Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-02-2009, BH5908, 06/0559

Gerechtshof Amsterdam, 17-02-2009, BH5908, 06/0559

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 februari 2009
Datum publicatie
18 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5908
Zaaknummer
06/0559

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, douane-expediteur, heeft aangiften gedaan voor partijen Estlandse snoekbaarsfilets. Na onderzoek van o.a. de FIOD blijken de aan belanghebbende door de leverancier overgelegde facturen vals te zijn. In het bezwaarschrift van belanghebbende is vervat een verzoek om terugbetaling op grond van artikel 239 van het CDW. De inspecteur heeft het bezwaar -subsidiair- als een dusdanig verzoek opgevat.

Naar het oordeel van de Douanekamer is er geen sprake van een vergissing van de douane-autoriteiten die tot vernietiging van de uitgereikte uitnodigingen tot betaling zou moeten leiden. Een verzoek op de voet van artikel 239 van het CDW kan echter niet bij een uitspraak op bezwaar worden afgedaan. De inspecteur wordt opgedragen alsnog een afzonderlijke beschikking te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 06/0559 DK

uitspraak van de Douanekamer van 17 februari 2009

op het hoger beroep van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende,

gemachtigde mr. M. C. van de Leur te Zwartsluis,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/6023 van de meervoudige douanekamer van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 9 november 2006 in het geding tussen

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord, kantoor Groningen

de inspecteur,

en

belanghebbende.

1. Uitnodiging tot betaling, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 27 juli 2004 een uitnodiging tot betaling met kenmerk 121[…]/04, ten bedrage van € 26.647,11 alsmede een uitnodiging tot betaling met kenmerk 122[…]/04 ten bedrage van € 2.762,93 uitgereikt ter zake van te weinig afgedragen douanerechten.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 7 oktober 2005 het bezwaar inzake beide uitnodigingen tot betaling afgewezen. In haar uitspraak van 9 november 2006, verzonden op 15 november 2006, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelingen van de inspecteur geen actieve gedragingen vormen die als een vergissing van de douaneautoriteiten kunnen worden aangemerkt en bij belanghebbende het vertrouwen zouden hebben kunnen wekken dat de aangegeven douanewaarde juist was. Daarnaast mocht belanghebbende aan de door een douaneambtenaar met betrekking tot een andere importeur gegeven waarschuwing niet het vertrouwen ontlenen dat de door haar gehanteerde factuurprijzen juist waren. De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem uitgevoerde controle niet diepgaand was zodat de uitkomst van die controle niet tot de conclusie kon leiden dat er sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten als bedoeld in artikel 220, lid 2, b van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 239, juncto artikel 905 van de Uitvoeringsverordening van het CDW en is belanghebbende niet in een bijzondere situatie gebracht ten opzichte van andere marktdeelnemers. De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de douanewaarde dient te worden vastgesteld op basis van de methode van redelijke middelen als bedoeld in artikel 31 van het CDW. De uitnodigingen tot betalingen dienen daarom te worden verminderd tot € 17.031,19 en € 1.700,13. Naar het oordeel van de rechtbank moet belanghebbende worden geacht de onderhavige aangiften in eigen naam en voor eigen rekening te hebben gedaan.

2. De procedure voor de Douanekamer

2.1. Tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 21 december 2006, ingekomen bij de Douanekamer van het Hof (verder: Douanekamer) op 22 december 2006. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 29 januari 2007.

2.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2008. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de inspecteur mr. G. van der Velde, tot zijn bijstand vergezeld van mr. A.J.M. Koopman en A.G. de Bruijn RA. Namens belanghebbende is verschenen gemachtigde voornoemd.

Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd. De Douanekamer rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

3. De feiten

De Douanekamer verwijst allereerst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Douanekamer nader de volgende feiten vast.

3.1. Belanghebbende, handelend als algemeen expeditiebedrijf en douane-expediteur, heeft in de periode van 8 augustus 2001 tot en met 12 oktober 2001 in totaal 18 aangiften voor het vrije verkeer gedaan in opdracht van A BV: drie aangiften op 8 en 20 augustus 2001 (UTB met kenmerk: 122 […]/04) en vijftien aangiften in de periode van 1 september 2001 tot en met 12 oktober 2001 (UTB met kenmerk 121[…]/04).

De door belanghebbende ingediende aangiften voor het vrije verkeer betroffen steeds partijen Estlandse snoekbaarsfilets (verder aangeduid als: de goederen). Bij de aangiften zijn facturen overgelegd van de leverancier, B uit … te Estland, gericht aan A B.V. en C N.V. Belanghebbende heeft de aan de douane over te leggen gegevens ontvangen van haar opdrachtgever.

