voorgaande in dat de kilometerteller niet meer de feitelijk met de auto gereden kilometers aangeeft. Per definitie kan dan niet meer met een op kilometertellerstanden gebaseerde kilometeradministratie aannemelijk worden gemaakt dat er minder dan 1.000 km privé met de taxi is gereden.
2.2.14. Tot eenzelfde oordeel komt het Hof in een geval waarin in een taxi een KTO is inge-bouwd en de ondernemer/taxichauffeur zijn rittenkaarten (niet aan de hand van de kilometer-teller maar) aan de hand van een per dienst op nul teruggezette taxameter invult, zonder dat hij de gegevens van de taxameter onmiddellijk voorafgaande aan het op nul zetten daarvan op papier registreert en bewaart. Ook in dit geval bestaat immers de mogelijkheid om met behulp van de KTO de kilometerteller te manipuleren en een willekeurig aantal kilometers – zakelijk of privé – niet in de kilometeradministratie op te nemen. Door het op nul zetten van de taxameter en het niet bewaren van de door de taxameter geregistreerde gegevens kan ook langs die weg niet het daadwerkelijk gereden aantal kilometers worden vastgesteld, zodat geen controle mogelijk is van de op rittenkaarten gebaseerde kilometeradministratie.
2.2.15. Het Hof kan, zoals volgt uit 2.2.13. en 2.2.14., in het midden laten of belanghebbende zijn kilometeradministratie bijhield aan de hand van de taxameter of de kilometerteller. Bij gebreke van iedere aanwijzing van het tegendeel acht het Hof niet aannemelijk dat de KTO in 1998 uit de taxi is verwijderd of buiten gebruik is gesteld.
Nu aannemelijk is dat in de taxi een KTO aanwezig was gedurende 1998, moet geoordeeld worden dat zijn kilometeradministratie over die periode manipuleerbaar is geweest en daarmee niet geschikt was om het door artikel 42, vijfde lid, van de Wet vereiste bewijs te leveren.
Ook voor het overige heeft belanghebbende geen bewijsmiddelen bijgebracht waarmee hij overtuigend heeft aangetoond dat met de taxi in 1998 minder dan 1.000 kilometer privé is gereden.
Belanghebbendes subsidiaire stelling dat zijn - in psychische problemen geraakte - boekhouder verantwoordelijk was voor de boekhouding en dat hem dus niet kan worden verweten dat hij niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, kan hem niet baten. Allereerst is ’s Hofs oordeel met betrekking tot de betrouwbaarheid van de kilometeradmi-nistratie niet gebaseerd op bepaalde feitelijke gebreken in die administratie, maar op het oordeel dat de litigieuze kilometeradministratie als geheel en per definitie niet betrouwbaar kan zijn als gevolg van de aanwezigheid van een KTO in de taxi. Ten tweede blijft belang-hebbende ook al laat hij – zoals gesteld – de uitwerking van zijn kilometeradministratie (kennelijk het overzetten van de standen van de rittenstaten naar geaccumuleerde lijsten) over aan een ander, verantwoordelijk voor die administratie. Derhalve komt het Hof evenals de rechtbank tot de slotsom dat belanghebbende niet is geslaagd in het in artikel 42, vijfde lid, van de Wet bedoelde bewijs.
2.3. De heffing van MRB
Artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (tekst tot en met 2000, verder Wet MRB) houdt – samengevat - in dat vrijstelling van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, wordt verleend voor motorrijtuigen die bestemd zijn om daarmee als personenauto taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. De hiervoor genoemde voorwaarden en beperkingen zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit MRB).
In artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit MRB is - voor zover hier van belang - bepaald dat vrijstelling van belasting wordt verleend indien een verklaring wordt overgelegd van de exploitant van het motorrijtuig dat het motorrijtuig geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van taxivervoer.
2.3.1. Op verzoek is belanghebbende bij beschikking vrijstelling van MRB verleend.
2.3.2. De inspecteur heeft de MRB over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 4 juni 1999 nageheven omdat belanghebbende in dat tijdvak geen juiste en controleerbare kilometeradministratie heeft bijgehouden en ook met de overigens aanwezige administratie niet overtuigend heeft aangetoond dat de taxi geheel of nagenoeg geheel als zodanig werd gebruikt.
