Gerechtshof Amsterdam, 12-02-2009, BH5916, 07/00450 en 00451
Gerechtshof Amsterdam, 12-02-2009, BH5916, 07/00450 en 00451
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 februari 2009
- Datum publicatie
- 18 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5916
- Zaaknummer
- 07/00450 en 00451
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in 2001 en 2002 ten onrecht premies voor een lijfrenteverzekering in aftrek gebracht. De inspecteur heeft de premies nagevorderd en een boete opgelegd wegens grove schuld. In geschil is of de boete terecht is opgelegd.
Omdat belanghebbende, na ontvangst van een brief van zijn verzekeraar, geen enkel initiatief heeft ontplooid zijn polis te laten aanpassen en desondanks op basis van een niet aangepaste polis de premie in aftrek heeft gebracht, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof (anders dan de rechtbank) dermate lichtvaardig gehandeld dat sprake is van grove schuld. De boete is terecht opgelegd. (hoger beroep inspecteur gegrond)
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 07/00450 en 07/00451
12 februari 2009
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst/P,
de inspecteur,
tegen de uitspraken in de zaken no. 07/345 en 07/346 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
X, te Y, belanghebbende,
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 15 juni 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.253 alsmede, bij gelijktijdig genomen beschikking, een vergrijpboete van € 114.
1.2. De inspecteur heeft eveneens met dagtekening 15 juni 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.445 alsmede, bij gelijktijdig genomen beschikking, een vergrijpboete van € 114.
1.3. Na gemaakt bezwaar tegen de boetebeschikkingen heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 10 november 2006, de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Bij uitspraken van 29 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) de daartegen door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard en de boetebeschik-kingen vernietigd.
1.4. Het tegen deze uitspraken door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 juli 2007, aangevuld bij brief van 15 augustus 2007. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Met bericht aan de griffie van het Hof zijn beide partijen niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
Feiten
2.1.1. Belanghebbende heeft in 1988 bij Nationale Nederlanden een kapitaalverzekering met lijf¬renteclausule afgesloten. De betaalde premies zijn in de daaropvolgende jaren in aftrek gebracht op het belastbare inkomen.
2.1.2. In december 2000 heeft belanghebbende een brief van Nationale Nederlanden ontvangen. Hierin staat – voor zover hier van belang – vermeld:
Al met al is er thans sprake van een ingewikkeld stukje wetgeving. Helaas is de berichtgeving hier¬over in de landelijke media niet altijd juist. Zo is – geheel ten onrechte – geconcludeerd dat men maar beter de lijfrente premievrij kan maken óf de premie kan verlagen tot het niveau van de zogeheten ba¬sis¬ruim¬te (f 2.283, ).
Wij zijn van mening dat een dergelijke handelwijze absoluut voorbarig is. Evenals het premievrij ma¬ken van de lijfrenteverzekering om vervolgens later een nieuwe te sluiten. Daar komt nog bij dat dit on¬nodig veel kosten met zich meebrengt. Normaal gesproken, hoeft u dus op dit moment geen actie te ondernemen.
(…)
Uw lijfrenteverzekering is gesloten vóór 16 oktober 1990.
De aanspraken die u tot 1 januari 2001 heeft opgebouwd, blijven onder de oude regelgeving (van
vóór 1992) vallen. Wilt u de aftrek voortzetten? Dan zal de lijfrenteverzekering voor de toekomst moeten worden aangepast aan de nieuwe regelgeving. Het contract moet uiterlijk bij de aangifte over het jaar 2001 (dus begin 2002) zijn aangepast. Wij verzorgen dit kosteloos voor u. U ontvangt van ons tijdig een polisaanhangsel.”
De brief wordt als volgt afgesloten:
“Kortom, er zijn nog voldoende mogelijkheden. Als u daarvan optimaal gebruik wilt maken, kunt u het beste contact opnemen met uw verzekeringsadviseur. Deze kan u over dit onderwerp nader informeren en de gevolgen van de belastingherziening voor uw persoonlijke situatie in kaart brengen”
2.1.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. Hierbij is een bedrag van € 884 aan betaalde premies voor de genoemde lijfrenteverzekering in aftrek gebracht. Voor het jaar 2002 heeft belanghebbende in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen terzake een bedrag van € 883 aan betaalde premies in aftrek gebracht.
2.1.4. Bij het vaststellen van de aanslag over 2003 heeft de Belastingdienst de aanvaard-baarheid van de aftrek van de lijfrentepremies onderzocht. De inspecteur heeft op basis van dit onderzoek het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende betaalde premies voor genoemde kapitaalverzekering sinds 1 januari 2001 niet meer aftrekbaar zijn en heeft voor de onderhavige jaren navorderingsaanslagen met boetes opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
2.2. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen:
“9. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende na de ontvangst van de brief in redelijkheid denken dat hij op dat moment niets hoefde te doen. Er staat immers expliciet dat hij op dit moment geen actie hoeft te ondernemen en ook dat hij tijdig een polisaanhangsel zal ontvangen. Tijdig is blijkens de brief begin 2002. Dat belanghebbende er toen - ruim een jaar later - niet meer aan heeft gedacht, acht de rechtbank enigszins begrijpelijk. Daarbij komt dat belanghebbende bij het afsluiten van zijn verzekering heeft gekozen om dit te doen via een tussenpersoon. De omstandigheid dat hij van die tussenpersoon geen informatie be¬treffende polis¬aan¬passing ontving, kon min of meer zijn veronderstelling bevestigen dat geen actie van zijn kant werd ver¬wacht. Gegeven de omstandigheden overweegt de rechtbank dat belanghebben¬de, hoewel hem enig licht¬vaar¬dig handelen zou kunnen worden aangerekend hij had bij¬voor¬beeld zijn tussenpersoon kunnen benaderen om te vra¬gen of de polis al was aangepast -, niet dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat hem grove schuld kan worden ver¬weten. Daar¬bij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat, zoals door belanghebbende ter zit¬ting aange¬voerd en door de Inspecteur niet weersproken, Nationale Ne¬derlanden de schuld van het feit dat de tussenpersoon na ontvangst van de brief niet de juiste stappen richting be¬langheb¬ben¬de heeft ondernomen, op zich neemt en zich ook bereid heeft verklaard om een eventuele boe¬te aan belanghebbende te vergoeden. De enkele omstan¬digheid dat in de media veel aan¬dacht is besteed aan de wetswijziging, acht de rechtbank on¬vol¬doende voor het in dit speci¬fieke geval aannemen van grove schuld, nog daargelaten dat in de brief van Nationale Ne¬der¬landen is vermeld dat de berichtgeving hierover in de lan¬delijke media niet altijd juist is.”
