Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2009, BH5923, 07/00078

Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2009, BH5923, 07/00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 januari 2009
Datum publicatie
18 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5923
Zaaknummer
07/00078
Relevante informatie
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2012] art. 4

Inhoudsindicatie

Een multifunctioneel stadion moet worden gewaardeerd op de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. Gelet op de door belanghebbende bij de exploitatie nagestreefde doelstelling om het object als zodanig in stand te houden, is een taxatie welke uitgaat van een commercieel rendement onjuist. Het Hof gaat voorts in op de hoogte van de functionele afschrijving op diverse onderdelen van het object.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00076

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X N.V.,

gevestigd te Amsterdam, belanghebbende,

gemachtigde mr. G.J. Westra (Crop Belastingadviseurs) te Hoofddorp, de gemachtigde,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/4570 van de rechtbank Haarlem van 18 januari 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz) de waarde van de onroerende zaak Arena Boulevard 1 te Amsterdam (hierna: het object) naar de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak

1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € a. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 22 augustus 2005 de vastgestelde waarde verminderd tot € b.

1.2. Bij uitspraak van 18 januari 2007, verzonden op 25 januari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de vastgestelde waarde verminderd tot € c.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 28 februari 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum. Het beroepschrift is aangevuld bij brieven van 14 en 30 maart 2007. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De heffingsambtenaar heeft een nader stuk gedagtekend 8 januari 2008 ingediend. De gemachtigde heeft daarop gereageerd bij brief van 1 februari 2008.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof rekent de ter zitting overgelegde stukken tot de gedingstukken.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

Het Hof verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld, voorzover zij in hoger beroep nog van belang zijn, welke in de bestreden uitspraak als volgt zijn weergegeven (de rechtbank duidt hierna en in het onder 2.3 opgenomen citaat belanghebbende aan als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder):

2.1. Aan eiseres is in erfpacht uitgegeven:

- een appartementsrecht, dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van een multifunctioneel stadion, en

- een terrein,

gelegen aan de ArenA Boulevard 1 te Amsterdam. Het object voor toepassing van de Wet woz bestaat uit het stadion, inclusief het entreegebouw, de omloop, het ArenAdek, het veld, de bruggen en fly-overs (het object). De zogenoemde skyboxen en foundersboxen maken geen deel uit van het object.

2.2. Eiseres verhuurt het object aan Stadion Amsterdam CV, die het object op haar beurt verhuurt aan de voetbalclub Ajax en derden ten behoeve van evenementen. De totale stichtingskosten voor de ArenA, waarvan het object een onderdeel is, bedroegen in 1996 circa

ƒ d.

2.3. Verweerder heeft een taxatierapport van 26 november 2005 overgelegd, opgesteld door

R. Broers RT, waarin de gecorrigeerde vervangingswaarde (gvw) van het object per 1 januari 2003 wordt bepaald op € e. De waarde in het economisch verkeer bepaalt voornoemde taxateur op dezelfde datum op € f. (…)

Blijkens een tot de gedingstukken behorende specificatie bij de taxatie gaat de taxateur voorts uit van:

- (…)

- afschrijvingspercentages wegens functionele veroudering gebaseerd op economische veroudering van 2% totaal, met uitzondering van een percentage van 20% voor het entreegebouw en 75% voor het veld;

- (…).

2.4. Eiseres heeft een taxatierapport van 26 oktober 2005 overgelegd, opgesteld door

C. Schekkerman MSRE, waarin de taxateur verklaart dat hij het object (exclusief skyboxen) heeft gewaardeerd ter bepaling van de gvw en/of waarde in het economisch verkeer, per waardepeildatum 1 januari 2003, naar de situatie per 1 januari 2005, in totaal op € g [Hof: bedoeld zal zijn € h].

(…).

2.2. Geschil

2.2.1. In hoger beroep zijn de volgende punten in geschil:

a. Dient bij het bepalen van de vervangingswaarde van het object een zodanige factor voor functionele veroudering te worden toegepast, dat de waarde van het object overeenkomt met de bedrijfswaarde daarvan?

b. Heeft de rechtbank bij het bepalen van de vervangingswaarde van het object de correctiefactoren wegens functionele veroudering, gebaseerd op economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en excessieve gebruikskosten, juist vastgesteld?

2.2.2. Belanghebbende beantwoordt de hiervoor onder a omschreven vraag bevestigend en verdedigt dat de bedrijfswaarde van het object € h bedraagt. De heffingsambtenaar acht de bedrijfswaarde niet van toepassing.