2.3.3. Belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslag MRB zijn dezelfde als die hij tegen de navorderingsaanslag IB 1998 heeft aangevoerd (zie 2.2.6.). Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag MRB is – anders dan bij de beoordeling van de navorderingsaanslag IB 1998 – van belang dat belanghebbende gesteld heeft dat de taxi op 14 april 1999 is geruild tegen een andere auto.
2.3.4. De rechtbank heeft, na te hebben overwogen dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat de taxi geheel of nagenoeg geheel voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt, met betrekking tot de naheffingsaanslag MRB hetzelfde overwogen en geoordeeld als met betrekking tot de navorderingsaanslag IB 1998 (zie 2.2.5.).
2.3.5. De inspecteur heeft zich op verzwaring van de bewijslast beroepen. Zijns inziens voldeed belanghebbendes administratie niet aan de voorschriften van artikel 52 van de AWR, zodat het Hof het beroep ongegrond dient te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (art. 27e juncto art. 27j, derde lid, AWR).
2.3.6. In rechtsoverwegingen 2.2.15. heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbendes kilometeradministratie als gevolg van de aanwezigheid van een KTO niet betrouwbaar was. Naar het oordeel van het Hof vormt een deugdelijke kilometeradministratie een essentieel onderdeel van de in artikel 52 AWR bedoelde administratie van een taxi-onderneming; nu deze ontbreekt betekent dit dat belanghebbende niet aan zijn administratieplicht voldoet. De inspecteur heeft derhalve terecht een beroep op artikel 27e AWR gedaan. Dit betekent dat belanghebbende ervan dient te doen blijken dat de uitspraak betreffende de naheffingsaanslag MRB onjuist is. In dit bewijs is belanghebbende niet geslaagd voor wat betreft de periode 1 januari 1999 tot en met 13 april 1999.
2.3.7. Met betrekking tot het resterende MRB-naheffingstijdvak (de periode 14 april 1999 tot en met 4 juni 1999) overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de taxi op 14 april 1999 heeft geruild tegen een andere auto. Omdat de inspecteur dit op geen enkele wijze heeft betwist, hoewel het punt expliciet aan de orde is geweest op de zitting van het Hof, gaat het Hof ervan uit dat de taxi vanaf genoemde datum niet meer als zodanig door belanghebbende is gebruikt. Nu niet gesteld of gebleken is dat in de nieuwe auto een KTO is ingebouwd, gaat het Hof er tevens van uit dat zulks ook niet gebeurd is. Dit betekent dat voor de periode ingaande op 13 april 1999 het dragende argument voor de omkering en verzwaring van de bewijslast - te weten de inbouw van een KTO, zoals overwogen in rechtsoverweging 2.3.6. - is weggevallen.
2.3.8. De inspecteur heeft voorts ter onderbouwing van zijn standpunt dat de kilometeradministratie niet voldoet aan artikel 52 AWR gesteld dat de rittenkaarten of -staten niet bewaard zijn gebleven. Als reactie hierop heeft belanghebbende gesteld dat uit de overgelegde maandlijsten omzet- en kilometeradministratie 1999 afdoende de afwezigheid van privé-kilometers is af te leiden. “Cliënt heeft dan ook voldoende aangetoond dat er geen sprake is van privé gebruik.”
Ter zitting voor het Hof heeft belanghebbende met betrekking tot het privé gebruik van de taxi verklaard geen nader bewijs te hebben.
2.3.9. Uit het voorgaande leidt het Hof af dat de rittenkaarten of – staten niet bewaard zijn gebleven, althans desgevraagd niet aan de inspecteur zijn verstrekt. Voor zover belanghebbende stelt dat het (gedeeltelijk) ontbreken van de kilometeradministratie is te wijten aan zijn boekhouder, verwerpt het Hof dit verweer, omdat belanghebbende – al zou hij zijn rittenstaten bij zijn boekhouder hebben ingeleverd en al zou de boekhouder zijn opgenomen in een psychiatrische inrichting – verantwoordelijk blijft voor en geacht wordt te kunnen beschikken over zijn kilometeradministratie. Belanghebbende heeft onvoldoende feiten gesteld en te bewijzen aangeboden waaruit kan volgen dat hij in een situatie van overmacht verkeerde.