Geschil in hoger beroep
2.3. Tussen partijen is niet in geschil, zo begrijpt het Hof, dat de navordering terecht is opgelegd. Evenmin is nog in geschil, de berekende heffingsrente.
Partijen houdt nog verdeeld, het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen terecht een boete heeft opgelegd.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.4.1. Artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt dat, indien het aan opzet of grove schuld van een belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur, ge¬lijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten hoog¬ste 100% van het nagevorderde bedrag. Ingevolge artikel 25 van het Besluit Be¬stuur¬lijke Boeten Belastingdienst 1998 legt de inspecteur ingeval van grove schuld een vergrijp¬boete op van 25%. Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet gren¬zen¬de mate van verwijtbaarheid.
2.4.2. Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende grove schuld worden verweten ter zake van het ten onrechte in aftrek brengen van premies voor een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule ten gevolge waarvan de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende is reeds in december 2000 door Nationale Nederlanden schriftelijk gewezen op het feit dat de premies vanaf 2001 niet meer aftrekbaar zouden zijn indien de polis niet zou worden aangepast. Bij een eventuele aanpassing, zo bericht Nationale Nederlanden verder, wordt dan een polisaanhangsel toegezonden.
Na deze van de verzekeringsmaatschappij ontvangen informatie lag het vervolgens op de weg van belanghebbende om al dan niet te kiezen voor aanpassing van de polis en desgewenst actie te ondernemen, zoals het inschakelen van zijn verzekeringsadviseur/ tussenpersoon. Belanghebbende heeft na ontvangst van bedoelde brief echter geen stappen ondernomen om de bestaande polis te laten aanpassen. Belanghebbende heeft evenmin een polisaanhangsel ontvangen waaruit een dergelijke aanpassing blijkt.
Door geen enkel initiatief te ontplooien nadat hij was geïnformeerd dat de premie op basis van de bestaande polis niet meer aftrekbaar was, en desondanks op basis van deze niet aangepaste polis in de onderhavige jaren de betaalde premies in aftrek te brengen bij het indien van zijn aangiften, heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Alsdan heeft de inspecteur terecht boetes van 25% van de nageheven bedragen opgelegd.
De omstandigheid dat Nationale Nederlanden in de brief vermeldt dat, indien belanghebbende de aftrek wil voortzetten, aanpassing van de lijfrenteverzekering mogelijk is, dat zij “dit kosteloos voor u (verzorgt)” en dat “[u] van ons tijdig een polisaanhangsel (ontvangt)”, leidt niet tot een ander oordeel nu belanghebbende zich had moeten realiseren dat daartoe van hem in ieder geval enige activiteit noodzakelijk was, alleen al omdat de verzekeringsmaatschappij zonder zijn uitdrukkelijke toestemming niet eenzijdig tot wijziging van de polis kon overgaan. Dit klemt te meer nu de brief wordt afgesloten met de suggestie om contact op te nemen met de verzekeringsadviseur, voor het optimaal gebruik maken van de verschillende mogelijkheden.
In ieder geval mocht van belanghebbende, minst genomen, verwacht worden dat hij uiterlijk bij het indienen van de aangifte en bij het uitblijven van een polisaanhangsel - zich zekerheid zou verschaffen over de fiscale situatie rond zijn lijfrenteverzekering alvorens de premie als aftrekpost in zijn aangifte op te voeren; de brief van de verzekeraar bood daarvoor (meer dan) voldoende aanleiding.
2.4.3. De enkele omstandigheid dat Nationale Nederlanden zich kennelijk bereid heeft verklaard om een eventuele boete aan belanghebbende te vergoeden, naar belanghebbendes zeggen vanwege het feit dat de tussenpersoon na ontvangst van de brief van Nationale Nederlanden niet de juiste stappen zou hebben ondernomen, maakt het voorgaande oordeel niet anders. Een zodanige, eventueel door Nationale Nederlanden te betalen vergoeding laat immers onverlet dat op belanghebbende de plicht rust tot het doen van een juiste aangifte.
2.4.4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraken van de rechtbank dienen te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, verklaart het Hof de beroepen ongegrond.
2.5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraken van de rechtbank, behoudens haar beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding en griffierechten;
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. E.F. Faase, voorzitter, A.M.J.G. van Amsterdam en K. Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh - Vanherck als griffier. De beslissing is op 12 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.