2.2.3. Ten aanzien van de onder b omschreven vraag heeft belanghebbende ter zitting de volgende standpunten ingenomen.

De afschrijving wegens economische veroudering dient voor alle onderdelen van het object op 25% in plaats van 2% te worden gesteld, behoudens voor het entreegebouw en het veld, waarvoor de door de rechtbank vastgestelde afschijvingspercentages (20% respectievelijk 75%) kunnen worden aangehouden.

Ten aanzien van de verouderde bouwwijze dienen de volgende afschrijvingspercentages te gelden: voor het entreegebouw 30% in plaats van 20%, voor de stalen kap 25% in plaats van nihil, voor het Arenadek 75% in plaats van nihil en voor de bruggen en omlopen conform de rechtbank 75%.

Ten aanzien van de ondoelmatigheid (belemmering van de gebruiksmogelijkheden) dient voor alle onderdelen van het object een afschrijving van 10% te gelden.

Ten aanzien van de excessieve gebruikskosten dient de afschrijving als volgt te worden bepaald: voor de hoofdentree 15% in plaats van 7,5%, voor de bruggen/omlopen 10% in plaats van 7,5%, voor het veld 100% in plaats van 62,5%, voor de stalen kap 15% in plaats van 7,5%, voor de fly-over en de bruggen 10% in plaats van 7,5% en voor het Arenadek 10% in plaats van 5%.

2.3. Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de punten die in hoger beroep in geschil zijn, heeft de rechtbank het volgende overwogen:

Correctie wegens functionele veroudering gebaseerd op economische veroudering

5.8. Eiseres stelt dat de economische omstandigheden, waaronder de marginale mogelijkheden voor bedrijfsexploitatie van dit stadion en stadions in het algemeen en het feit dat de gemeente Amsterdam per 1 januari 2003 niet meer bereid zou zijn tot een gelijk bedrag aan investeringen als in 1996, een correctie wegens functionele veroudering rechtvaardigen van 25% op alle onderdelen. De rechtbank beschouwt deze stellingen mede als een beroep op artikel 4, vierde lid, van de instructie [Hof: de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken]. Verweerder heeft op dit punt, met uitzondering van de post entreegebouw en veld, een correctie van 2% in aanmerking genomen. Volgens verweerder is voor de door eiseres gestelde correctie geen reden, nu de economische omstandigheden niet zijn gewijzigd. In Engeland is immers sprake van de bouw van een stadion van met het object vergelijkbare omvang, waarmee naar schatting € 265 miljoen is gemoeid, aldus verweerder. Eiseres betwist dit niet. Verweerder weerspreekt voorts dat de gemeente Amsterdam niet bereid zou zijn tot vergelijkbare investering in een soortgelijk multifunctioneel stadion, nu de gemeente juist baat heeft bij een dergelijk stadion en de gebiedsontwikkeling er omheen. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat zowel de gemeente Amsterdam als commerciële partijen aan de initiële kosten van de ArenA en de verdere gebiedsontwikkeling hebben bijgedragen. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden, en met name de omstandigheid dat in Engeland een stadion wordt gebouwd met welke bouw een bedrag is gemoeid dat meer dan het dubbele bedraagt van het bedrag dat voor de Arena inclusief het object, is uitgegeven, acht de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd weersproken aannemelijk dat het economisch klimaat voor de bouw van met het object vergelijkbare stadions niet zodanig is gewijzigd dat eiseres op de waardepeildatum niet meer een investering van een dergelijke omvang als in 1996 zou plegen. Aldus ziet de rechtbank geen grond voor toepassing van het door eiseres voorgestelde afschrijvingspercentage van 25% wegens functionele veroudering.

5.9. Ter verduidelijking merkt de rechtbank ten aanzien van de stelling van eiseres, dat voor de vaststelling van de bedrijfswaarde een vergelijking zou moeten worden gemaakt met de verkoopprijs voor het Gelredome op, dat de bedrijfswaarde voor eiseres als huidige eigenares niet gelijk hoeft te zijn aan de bedrijfswaarde voor een toekomstige koper van het stadion. De vergelijking van de ArenA met het Gelredome, dat door de oorspronkelijke eigenaar is verkocht, gaat dan ook mank. Omtrent de bedrijfswaarde ontbreekt verder een nadere onderbouwing, zodat de stellingen van eiseres ter zake feitelijke grondslag missen.

Correctie wegens functionele veroudering gebaseerd op verouderde bouwwijze van het entreegebouw, het Arenadek en de stalen kap

5.10. Eiseres stelt dat door de bouwwijze van het object, op het transferium en over de weg, meerkosten zijn gemaakt, die niet zouden zijn opgekomen bij bouw op het maaiveld. Eiseres bepleit in dit verband correcties ten aanzien van het entreegebouw en het Arenadek. Verweerder betwist dat dit een omstandigheid is waar rekening mee moet worden gehouden, en stelt bovendien dat deze bouwwijze niet tot meer- maar tot minder kosten heeft geleid, nu bij de constructie door bouw op het transferium minder hoefde te worden geheid.