3.2. Medio 2002 heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) een onderzoek ingesteld naar de invoer van snoekbaars(filets) naar aanleiding van een mededeling van de permanente vertegenwoordiging van Nederland bij de EU te Brussel van 10 december 1999 en de daarop volgende verzoeken om rechtsbijstand van de Russische en Duitse autoriteiten.

3.2.1. Het overzichtsproces-verbaal van de opsporingsambtenaren E en F, gedateerd 16 april 2004, dossiernummer …, codenummer 0/OPV, luidt, voor zover van belang:

“ 2. Aanleiding onderzoek

2.1. Bevindingen

Door de FIOD vestiging Almelo werd naar aanleiding van een mededeling van de permanente vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie te Brussel, een onderzoek ingesteld naar de invoer van snoekbaars (filets) in Nederland door F BV. Volgens deze melding is er vermoedelijk sprake van illegale invoer van Pike-Perch (snoekbaars) in de Europese Unie waarbij gebruik wordt gemaakt van valse gezondheidscertificaten.

Daarnaast wordt de douanewaarde vermoedelijk verlaagd waardoor minder invoerrecht verschuldigd is hetgeen tot gevolg heeft dat een nadeel ontstaat voor de Europese Unie en de kostprijs lager wordt waardoor de importeurs binnen de EU de beschikking hebben over een product waarmee men prijstechnisch sterk concurrerend de markt op kan.

Tijdens het onderzoek van de administratie van F BV kwam naar voren dat, naast de eigen import, F ook snoekbaarsfilet geleverd kreeg van onder andere A BV en […] CV te xx. Naar aanleiding van deze bevindingen is K, directeur van […] CV, als getuige gehoord.

K vertelde dat door tussenkomst van [G] 19 partijen Estse snoekbaaarsfilet waren geleverd aan het bedrijf van zijn vader […] BV te. (…)

Naar aanleiding van dit verhoor zijn in het douanearchief de invoerdocumenten gelicht. Vastgesteld kon worden dat bij de aangiften facturen werden overgelegd van B, […]. 13-17, […] te […], Estland. Dit betreft het bedrijf van G. (…)

3.1. Algemene omschrijving van de onderzochte bedrijven

(…)

X BV

X BV is een expeditiebedrijf/douane-expediteur die zich belast met het doen vervoeren van goederen respectievelijk het doen van douane-aangiften.

(…)

B

B werd opgericht op 6 april 2000, G en H waren de directieleden tot 15 juli 2003. Vanaf 15 juli 2003 is G het enige directielid.

B staat bij de Kamer van Koophandel […] ingeschreven als een import-exportbedrijf waarvan H en G de eigenaren zijn.

(…)

4.1. Strafbare feiten

In dit dossier worden de onderzoeksgegevens weergegeven betreffende:

1. het doen van onjuiste aangiften ten invoer voor snoekbaars/-filet waarop als land van oorsprong Estland werd vermeld, met een waarde van € 2,00 respectievelijk € 3,83 per kilogram;

2. en het overleggen van valse facturen bij aangiften ten invoer

3. het feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging

(…)

X BV

Op 23 april 2003 is, op verdenking van het (opzettelijk) doen van onjuiste aangiften ten invoer, strafbaar gesteld bij artikel 48 lid 1 letter a en lid 2 van de Douanewet, het (opzettelijk) overleggen van valse facturen bij een douaneaangifte, strafbaar gesteld in artikel 48 lid 1 letter b onder 3 van de Douanewet en het gebruik maken van een vals of vervalst geschrift te weten gezondheidscertificaten wetend, of redelijkerwijs dienende te vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, gehoord;

I, (…)

8.1. Nadeel invoeren

Door het doen van onjuiste aangiften ten invoer en het daarbij overleggen van valse (lage) facturen voor de vaststelling van de douanewaarde werden bij aangiften ten invoer in Nederland, opgemaakt door de douane-expediteurs … BV en X BV voor […]BV en C, vermoedelijk te weinig invoerrechten berekend.

Door het douanedistrict Groningen is over de periode juli 2001 tot en met oktober 2001 een nadeelberekening opgemaakt. Het nadeel met betrekking tot de aangiften ten invoer (…), is berekend op ƒ 66.628, 80, € 30.234,83.