2.3.10. Naar het oordeel van het Hof vormen de rittenkaarten een essentieel onderdeel van een deugdelijke kilometeradministratie. Nu deze ontbreken betekent dit dat belanghebbende niet aan zijn administratieplicht als bedoeld in artikel 52 AWR heeft voldaan. De inspecteur heeft derhalve ook voor de periode 14 april 1999 tot en met 4 juni 1999 terecht een beroep op artikel 27e AWR gedaan. Dit betekent dat belanghebbende ook voor die periode ervan dient te doen blijken dat de uitspraak betreffende de naheffingsaanslag MRB onjuist is. In dit bewijs is belanghebbende niet geslaagd.
2.3.11. Het voorgaande betekent dat belanghebbendes beroep ook voor wat betreft de nageheven MRB ongegrond is.
2.4. Boeten
2.4.1. De IB-boete is een vergrijpboete die is opgelegd op basis van artikel 67e van de AWR. Volgens de inspecteur betekent de inbouw van een KTO dat belanghebbende zijn kilometeradministratie oncontroleerbaar heeft gemaakt en dat hij daarmee het oogmerk heeft gehad te weinig belasting te betalen. De inspecteur heeft - met inachtneming van § 25 en § 27 van het BBBB 1998 - een boete opgelegd van 50% van het nagevorderde bedrag.
De MRB-boete is een verzuimboete die op basis van artikel 67c van de AWR is opgelegd. De inspecteur MRB heeft – met inachtneming van § 34, onderdeel 2, van het BBBB 1998 - een boete opgelegd van 100% van het nageheven bedrag.
2.4.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslag inkomstenbelasting gehandhaafd en de desbetreffende boete met toepassing van het proportionaliteitsbeginsel gematigd tot 25% van het nagevorderde bedrag. Volgens de inspecteur was er sprake van het naheffen, dan wel navorderen, van meerdere belastingen ter zake van hetzelfde feitencomplex. Bij de matiging van de boete heeft de inspecteur tevens de ‘behandelingsduur’ meegewogen.
2.4.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur MRB de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete gematigd tot 50% van het nageheven bedrag. Hij heeft zich daarbij aangesloten bij het standpunt van de inspecteur (betreffende de in de inkomstenbelastingsfeer opgelegde boeten).
2.4.4. De rechtbank heeft de boeten na bezwaar passend en geboden geoordeeld en daarbij in aanmerking genomen dat de inspecteur de boeten bij zijn uitspraken op bezwaar vanwege het repeterende karakter daarvan in diverse met de onderhavige navorderingsaanslagen/naheffingsaanslagen samenhangende zaken, had verminderd
- tot 25% van de nagevorderde inkomstenbelasting;
- tot 50% van de nageheven motorrijtuigenbelasting.
2.4.5. Belanghebbende heeft dit oordeel – voor de IB en de MRB op dezelfde gronden - bestreden. Volgens belanghebbende kan het niet aan hem worden toegerekend dat een deel van de administratie in het ongerede is geraakt. Volgens belanghebbende is er sprake van afwezigheid van alle schuld, in ieder geval heeft de inspecteur, noch de inspecteur MRB bewezen dat sprake is van opzet.
2.4.6 De inspecteur (MRB) heeft geen bezwaren tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de boeten aangevoerd.
2.4.7. Met betrekking tot de boeten in de inkomstenbelastingsfeer acht het Hof op basis van door de inspecteur geleverd bewijs aannemelijk dat belanghebbende bij het doen van aangiften voor ieder der betrokken jaren de bedoeling heeft gehad om met zijn kilometeradministratie te doen blijken dat hij minder dan 1000 kilometer privé reed met de auto. Voorts acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ten tijde dat hij zijn aangiften inkomstenbelasting voor de onderscheiden jaren indiende, wist dat zijn kilometeradministratie als gevolg van het gebruik van de KTO - onbetrouwbaar was en dat deze niet kon dienen als het door artikel 42, vijfde lid, van de Wet vereiste bewijs. Door desondanks de in artikel 42, tweede lid, van de Wet bedoelde bijtelling niet in de inkomstenbelastingaangiften op te nemen, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Dit betekent dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
Gelet op de ernst van het feit (het manipuleren van de kilometeradministratie door de inbouw en het gebruik van een KTO en het vervolgens opzettelijk niet aangeven van het privégebruik van de taxi in de aangiften inkomstenbelasting) acht het Hof een boete van 25% van het nagevorderde bedrag passend en geboden.
