Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-11-2008, BH3914, 07/00330

Gerechtshof Amsterdam, 12-11-2008, BH3914, 07/00330

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 november 2008
Datum publicatie
25 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BH3914
Zaaknummer
07/00330
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:7

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft tegenover de betwisting van belanghebbende de verzending van de aanslag niet aannemelijk gemaakt. Het Hof acht het niet bewezen dat de aanslag is verzonden, zodat niet kan worden geoordeeld dat de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De bezwaartermijn vangt eerst aan op de dag na die waarop belanghebbende kennis kreeg van de aanslag. Belanghebbende is binnen de termijn in bezwaar gekomen zodat het bezwaar ontvankelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00330

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

wonende te [Z},

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/4902 van de rechtbank Haarlem van 1 mei 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Hoofddorp,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 30 juni 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.865.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 2 maart 2006, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 1 mei 2007, verzonden op 4 mei 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 15 juni 2007, bij het Hof per fax ingekomen op 15 juni 2007 en per brief op 18 juni 2007.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de heffing van inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2003 van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 366, met daarin begrepen een winst uit onderneming van -/- € 32.317.

2.2. Met dagtekening 7 juni 2005 heeft de inspecteur aan belanghebbende een brief gestuurd. In die brief is onder meer het volgende vermeld:

“Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 behandeld. Ik ben hierbij afgeweken van uw aangifte.

(…)

2. Berekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)

Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 366

Totaalbedrag van de afwijking(en) € 34.499

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 34.865

De gegevens voor de aanslag worden momenteel administratief verwerkt. De aanslag ontvangt u over enige tijd.

Als u het niet eens bent met het vorenstaande, dan kunt u na o[n]tvangst van de aanslag een bezwaarschrift indienen. Op het aanslagbiljet staat vermeld hoe [u] in dat geval moet handelen.”

2.3. Aan belanghebbende is op 30 juni 2005 een aanslag opgelegd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.865.

2.4. Met dagtekening 29 augustus 2005 heeft belanghebbende aan de inspecteur per fax een brief gestuurd waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Op 07 juni 2005 ontving ik uw brief met kenmerk 1177.77.365, betreffende inkomstenbelasting 2003.

Ik verwijs u in dit verband naar de laatste alinea, waarin u stelt dat pas na ontvangst van de aanslag een bezwaarschrift ingediend kan worden.

Tot op heden heb ik geen aanslag van u ontvangen zodat ik, aangezien ik er met de inhoud van bovengenoemde brief niet eens bent, geen bezwaar bij uw dienst kan instellen.

Op 30 juni 2003 [Hof: bedoeld zal zijn 2005] ontving ik wel uw brief met kenmerk 1177.77.365.W.36 echter dit betrof de verschuldigde WAZ-Premie.

Op 01 juli 2005 ontving ik een brief van de belastingdienst inzake verrekening of terugbetaling, hiertegen was evenmin beroep mogelijk.

(…)

Ik verzoek u thans zeer vriendelijk doch zeer uitdrukkelijk mij binnen 2-weken na dato dezer fax een voor bezwaarvatbare beslissing te zenden.”

2.5. Met dagtekening 30 augustus 2005 heeft de inspecteur aan belanghebbende een brief gestuurd met de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van uw faxbericht van 29 augustus 2005 betreffende de inkomstenbelasting 2003 bericht ik u als volgt.

De dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting is evenals de aanslag premie WAZ 30 juni 2005. Bijgaand ter informatie de prints.”

De brief bevat als bijlage een schermprint van (de laatste pagina van) de zogeheten resulta-tennota uit het computersysteem van de Belastingdienst waarop “aanslaggegevens” van belanghebbende betreffende “IB/PH” “definitieve 2003” en ”Dagtekening: 30-06-2005” is vermeld.

2.6. In zijn brief van 29 september 2005, bij de Belastingdienst per fax ontvangen op 3 oktober 2005 en per gewone post op 6 oktober 2005, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Hij schrijft onder meer:

“Op 17 september 2005 ontving ik van u een duplicaat aanslag inkomstenbelasting 2003, met als dagtekening 30 juni 2005.”

2.7. Tot de stukken behoort een schermprint uit het computersysteem van de Belastingdienst dat belanghebbendes naam, sofinummer en geboortedatum vermeldt. Voorts staan op de schermprint de volgende gegevens:

Soort Aanvang Einde

3 handmatige verwerking 31-05-2005 07-06-2005

4 aanmaken elementennota 07-06-2005 21-06-2005

5 aanmaken mededeling 21-06-2005 21-06-2005

2.8. Bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2006 heeft de inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

2.9. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar.