3.2.2. De tekst van het overzichtsproces-verbaal van de FIOD, dagtekening 16 april 2004 dossiernummer […], codenummer 1/OPV, luidt, voor zover van belang:

“(…)

3.2.2.6 Verklaringen natuurlijke persoon geassocieerd aan veertiende verdachte A1 Douane-expediteurs B.V

Verdachte I, V-114-01

Verdachte I verklaarde nadat hem is getoond:

- een aangifte ten invoer d.d. 8-08-2001, gecodeerd (…), voor de invoer van 3168 kg (netto) visfilets (snoekbaars) met daarop als geadresseerd: (…) BV en als land van oorsprong: Estland.

en

- factuur van B, gecodeerd 2/D.272.4, gericht aan K, met als goederen omschrijving’1 Pike-perch (fresh fillet with ice) (…)

‘Deze partij is via ons kantoor te Q X aangegeven.

De partij is in opdracht van C op naam van […] ten invoer aangegeven. De gegevens kregen we van de chauffeur. De kosten, het invoerrecht en inklaringskosten, zijn met C afgerekend. De naam B zegt mij helemaal niets. De opdracht om deze aangifte op te maken is gekomen van J, hij is werkzaam bij C.’

(Noot verbalisanten: gehoorde wordt getoond

- de aangiften ten invoer d.d. 01-09-2001, gecodeerd (…), voor de invoer van 3926 kg netto snoekbaarsfilet, met als geadresseerde NVC, en met als land van oorsprong Estland;

- de factuur van B gericht aan C, (…)

Vraag verbalisanten: wat wilt u over deze aangifte vertellen?)

Deze partij is op dezelfde manier ingeklaard zoals ik bij de vorige zending van […] heb verklaard. Ik zie dat het dezelfde leverancier betreft, B. Naar aanleiding van jullie bezoek aan de C heeft M, directeur van C, telefonisch contact met mij opgenomen. Tijdens dit telefoongesprek viel de naam G. Ik heb toen M gezegd dat ik 1999 al een zaak met G had gehad. M vertelde mij toen dat […] junior samenwerkte met G.”

3.3. Het controlerapport van de Belastingdienst Douane Noord, kantoor Hengelo, gedateerd 2 maart 2005, onderzoeksnummer […], dat is voortgevloeid uit bovenvermelde rapporten van de FIOD, luidt, voorzover van belang:

“1. Controleopdracht (controle na de invoer)

Dit rapport betreft een op verzoek van de FIOD Almelo opgemaakte nadeelberekening over de periode juli 2001 tot en met oktober 2001 ter zake van de volgende 18 invoeraangiften:

aang nr soort aang aangeversnr datum goed code (…)

1 0000.[…]8/00 01 08022772 IM 4 0000.[…]/00 8-8-2001 0304 1019 90 R401 0000

2 0000.[… ]00 01 08018767 IM 4 0000.[…]/00 20-8-2001 0304 1019 90 R401 0000

3 0000.[… ]/00 01 08018768 IM 4 0000.[…]/00 20-8-2001 0302 6919 90 R401 0000

4 0000.[…] /00 01 09023583 IM 4 0000.[…]/00 1-9-2001 0304 1019 90 R401 0000

5 0000.[…].00 01 09023584 IM 4 0000.[…]/00 1-9-2001 0302 6919 10 R401 0000

6 0000.[…] 00 01 09019369 IM 4 0000.[…]/00 6-9-2001 0304 1019 90 R401 0000

7 0000 […] /00 01 09019370 IM 4 0000.[…]/00 6-9-2001 0302 6919 10 R401 0000

8 0000.[…]00 01 09019487 IM 4 0000.[…]/00 10-9-2001 0304 1019 90 R401 0000

9 0000.[… ]00 01 09019488 IM 4 0000.[…]/00 10-9-2001 0302 6919 10 R401 0000

10 0000.[…]00 01 09023972 IM 4 0000.[…]/00 13-9-2001 0302 6919 10 R401 0000

11 0000.[…] 00 01 09023971 IM 4 0000.[…]/00 13-9-2001 0304 1019 90 R401 0000

12 0000. […]00 01 09038113 IM 4 0000.[…]/00 17-9-2001 0304 1019 90 R401 0000

13 0000. […]00 01 09019832 IM 4 0000.[…]/00 21-9-2001 0304 1019 90 R401 0000

14 0000. […]00 01 10011205 IM 4 0000.[…]/00 1-10-2001 0304 1019 90 R401 0000

15 0000. […]00 01 10011401 IM 4 0000.[…]/00 7-10-2001 0304 1019 90 R401 0000

16 0000. […]/00 01 10011409 IM 4 0000.[…]/00 8-10-2001 0304 1019 90 R401 0000

17 0000. […]/00 01 10025258 EU 4 0000.[…]/00 11-10-2001 0304 1019 90 R401 0000

18 0000.[… ]/00 01 10011535 IM 4 0000.[…]/00 12-10-2001 0304 1019 90 R401 0000

(…)

3. Goederenstroom

3.1. Inleiding

Uit het FIOD onderzoek is het volgende beeld naar voren gekomen.