2.4.8. Het verweer van belanghebbende dat hem niet kan worden aangerekend dat zijn administratie in het ongerede is geraakt, kan hem niet baten. Immers de boete is opgelegd vanwege het niet opnemen in zijn aangifte van het privé gebruik auto, terwijl hij wist dat zijn kilometeradministratie onbetrouwbaar was. Zoals overwogen in rechtsoverweging 2.2.15. blijft belanghebbende verantwoordelijk voor zijn administratie; ook als hij die door een derde laat doen.
2.4.9. Belanghebbendes verweer dat de inspecteur niet bewezen heeft dat sprake is geweest van opzet, behoeft gelet op rechtsoverweging 2.4.4. verder geen behandeling meer.
2.4.10. Met betrekking tot de op de voet van artikel 67c AWR opgelegde boete in de MRB-sfeer overweegt het Hof met betrekking tot de periode 1 januari 1999 tot en met 13 april 1999 als volgt. Het verzoeken om toepassing van een MRB-vrijstelling, wetende dat de kilometeradministratie als gevolg van de inbouw en het gebruik van de KTO onbetrouwbaar was - en dus niet als onderbouwing voor het verzoek kon en mocht dienen -, acht het Hof voldoende verwijtbaar om een verzuimboete van 50% van het nageheven bedrag (voorzover toerekenbaar aan de periode 1 januari 1999 tot en met 13 april 1999) te rechtvaardigen.
Met betrekking tot het resterende MRB-naheffingstijdvak (de periode 14 april 1999 tot en met 4 juni 1999) overweegt het Hof dat het verzoeken om toepassing van de MRB-vrijstel-ling, zonder dat voldoende zorg gedragen wordt voor het bewijs dat de auto nagenoeg uitsluitend als taxi wordt gebruikt, voldoende verwijtbaar is om een verzuimboete van 50% van het nageheven bedrag (voor zover toerekenbaar aan de periode 14 april 1999 tot en met 4 juni 1999) te rechtvaardigen.
2.4.11. Het Hof kan voorbijgaan aan belanghebbendes verweer dat het niet aan zijn opzet is te wijten dat hij - zo begrijpt het Hof hem - ten onrechte de MRB-vrijstelling heeft genoten. Immers voor het opleggen van een verzuimboete is geen (voorwaardelijk) opzet vereist.
Het verweer van belanghebbende dat sprake is van afwezigheid van alle schuld verwerpt het Hof op overeenkomstige gronden als vermeld in rechtsoverweging 2.4.4. tot en met 2.4.7.
2.4.12. Het Hof dient ambtshalve te onderzoeken of de boeten (verder) dienen te worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
2.4.13. De redelijke termijn is aangevangen op 10 december 2003, de dagtekening van het controlerapport. Op 25 oktober 2006 heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Dit is bijna 3 jaar na de aanvang van de redelijke termijn (waarvoor de rechtbank geen aanvullende vermindering heeft verleend).
2.10.14. Het hoger beroep is bij het Hof tegen beide uitspraken ingediend op 4 december 2006. Nu het Hof uitspraak doet op 17 december 2008 is er sinds de aanvang van de redelijke termijn 5 jaar verstreken. Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn in de fase tot en met de uitspraak van het Hof meer dan 12 maanden bedraagt en omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen niet (voldoende) aanwezig zijn, acht het Hof een compensatie in de vorm van een vermindering van de boetes met 10% geboden en zal het de IB-boete verminderen tot ƒ 1.536 en de MRB-boete tot € 209.
2.11. De slotsom is dat de in de onderhavige zaken ingestelde hoger beroepen gegrond zijn.
2.12. Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belangheb-bende met betrekking tot de beroepen en de hoger beroepen heeft moeten maken. Met inacht-neming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding in beide zaken ge-steld op € 644 (= 2 proceshandelingen x 1 zwaarte zaak x € 322) in beroep en € 644 (= 2 pro-ceshandelingen x 1 zwaarte zaak x € 322) in hoger beroep.
3. Beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraken van de rechtbank, voorzover deze betrekking hebben op de IB-
boete en de MRB-boete;
- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen voor zover deze betrekking hebben op de
IB-boete en de MRB-boete gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de inspecteur, voorzover deze betrekking hebben op de IB-
boete en de MRB-boete;
- vermindert de IB-boete tot ƒ 1.536;
- vermindert de MRB-boete tot € 209;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 2.576;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het
beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 247 (€ 37 + € 210).
Aldus vastgesteld door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslis-sing is op 17 december 2008 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.