2.10. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.

2.11.1. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 3:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht, door toezending of uitreiking door de ontvanger van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Als de bekendmaking niet kan geschieden door toezending of uitreiking kan, op grond van artikel 3:41, lid 2, van laatstgenoemde wet, de bekendmaking ook geschieden op een andere geschikte wijze.

Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van terpostbezorging.

2.11.2. In beginsel draagt de inspecteur de bewijslast van feiten waarop het aanvangstijdstip van de bezwaartermijn wordt gebaseerd. Indien – zoals in het onderhavige geval – een belas-tingplichtige (gemotiveerd) en naar het oordeel van het Hof op geloofwaardige wijze betwist dat een aanslag is verzonden uiterlijk op de dag van dagtekening ervan, ligt de bewijslast dat zulks het geval is geweest derhalve op de inspecteur.

2.12. De inspecteur heeft gesteld dat de aanslag door toezending van het aanslagbiljet naar het [adres te Z] aan belanghebbende op de voorgeschreven is bekendgemaakt. Niet in geschil is dat belanghebbende op dat adres woonde. Als bewijs dat de aanslag aan belanghebbende uiterlijk op 30 juni 2005 is verzonden heeft de inspecteur de onder 2.5 vermelde schermprint van de aanslag en de onder 2.7 vermelde schermprint van de afhandeling overgelegd. Zijns inziens volgt uit die schermprints dat op 21 juni 2005 de aanslag is 'aangemaakt en verzonden'.

2.13. Op grond van hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd, acht het Hof het niet (zonder meer) aannemelijk dat de aanslag - uiterlijk op 30 juni 2005 en juist geadresseerd - ter post is bezorgd. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om de verzending van de aanslag (nader) aannemelijk te maken met bijvoorbeeld gegevens uit de post- of verzendadministratie van de Belastingdienst. Nu de inspecteur dit heeft nagelaten, acht het Hof het niet bewezen dat de aanslag is verzonden, zodat niet kan worden geoordeeld dat de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Mitsdien kan de bezwaartermijn niet op 1 juli 2005 zijn aangevangen.

2.14. Belanghebbende heeft verklaard dat hij (naar het Hof begrijpt:) kort na 30 augustus 2005 “enkele prints” uit het bestand van de Belastingdienst ontving, “waar (hij) niets wijzer van werd” en dat hij op 17 september 2005 een duplicaat aanslag heeft ontvangen met dagtekening 30 juni 2005. Op grond daarvan acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende in ieder geval niet vóór 31 augustus 2005 met het bestaan en de inhoud van de onderhavige aanslag bekend is geraakt. Dit betekent dat ingevolge artikel 6:8 van de Awb en artikel 22j van de AWR de bezwaartermijn niet is aangevangen vóór 1 september 2005.

2.15. Indien een belanghebbende tegen een niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakte aanslag in bezwaar komt, vangt de bezwaartermijn - eerst - aan op de dag na die waarop belanghebbende kennis kreeg van de aanslag.

De inspecteur heeft gesteld dat hij op 30 augustus 2005 belanghebbende op de hoogte gesteld heeft van het bestaan van de aanslag en van bepaalde aanslaggegevens. Belanghebbende heeft gesteld dat hij op 17 september 2005 een duplicaat aanslagbiljet heeft ontvangen.

In het midden kan blijven of belanghebbende kort na 30 augustus 2005 (zoals gebruikelijk zou zijn bij een verzending op 30 augustus 2005) dan wel omstreeks 17 september 2005 (zoals belanghebbende stelt) kennis kreeg van de aanslag(gegevens). Immers niet in geschil dat belanghebbendes bezwaarschrift per post op 6 oktober 2005 door de inspecteur is ontvangen. In beide situaties is het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn van artikel 6:7 van de Awb door de inspecteur ontvangen en is het bezwaar derhalve ontvankelijk.

2.16. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Overeenkomstig het verzoek van belanghebbende zal het Hof de zaak terugwijzen naar de inspecteur.

2.17. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 91 (reiskosten per openbaar vervoer ad € 11 en verletkosten van 2 uren ad. € 40 per uur) in beroep en € 128 (reiskosten per openbaar vervoer ad € 8 en verletkosten van 3 uren ad.

€ 40 per uur) in hoger beroep.

3. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- verklaart het bezwaar ontvankelijk;

- draagt de inspecteur op opnieuw uitspraak te doen op bezwaar;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 91 plus € 128;

- en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en

het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144 (€ 38 in eerste aanleg en € 106 in hoger

beroep).

Aldus vastgesteld door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, E.F. Faase en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op 12 november 2008 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.