Ene G. , een Nederlander, opererend vanuit Estland onder de firmanaam B, koopt in Rusland snoekbaars. Deze wordt, al dan niet met valse gezondheidscertificaten, in Estland ingevoerd om daar eventueel te worden gefileerd (het grootste deel). Via Zweden zou de vis naar Nederland vervoerd zijn en op de Nederlandse markt afgezet als zijnde vis met oorsprong Estland.

G is kennelijk al vanaf 1999 of eerder (onder andere namen) met deze handel bezig en heeft een bepaalde klantenkring in Nederland. Het circuit waarin hij zich begeeft is te kenmerken als een duistere handel, die gepaard gaat met omkoping (gezondheidscertificaten) faillissementen, bedrog van handelspartners en bedreigingen.

In de periode waarop de in dit rapport behandelde aangiften betrekking hebben wil G kennelijk (op papier) niet rechtstreeks zaken doen met zijn afnemers. Hij maakt daartoe gebruik van tussengeschoven Nederlandse B.V.’s. In de onderhavige periode is dat […]. B.V. Hierbij wordt de indruk gewekt dat deze van G koopt en vervolgens zelf doorverkoopt, maar in feite is G veelal de persoon die de transacties regelt.

(…)

3.2. Aangiften ten invoer

Alle aangiften ten invoer zijn opgemaakt door X.

Opvallend is dat de in de aangiften gehanteerde waarde steeds € 2 per kilo voor hele vis bedraagt en € 3,83 per kilo voor filets. De aangiften zijn opgemaakt op basis van facturen van B aan […]., danwel C. Als importeur in de aangiften staat C vermeld, behalve in de aangiften van 8 en 20 augustus. Hier staat als geadresseerde vermeld A B.V. De hierna te noemen heer I heeft mij evenwel verklaard dat er in die gevallen sprake was van een fout van zijn kantoor: geadresseerde had ook in die gevallen de C moeten zijn.

Door de Fiod is de heer I, directeur van X, gehoord. Hij verklaarde o.a. met betrekking tot een door zijn kantoor verzorgde aangifte ten invoer d.d. 8-08-2001 (nr 1 van de onder punt 1 genoemde aangiften) voor de invoer van 3168 kg (netto) visfilets (snoekbaars) met daarop als geadresseerde: A BV.

De partij is in opdracht van C op naam van […] ten invoer aangegeven. De gegevens kregen we van de chauffeur. De kosten, het invoerrecht en inklaringskosten, zijn met C afgerekend. De naam B zegt mij helemaal niets. De opdracht om deze aangifte op te maken is gekomen van J, hij is werkzaam bij C (bron: verhoor 23 april 2003).

Met betrekking tot aan hem getoonde aangiften ten invoer en de facturen die daarbij zijn overgelegd van B vertelt […] jr. tegenover de FIOD over de kilogram prijzen die op deze facturen staan vermeld:

Dat zijn dingen daar bemoeide ik mij niet mee. Als ik deze factuur zie dan klopt er niets van. Dit is gebeurd. Dit is de manier van werken van G. Van die hele factuur klopt gewoon niets van. Hij zat te sjoemelen met prijzen. In het begin wist ik dit niet. Later kwam ik er achter dat hij de facturen verlaagde om het invoerrecht, dat bij de invoer in Nederland moest worden betaald, te drukken.

De facturen werden verlaagd om de invoerrechten in Nederland te drukken.

(bron: verhoor 14 februari 2003)

(…)

3.7. Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de facturen die ten grondslag liggen aan de in de controleopdracht genoemde aangiften ten invoer niet de werkelijke gang van zaken weergeven. Ik baseer deze conclusie op de volgende overwegingen.

a. Facturen gericht aan C kunnen niet dienen, aangezien er geen overeenkomsten van koop en verkoop tussen de C en B tot stand zijn gekomen. C is opgetreden als incassobureau voor B en anderen. De in de aangiften gehanteerde waardes zijn bij de C niet bekend; de facturen maken geen onderdeel uit van de administratie van de afslag. Ze zijn hooguit te beschouwen als een soort pro-forma facturen.

