Gerechtshof Amsterdam, 12-01-2009, BH2331, 07/00700
Gerechtshof Amsterdam, 12-01-2009, BH2331, 07/00700
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 januari 2009
- Datum publicatie
- 11 februari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BH2331
- Zaaknummer
- 07/00700
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft belanghebbende in eerste instantie verzocht het bezwaar te motiveren; hij heeft daarna geen rappel gestuurd, maar het bezwaar ongegrond verklaard. Het Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur zich niet gehouden aan hetgeen in het Voorschrift algemene wet bestuursrecht is opgenomen en dat hij aldus belanghebbende de kans heeft ontnomen het bezwaar alsnog te motiveren. Onder deze omstandigheden heeft belanghebbende de procedure niet uitsluitend aan zichzelf te wijten. Belanghebbende komt in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P 07/00700
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [P],
belanghebbende,
gemachtigde drs. A.J. Stapel (Stapel Econcomisch Adviseur) te Amsterdam,
tegen de mondelinge uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 06/9577 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 18 september 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 27 mei 2006 aan belanghebbende een
naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak maart 2006 ten bedrage van € 1.400. Bij gelijktijdig genomen beschikking is aan belanghebbende een boete opgelegd.
1.2. Na daartegen tijdig ingediend bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 18 augustus 2006 het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij brief van 29 augustus 2006, bij de rechtbank ingekomen 31 augustus 2006, beroep ingesteld.
1.3. Bij ambtshalve genomen beschikking van 30 september 2006 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd.
1.4. Bij brief van 6 oktober 2006, ingekomen 10 oktober 2006, heeft belanghebbende het beroepschrift ingetrokken. Belanghebbende heeft daarbij verzocht de inspecteur te veroordelen in de kosten van het beroep.
1.5. De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 september 2007, verzonden 19 september 2007, het beroep ongegrond verklaard.
1.6. Van belanghebbende is op 28 september 2007 een tegen de uitspraak van de rechtbank
gericht hoger beroepschrift ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een de conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft afgezien van het nemen van een conclusie van dupliek.
1.7. Ter zitting van 9 oktober 2008 heeft het Hof het hoger beroep behandeld.
2. Overwegingen
2.1. De feiten
2.1.1. Ter zake van het niet tijdig indienen van de aangifte omzetbelasting voor het tijdvak maart 2006 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over dat tijdvak opgelegd ten bedrage van € 1.400. Tegelijk met de naheffingsaanslag is bij beschikking een boete opgelegd.
2.1.2. Bij het tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft belanghebbende aangegeven gehoord te willen worden indien negatief op het bezwaar zou worden beslist.
2.1.3. Bij brief van 26 juni 2006 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht het bezwaar te motiveren vóór 25 juli 2005. Aan dat verzoek heeft belanghebbende niet voldaan.
2.1.4. Zonder belanghebbende te hebben gehoord heeft de inspecteur bij uitspraak van 18 augustus 2006 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd, daartoe overwegende:
“dat inzending van het aangiftebiljet en betaling van de verschuldigde belasting niet tijdig hebben plaatsgevonden; dat terecht een aanslag is opgelegd; dat reclamant na daartoe te zijn uitgenodigd, geen gegevens heeft verstrekt waaruit zou kunnen blijken, dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld;”.
2.1.5. Na op 31 augustus 2006 bij de rechtbank tegen deze uitspraak beroep ingediend te hebben heeft belanghebbende op 15 september 2006 alsnog de elektronische aangifte over het tijdvak maart 2006 ingediend. Volgens deze aangifte heeft belanghebbende recht op teruggaaf van € 8.
2.1.6. Op 30 september 2006 is de naheffingsaanslag omzetbelasting door de inspecteur ambtshalve verminderd tot nihil en is, conform de alsnog ingediende aangifte een teruggaaf van € 8 verleend. De boete is eveneens verminderd tot nihil. Daarop heeft belanghebbende bij brief van 6 oktober 2006 het beroepschrift ingetrokken en heeft hij de rechtbank verzocht de inspecteur te veroordelen in de kosten van het beroep. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
2.2. Het geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proces- kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3. Het oordeel van de rechtbank
2.3.1. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
“4. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij de wet gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Eiser (Hof: belanghebbende) heeft een pro forma bezwaarschrift ingediend, zodat het bezwaarschrift niet voldoet aan één van de vormvereisten van artikel 6:5 van de Awb.