Desondanks heeft verweerder met functionele veroudering wegens gewijzigde bouwwijze van het entreegebouw blijkens een correctie van 20% rekening gehouden. Een nadere motivering door eiseres van de gemotiveerd weersproken stelling ter zake van de meerkosten ontbreekt. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de door verweerder in aanmerking genomen correctie wegens functionele veroudering gebaseerd op verouderde bouwwijze niet te laag is vastgesteld.

5.11. Tegenover de gemotiveerde stelling van verweerder dat vanwege het multifunctionele karakter wederom gekozen zou worden voor een vergelijkbaar afsluitbaar dak, ziet de recht-bank in de enkele stelling dat de stalen kap nu in het geheel niet meer dan wel in een andere vorm zou worden gebouwd, onvoldoende onderbouwing van de door eiseres voorgestelde correctie. In dit verband hecht de rechtbank belang aan de niet in geschil zijnde feiten dat na 1996 ook op andere stadions vergelijkbare kappen zijn aangebracht en dat de kap van het stadion daadwerkelijk bij evenementen en zelfs een enkele keer tijdens een voetbalwedstrijd wordt gesloten. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat de bouwwijze van het dak belemmerend werkt op de exploitatie, waardoor disfunctionaliteit optreedt. Met functionele afschrijving wegens de veranderde bouwwijze is dan ook terecht geen rekening gehouden.

Correctie wegens functionele veroudering gebaseerd op ondoelmatigheid (belemmering van de gebruiksmogelijkheden)

5.12. In verband met de afgegeven milieuvergunning is het aantal evenementen jaarlijks beperkt tot 18 per jaar, wat volgens eiseres de exploitatie belemmert. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat er 50 evenementen per jaar plaatsvinden. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat, zo er al beperkingen uitgaan van de afgegeven milieu-vergunning, dit geen effect heeft op het feitelijk gebruik en de exploitatie van het object, zodat geen grond bestaat voor de door eiseres verdedigde correctie van 10% op alle onderdelen.

2.4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

2.5. Beoordeling van het geschil

2.5.1. Voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling van onroerende zaken op de voet van de Wet woz zijn regels vastgesteld in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Instructie). Artikel 4, tweede tot en met vierde lid, van de Instructie bevat voorschriften voor het berekenen van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet woz. Artikel 4, vierde lid, van de Instructie bepaalt dat bij het berekenen van die waarde voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken een zodanige factor voor functionele veroudering wordt toegepast, dat de waarde overeenkomt met de bedrijfswaarde van de onroerende zaak rekening houdend met de economische situatie in de desbetreffende branche of bedrijfstak. Partijen verschillen van mening over de vraag of deze bepaling toepassing moet vinden bij de waardebepaling van het object. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.

2.5.2. Een onroerende zaak wordt niet bedrijfsmatig gebruikt indien de exploitatie niet uitsluitend geschiedt om daarmee winst te behalen, maar ook en vooral om in het algemeen belang gelegen redenen (Hoge Raad 17 februari 1999, BNB 1999/174, onder 3.2). Wat betreft het object kan niet worden geoordeeld dat de exploitatie daarvan ook en vooral geschiedt om in het algemeen belang gelegen redenen. Bij die exploitatie staan particuliere belangen voorop, zoals daar zijn het bevredigen van de behoefte aan vermaak van degenen die het object bezoeken voor het bijwonen van wedstrijden en evenementen, het belang van een passende accommodatie voor het spelen van betaald voetbal in Amsterdam en de commerciële belangen van sponsors en andere betrokkenen bij het betaalde voetbal en bij het organiseren van evenementen. Dat de exploitatie van het object niet geschiedt ook en vooral om in het algemeen belang gelegen redenen blijkt mede daaruit dat, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, de gemeente Amsterdam geen (doorslaggevende) invloed kan uitoefenen op het beleid van belanghebbende. Het Hof is dan ook van oordeel dat het object moet worden aangemerkt als een bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaak in de zin van artikel 4, vierde lid, van de Instructie. Daaraan doet niet af dat de gemeente Amsterdam een omvangrijke geldelijke bijdrage heeft verstrekt in de bouwkosten van het object en dat belanghebbende ter zake daarvan geen rente is verschuldigd. De vervangingswaarde van het object moet dus worden bepaald met toepassing van een zodanige factor voor functionele veroudering, dat de waarde overeenkomt met de bedrijfswaarde als bedoeld in voormeld artikel 4, vierde lid.