b. Volgens de aangiften ten invoer is 83.444 kg ingevoerd (81.216 kg filet en 2.228 kg hele vis). Door de C is in het tweede halfjaar 2001 met B 50.887 kg afgerekend. Of deze 50.887 volledig begrepen is in de 83.444 kg van de aangiften is niet duidelijk. Het is wel voorgekomen dat B/G partijen vis eerst een tijd in een vrieshuis heeft opgeslagen alvorens ze te verkopen. Duidelijk is wel dat de C geen controle heeft uitgevoerd op de aangevoerde hoeveelheden.

c. De lay out van de B facturen verschilt onderling nogal.

d. Het overzicht van B/G geeft een werkelijke waarde per kilo aan van € 7,72. Met betrekking tot dit overzicht verklaart G dat het de leveringen betreft tussen B en […]. Uit deze verklaring, in combinatie met de overige feiten, kan niet anders geconcludeerd worden dat er transacties hebben plaatsgevonden tussen B en […]; dat deze transacties hebben plaatsgevonden vóór de invoer. Het feit dat de geldstroom voor deze transacties via andere kanalen dan rechtstreeks door […] zijn gelopen doet hieraan niet af. Deze omwegen zijn volgens G ingegeven door het feit dat […] er financieel slecht voorstond.

(…)

4 Maatstaf van heffing

4.1. Algemeen

Maatstaf van heffing is de douanewaarde. De wijze van bepaling van de douanewaarde wordt geregeld in de artikelen 28 t/m 36 van het Communautair Douane Wetboek (CDW).

In principe wordt de douanewaarde gebaseerd op de transactiewaarde, zijnde de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de gemeenschap worden verkocht. (art. 29 CDW).

De vraag is of er op het moment van invoer een verkooptransactie te onderkennen is tussen een buiten de gemeenschap gevestigde leverancier en een binnen de gemeenschap gevestigde afnemer. Die vraag moet naar mijn mening bevestigend worden beantwoord: er waren transacties tussen B en de in P gevestigde […]. In de in Estland aangetroffen opstelling wordt voor elke kilo een prijs van € 7,72 genoemd.

6. Schuldenaarschap

De aangiften zijn door X langs electronische weg gedaan met gebruikmaking van haar maandkrediet. De heer I heeft in een schrijven d.d. 22-4-2003 aan de Fiod aangegeven dat zij de aangiften heeft gedaan als direct vertegenwoordiger en dat zij noodgedwongen, wegens het niet kunnen doen van een schriftelijke aangifte en het ontbreken van een kasfunctie bij de douane, toch maar electronische aangiften heeft ingediend en daarbij de verschuldigde rechten heeft laten afboeken van haar maandkrediet. De heer I is het niet eens met het feit dat in Nederland de combinatie electronische aangifte met directe vertegenwoordiging niet tot de mogelijkheden behoort. Kennelijk is hij van mening dat zijn opdrachtgever, in casu C, als aangever moet worden aangemerkt. Deze stelling van hem kan evenwel niet onderbouwd worden door in de aangiften opgenomen aanwijzingen daarvoor. In het vak bijzondere vermeldingen is geen enkele opmerking opgenomen die duidelijk maakt dat X anders dan als douane-expediteur op eigen naam en voor eigen rekening is opgetreden. Zij is derhalve als aangever aan te merken en schuldenaar (art. 201, lid 3 CDW).

(…)

7.2. Uitnodiging tot betaling

Over het jaar 2001 zullen voor de rechten bij invoer boekingen achteraf plaatsvinden. Deze zijn gebaseerd op artikel 220 CDW. Voor de boekingen achteraf worden uitnodigingen tot betaling verzonden.

De UTB’s zullen worden verzonden aan:

Naam Aangeversnummer Bedrag fl Bedrag €

X […]/00 64.811,20 29.410,04

Genoemde aangever wordt als schuldenaar aangemerkt. (…)

Op 27 juli 2004 zijn de volgende UTB’s verzonden:

121[…]/04 € 26.647,11

122[…]/04 € 2.762,93

Totaal € 29.410,04

De achtergrond van het feit dat er twee UTB’s zijn opgemaakt is gelegen in het feit dat als geadresseerde op de aangiften die ten grondslag liggen aan UTB 122[…]/04 A vermeld staat. Hoewel er vanuit gegaan moet worden dat dit eveneens C had moeten zijn, zijn deze twee verschillende geadresseerden apart behandeld. (…)”.

3.4. Tot de stukken van het geding behoort een brief van belanghebbende aan de douane van 11 mei 2000. Daarin is, voor zover van belang, vermeld:

“(…)

Belastingdienst Douane

District Groningen

(...)

Betr.: Inklaring van Snoekbaars

Zoals enkele weken telefonisch met u besproken doen wij u bijgaande documenten toekomen met betrekking tot inklaringen voor de Firma N te W.