5. Op grond van het bepaalde in 6.1.1. van het Besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526M (het Voorschrift algemene wet bestuursrecht 1997) wordt indien er sprake is van een ongemotiveerd bezwaarschrift, de indiener van het bezwaarschrift verzocht binnen een termijn van vier weken het bezwaarschrift nader te motiveren. Indien daaraan niet wordt voldaan, dan ontvangt de indiener binnen een week een rappel, waarbij hem alsnog een termijn van twee weken wordt gegeven voor het herstellen van het verzuim.
6. In casu is aan eiser twee maal duidelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag zou kunnen worden geredresseerd door de aangifte te doen, waartoe eiser verplicht was.
Eerst is eiser bij gelegenheid van de oplegging van de naheffingsaanslag op 27 mei 2006 meegedeeld dat het alsnog doen van aangifte zou leiden tot het nader vaststellen van de verschuldigde omzetbelasting.
Vervolgens, nadat eiser bezwaar had gemaakt, is bij gelegenheid van een op 26 juni 2006 verzonden verzoek tot het motiveren van het bezwaarschrift meegedeeld dat alsnog voor 25 juli 2006 een aangifte kon worden ingediend. Toen daarop wederom niet werd gereageerd is (pas) op 18 augustus 2006 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard. Op 15 september 2006 is door eiser, hangende de beroepsprocedure, alsnog aangifte gedaan, waarna verweerder (Hof: de inspecteur) alsnog de naheffingsaanslag heeft verminderd.
7. Artikel 6.1.1. van het Voorschrift algemene wet bestuursrecht 1997 is een lex specialis ten opzichte van artikel 6:6 van de Awb. In beide artikelen worden regels gesteld ter zake van een bezwaarschrift moet voldoen en op welke wijze betrokkene in de gelegenheid moet zijn gesteld om een met betrekking daartoe gemaakt verzuim te herstellen alvorens het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Artikel 6:6 van de Awb eist dat de betrokkene een termijn moet hebben gehad om het verzuim te herstellen en 6.1.1. van het Voorschrift stelt voor niet-ontvankelijkheidverklaring de eis dat betrokkene eerst een termijn van vier weken krijgt en vervolgend nog een rappel met een finale termijn van twee weken, terwijl hij dan ook nog eens op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheidverklaring moet zijn gewezen.
In het onderhavige geval is eiser in het geheel niet niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, maar is het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarom kan niet worden gezegd dat verweerder ten deze zijn eigen (nadere) voorschriften heeft overtreden.
8. Artikel 8:75 van de Awb heeft de rechtbank de bevoegdheid om een partij te veroordelen in de kosten die aan een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank (en van het bezwaar of van het administratief beroep) redelijkerwijs heeft moeten maken. Krachtens vaste jurisprudentie wordt bij in een geval waarin de beslissing die in beroep wordt aangevochten omdat verweerder in de beroepsfase eiser tegemoet komt, overgegaan tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten, tenzij moet worden geoordeeld dat eiser de procedure uitsluitend aan zich zelf te wijten heeft. Nu verweerder geen algemeen verbindend voorschrift heeft overtreden en eiser door zijn eigen nalatigheid twee mogelijkheden om een beroep te voorkomen heeft genegeerd en daarmee heeft bewerkstelligd dat hij nog alleen in de beroepsfase alsnog een beslissing van verweerder op aangifte kon bewerkstelligen, moet worden geoordeeld dat eiser de procedure uitsluitend aan zich zelf te wijten heeft.”
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.5. Overwegingen
2.5.1. Vaststaat dat belanghebbende het beroepschrift heeft ingetrokken nadat de nahef-fingsaanslag in de omzetbelasting is verminderd tot nihil en de verzochte teruggaaf van € 8 is verleend.