Wij hebben in 1999 diverse ladingen voor N ingeklaard en hebben de prijzen volgens facturen van P en Q ad dm. 2,90 tot 3,90 aangegeven. Dit zijn volgens N de inkoopprijzen. Wij hebben bij de start er op gelet dat wij niet de proforma facturen van de oorspronkelijke leveranciers maar de facturen van de tussenpersonen hebben aangegeven. Dit naar aanleiding van uw informatie destijds met betrekking tot de firma Weerstand.

Dit jaar zijn er nog geen ladingen voor N bij ons voor inklaring aangeboden.

Misschien worden de ladingen nu op een andere wijze ingeklaard.

Wij verzoeken u deze informatie vertrouwelijk te behandelen en verzoeken u ons te informeren of er uwerzijds nog enige twijfel over de prijzen bestaat.

(…)

X B.V.

I

(…)”

4. Het geschil en de relevante wetsbepalingen

4.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- welke wijze van vertegenwoordiging is in casu van toepassing ?

- is er sprake van een vergissing van de douaneautoriteiten en

- bestaat er aanspraak op terugbetaling ?

4.2. Bij de beoordeling van het geschil heeft de Douanekamer de volgende bepalingen in aanmerking genomen:

4.2.1. artikel 220, tweede lid letter b, van het CDW luidt, voor zover van belang:

“2. Behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 217, lid 1, tweede en derde alinea, wordt niet tot boeking achteraf wanneer:

(…)

b) het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.

Wanneer de preferentiële status van de goederen aan de hand van een systeem van administratieve samenwerking wordt vastgesteld waarbij instanties van een derde land betrokken zijn, wordt de afgifte door deze instanties van een onjuist certificaat aangemerkt als een vergissing, in de in de eerste alinea bedoelde zin, die redelijkerwijze niet kon worden ontdekt.

De afgifte van een onjuist certificaat wordt echter niet als een vergissing aangemerkt, wanneer het certificaat gebaseerd is op een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur, behalve indien met name de instanties die het certificaat afgaven klaarblijkelijk wisten of hadden moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen. De goede trouw van de belastingschuldige kan worden ingeroepen wanneer deze kan aantonen dat hij er zich gedurende de periode van de betrokken handelstransacties zorgvuldig van heeft vergewist dat alle voorwaarden voor preferentiële behandeling geëerbiedigd werden. (…)”

4.2.2. artikel 239 van het CDW luidt:

“ 1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer kan ook worden overgegaan in de gevallen andere dan bedoeld in de artikelen 236, 237 en 238

- welke volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld;

- welke het gevolg zijn van omstandigheden die van de zijde van de belanghebbende geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid inhouden. De gevallen waarin op deze bepaling een beroep kan worden gedaan en de te dien einde toe te passen procedures, worden vastgesteld volgens de procedure van het Comité. Aan de terugbetaling of de kwijtschelding kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden.

2. Terugbetaling of kwijtschelding van de rechten om de in lid 1 genoemde redenen wordt toegestaan indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.

De douaneautoriteiten kunnen evenwel in naar behoren aangetoonde uitzonderingsgevallen toestaan dat deze termijn wordt overschreden.”

5. Standpunten van partijen

5.1. Belanghebbende

5.1.1. - Er is sprake van een vergissing van de douane-autoriteiten in de zin van artikel 220, tweede lid, letter b van het CDW. Van al de aangiften zijn de bescheiden gecontroleerd en is de waarde akkoord bevonden. De douane wist of had moeten weten dat de op de facturen vermelde waarde onjuist was. Gezien de brief van belanghebbende van 11 mei 2000 aan de douane te Groningen had de douane op dat moment al voldoende reden om invoeraangiften van de visimporteur N bij belanghebbende op te vragen;

- De UTB’s zijn in strijd met de redelijkheid en billijkheid uitgereikt. Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1996, nr. 30878, VN 1996/2901 pt. 25. Het uitblijven van een antwoord op de brief van belanghebbende met dagtekening 11 mei 2000 aan de douane doet vermoeden dat het de douane reeds in 1999 duidelijk was dat voor snoekbaars uit Estland een te lage douanewaarde werd aangegeven;

- door het Sagitta-systeem van de douane kon belanghebbende alleen als indirect vertegenwoordiger optreden terwijl zij als direct vertegenwoordiger wenste te handelen;

- De bepaling van de douanewaarde heeft niet op de juiste wijze plaatsgevonden.

5.1.2. Ter zitting is namens belanghebbende, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:

De waarde van de vis wordt bepaald door de kwaliteit. Belanghebbende had de indruk dat alles in orde was, anders had zij contact opgenomen met de douane of met de importeur, C. De feiten rondom de malafide leverancier behoefden bij belanghebbende niet bekend te zijn. C was een betrouwbare handelspartner, er was dus voor belanghebbende geen reden om aan de waarde, die overigens hoger lag dan in de periode van twee jaar daarvoor, te twijfelen. Er is sprake van een vergissing van de douane-autoriteiten nu de informatie bij de douane-autoriteiten in brede zin reeds beschikbaar en bekend was.

De grief met betrekking tot de waarschuwingsplicht jegens de expediteur vervalt; deze grief gaat als het ware op in de stelling dat sprake is van een vergissing van de douane-autoriteiten.

Verzocht wordt vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten in beroep en hoger beroep te verlenen nu de douane niet tijdig en afdoende heeft gereageerd op reeds langer bij haar bekende signalen met betrekking tot de invoer van snoekbaars. Niet wordt verzocht om vergoeding van proceskosten in de bezwaarprocedure.

De douanewaarde van de ingevoerde goederen is nihil gelet op de zeer waarschijnlijke besmetting met radioactieve straling. De primaire heffing wordt niet teruggevraagd.

5.2. De inspecteur

5.2.1. - Er is geen sprake van een vergissing van de douane-autoriteiten in de zin van artikel 220, tweede lid, letter b van het CDW; de onjuistheid van de aangiften is pas duidelijk geworden na intensief onderzoek van de FIOD. De controle tijdens de invoer betrof een algemene controle van in eerste instantie geloofwaardig lijkende bescheiden. Er waren geen concrete signalen of gespecificeerde aanwijzingen dat gefraudeerd werd met de douanewaarde. De brief van belanghebbende van 11 mei 2000 aan de douane te Groningen betreft een geheel andere periode en geheel andere partijen. Er was geen waarschuwingsplicht voor de douane. Belanghebbende had zelf kunnen informeren bij haar opdrachtgever of de door haar aangegeven waarden wel juist konden zijn;

- De UTB’s zijn niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid uitgereikt. Het door belanghebbende aangehaalde arrest heeft betrekking op omzetbelasting waarop de nationale beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn, terwijl de inning van eigen middelen van de EU uitsluitend wordt beheerst door artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW.

- Belanghebbende had, indien gewenst, bij directe vertegenwoordiging de mogelijkheid schriftelijk aangifte te doen. Bij de onderhavige aangiften is geen sprake geweest van vertegenwoordiging. Er is derhalve geen schuldenaar in de zin van artikel 201, derde lid, tweede volzin, van het CDW;

- De douanewaarde is op de juiste wijze vastgesteld. De bedragen op de uitbetalingstaten van C die zijn overgemaakt aan de leverancier, B, geven aan dat de transactiewaarde aan de latere afnemers varieerde van € 4,54 tot € 10,21 per kilogram voor snoekbaars en van € 5,90 tot € 10,44 per kilogram voor snoekbaarsfilet. Dit wijst erop dat de transactiewaarden op het exportoverzicht dat in de administratie van B is aangetroffen, juist zijn.

5.2.2. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:

Belanghebbende geeft achteraf een eigen interpretatie aan de feiten. In eerste instantie was niet duidelijk dat G bij de fraude betrokken was. Zijn naam komt niet voor op de aangiften. Er was eerst sprake van een onderzoek naar accijnsfraude, niet naar fraude met snoekbaars. Het lag op de weg van belanghebbende om navraag bij de importeur te doen naar de waarde van de ingevoerde vis. Belanghebbende suggereert dat de partijen vis radioactief besmet zijn. Dit is nergens vastgesteld en wordt ook gelogenstraft door de uiteindelijke prijs van de vis die hoger was dan de aangegeven waarde. Die waarde was overigens niet opvallend laag. De oranje selectie vindt plaats aan de hand van bescheiden, t.w. facturen en gezondheidscertificaten. Het douane-informatiecentrum (DIC) en de DIA krijgen tips en onderzoeken deze. Een grote bron van informatie is de ‘AM-melding’. De beschikbare informatie kan de douane-ambtenaren alleen via officiële kanalen bereiken; losse onderdelen van de informatie worden niet zomaar verstrekt.

Er is uitspraak op het bezwaar gedaan. Er is geen aparte beschikking op een verzoek om teruggaaf gegeven omdat belanghebbende een dergelijk verzoek niet heeft gedaan. Alsnog zou op het – impliciete – verzoek een beschikking kunnen worden gegeven. De zaak moet dan worden aangehouden.