2.5.2. Het Hof stelt voorop dat in een geval als het onderhavige waarbij in de beroepsfase door de inspecteur alsnog aan de wensen van belanghebbende tegemoet gekomen is, de inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten als bedoeld in artikel 8.75 van de Awb, tenzij belanghebbende de procedure uitsluitend aan zichzelf heeft te wijten.
2.5.3.1. De inspecteur verdedigt de stelling dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten omdat hij in het geheel geen aangifte heeft ingediend. Ook nadat ambtshalve een aanslag werd opgelegd is in de bezwaarfase ondanks een verzoek daartoe geen aangifte ingediend. In zoverre is volgens de inspecteur deze situatie niet te vergelijken met het niet motiveren van een bezwaarschrift.
2.5.3.2. Belanghebbende heeft daartegen ingebracht dat de brief van de inspecteur, waarbij hem vier weken de tijd werd verleend het bezwaar nader motiveren, weliswaar in zijn administratie is zoekgeraakt, maar dat hem gelet op deze brief een tweede gelegenheid had moeten worden geboden een motivering in te dienen. De inspecteur heeft evenwel met voorbijgaan aan het bepaalde in 6.1.1. van het Besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526M (het Voorschrift algemene wet bestuursrecht 1997) uitspraak gedaan, waardoor hij - belang-hebbende - genoodzaakt was een beroepschrift in te dienen.
2.5.4. In het Besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526M (het Voorschrift algemene wet bestuursrecht 1997,) is in 6.1.1. bepaald dat indien sprake is van een ongemotiveerd bezwaarschrift, de indiener van het bezwaarschrift verzocht wordt binnen een termijn van vier weken het bezwaarschrift nader te motiveren en dat als aan dat verzoek niet is voldaan, de indiener binnen een week een rappel ontvangt, waarbij hem alsnog een termijn van twee weken wordt gegeven voor het herstellen van het verzuim alvorens het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.
Gelet op de feiten valt te constateren dat de inspecteur belanghebbende in eerste instantie heeft verzocht het bezwaar te motiveren, doch dat hij daarna niet alleen aan belanghebbende geen rappel heeft gestuurd, maar ook dat hij het bezwaar niet niet-ontvankelijk heeft verklaard maar ongegrond.
2.5.5. Door belanghebbende, in de situatie dat hem in eerste instantie is verzocht het bezwaar te motiveren, geen rappel te zenden als voorgeschreven in het Voorschrift algemene wet bestuursrecht 1997 heeft de inspecteur zich niet gehouden aan hetgeen dienaangaande in het Voorschrift algemene wet bestuursrecht is opgenomen en aldus belanghebbende de kans ontnomen het bezwaar alsnog te motiveren, al dan niet door het alsnog doen van aangifte.
2.5.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat door het doen van de onderhavige uitspraak de inspecteur belanghebbende geen andere keuze heeft gelaten dan daartegen beroep in te dienen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, onder deze omstandigheden, de procedure niet uitsluitend aan zichzelf te wijten. De conclusie is derhalve dat belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten.
2.6. Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank vernietigd dient te worden.
3. Proceskosten
Gelet op het onder 2.5. overwogene dient de inspecteur veroordeeld te worden in de proces-kosten van het beroep en het hoger beroep van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Wat betreft het gewicht van de zaak stelt het Hof de wegingsfactor op 0,25, daarbij in aanmerking nemend dat belanghebbende op eenvoudige wijze de procedure kon beëindigen door alsnog aangifte te doen of op andere wijze aan te geven welk bedrag aan omzetbelasting over het onderhavige tijdvak moest worden voldaan. Voor vergoeding komt derhalve in aanmerking 4,5 (proceshandelingen) x 0,25 (gewicht van de zaak) x € 322, ofwel € 362,25.
4. De beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 362,25 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en
- gelast de Staat het door de griffie van het Hof geheven griffierecht ad € 106 aan belanghebbende te voldoen.
Aldus vastgesteld door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, E.M Vrouwenvelder en W.P. Otto, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands als griffier. De beslissing is op 12 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is in verband met afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.