Belanghebbende is een marktpartij die een vergoeding in rekening brengt voor zijn diensten. Zij moet ook zelf op haar hoede zijn en de eigen verantwoordelijkheid nemen voor haar aangiften.

Er is geen aanleiding om de werkelijke proceskosten te vergoeden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden. Door de douane zijn geen stukken achtergehouden. C heeft de douaneschuld van belanghebbende betaald. Zij heeft dus geen schade geleden.

6. De overwegingen van de Douanekamer

6.1. De vertegenwoordiging

Uit de wijze van aangifte, die belanghebbende heeft gekozen, valt geen verklaring ten overstaan van de douaneautoriteiten af te leiden dat belanghebbende bij het doen van de onderhavige aangiften in naam of voor rekening van een andere persoon handelde. Derhalve moet belanghebbende met toepassing van artikel 5, lid 4, van het CDW, alwaar een uitdrukkelijke verklaring wordt verlangd, worden geacht in eigen naam en voor eigen rekening te hebben gehandeld. De aan belanghebbende verleende volmacht door C (bijlage 37 van de conclusie van repliek voor de rechtbank) kan niet als de hier bedoelde verklaring gelden. De overige door belanghebbende in dit verband genoemde documenten (de bijlagen 38 tot en met 40 van genoemde conclusie) hebben geen betrekking op de in geding zijnde aangiften, en bieden derhalve evenmin steun voor het standpunt van belanghebbende.

Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vertegenwoordiging is mitsdien juist.

6.2. De toepassing van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW

Op dit punt geldt eveneens dat de beslissing van de rechtbank dat er in casu geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten, die tot vernietiging van de onderhavige uitnodigingen tot betaling zou moeten leiden, juist is. De Douanekamer maakt dan ook de overwegingen van de rechtbank ter zake tot de hare. Ter aanvulling voegt de Douanekamer daaraan nog toe dat de in de aangiften gebezigde douanewaarden, zo is uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren gekomen, niet zodanig laag waren, dat deze – zelfs bij een globale controle – reeds tot een onderzoek door de douaneambtenaren hadden moeten leiden.

6.3. De toepassing van artikel 239 van het CDW

De inspecteur heeft het bezwaar – subsidiair – opgevat als een verzoek ex artikel 239 van het CDW. De rechtbank is de inspecteur hierin gevolgd, en heeft het terugbetalingsverzoek op basis van deze bepaling afgewezen. De Douanekamer is van oordeel dat een verzoek op de voet van artikel 239 niet bij een uitspraak op bezwaar kan worden afgedaan. Voor deze teruggaafcategorie zijn in het CDW en in de Uitvoeringsverordening CDW speciale criteria opgenomen en zijn met name bijzondere procedurevoorschriften in het leven geroepen, die met zich brengen dat het verzoek bij een afzonderlijke beschikking, met inachtneming van al deze regels, moet worden afgedaan. De uitspraak van de rechtbank kan op dit punt niet in stand blijven, en de inspecteur zal worden opgedragen alsnog laatstbedoelde beschikking te nemen.

7. Proceskosten en griffierecht

De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Belanghebbende verzoekt om vergoeding van de werkelijke proceskosten op de voet van, aldus begrijpt de Douanekamer, artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), zowel voor het beroep als voor het hoger beroep. Belanghebbende heeft echter niet althans volstrekt onvoldoende gemotiveerd welke bijzondere omstandigheden afwijking van het forfait rechtvaardigen, zodat de Douanekamer aan dit verzoek voorbijgaat.

Aan belanghebbende wordt voor het hoger beroep, op de voet van artikel 2, lid 1, van het Besluit een vergoeding toegekend van € 322 x 2,5 (punten voor proceshandelingen) x 1,5 = € 1.207,50.

De proceskostenveroordeling uitgesproken door de rechtbank inzake het ingestelde beroep kan in stand blijven.

8. De beslissing

De Douanekamer:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voorzover deze de toepassing van artikel 239 van het CDW betreft en bevestigt deze uitspraak voor het overige;

- verklaart het beroep voorzover dit artikel 239 van het CDW betreft gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voorzover deze de toepassing van artikel 239 van het CDW betreft;

- verwijst de zaak naar de inspecteur teneinde op het in het bezwaarschrift vervatte verzoek om terugbetaling ex artikel 239 van het CDW een beschikking te nemen;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten voor het hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.207,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 422.

Aldus vastgesteld op 17 februari 2009 door mrs. F.H.M. Possen, voorzitter, en

E.M. Vrouwenvelder en K. Kooijman, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.