2.5.3. Bij het bepalen van de bedrijfswaarde van het object dient als uitgangspunt te worden genomen de waarde welke dit in economische zin in de onderneming van belanghebbende heeft. Daarbij moet rekening worden gehouden met de doelstelling die belanghebbende met de exploitatie van het object nastreeft. Het Hof acht niet aannemelijk dat zij daarbij streeft naar een optimaal rendement op de door haar gedane investering, gelijk een commerciële belegger zou nastreven. Uit hetgeen partijen dienaangaande hebben gesteld leidt het Hof af dat bij de bedrijfsvoering door belanghebbende op de voorgrond staat het behalen van voordeel voor de in belanghebbende deelnemende bedrijven en instellingen op andere wijze dan door het maken van voor uitkering van dividend beschikbare winst. In dit verband zijn onder meer genoemd het stimuleren van de bedrijvigheid in het gebied rondom het object en het gebruik maken van de populariteit van het betaalde voetbal door bedrijven voor het bevorderen van hun aanzien en naamsbekendheid. Aannemelijk is dat belanghebbende tracht deze doelstellingen te verwezenlijken door te streven naar opbrengsten tot een hoogte waarbij het object als zodanig kan blijven bestaan. Hieraan doet niet af dat zij het object op professionele wijze en op commerciële basis exploiteert, of dat op termijn het uitkeren van dividend op de aandelen mogelijk zou kunnen zijn. De in de uitspraak van de rechtbank onder 2.4 vermelde taxatie, welke uitgaat van een commercieel rendement, berust in zoverre op een onjuist uitgangspunt en moet om die reden worden verworpen.

2.5.4. Het Hof is van oordeel dat de waarde die het object in economische zin voor belanghebbende zelf heeft, rekening houdend met de door haar bij de exploitatie daarvan nagestreefde doelstelling om het object als zodanig in stand te houden, het beste wordt benaderd door de gecorrigeerde vervangingswaarde te berekenen op de wijze als is bepaald in artikel 4, tweede lid, van de Instructie. Deze waarde berust immers op de bij die doelstelling aansluitende aannames dat het object wordt vervangen door een identieke zaak en dat correcties moeten plaatsvinden voor sinds de bouw opgetreden technische en functionele veroudering. Deze berekeningswijze is dus terecht ook door de rechtbank tot uitgangspunt genomen. Belanghebbende voert echter aan dat de rechtbank daarbij de correctiefactor voor functionele veroudering te laag heeft bepaald. Het Hof verwijst hier naar de onder 2.2.3 omschreven standpunten van belanghebbende, welke hierna zullen worden besproken.

2.5.5. Over de hoogte van de functionele afschrijving wegens economische veroudering van het object oordeelt het Hof als volgt.

Voor de economische veroudering is bepalend de mate waarin door technische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen nog behoefte bestaat aan het object. Het Hof acht aannemelijk dat sinds de bouw van het object daaraan onverminderd behoefte is blijven bestaan. Een aanwijzing daarvoor is dat sindsdien elders in Nederland verscheidene soortgelijke objecten, die bruikbaar zijn voor zowel sportwedstrijden als andersoortige evenementen, tot stand werden gebracht. De omstandigheid dat, naar belanghebbende stelt, de exploitatie van dergelijke objecten in het algemeen niet winstgevend is, staat daaraan kennelijk niet in de weg. Het Hof acht dan ook met de rechtbank aannemelijk dat het economische of maatschappelijke klimaat voor de bouw van met het object vergelijkbare stadions niet zodanig is gewijzigd, dat belanghebbende op de waardepeildatum niet meer een investering van een vergelijkbare omvang zou plegen. De heffingsambtenaar heeft derhalve aannemelijk gemaakt dat in ieder geval geen aanleiding bestaat voor het toepassen van een hoger afschrijvingspercentage dan het door hem reeds in aanmerking genomen jaarlijkse percentage van 2. Voor toepassing van de door belanghebbende voorgestelde afschrijving van 25% wegens economische veroudering van het object ziet het Hof dan ook geen aanleiding.

2.5.6. Over de hoogte van de functionele afschrijving wegens verouderde bouwwijze van het object oordeelt het Hof als volgt.

Wat betreft de afschrijving vanwege de bouwwijze van het entreegebouw en het Arenadek sluit het Hof zich aan bij hetgeen de rechtbank daarover onder 5.10 van de bestreden uitspraak heeft overwogen. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar ook in hoger beroep is geslaagd in het bewijs dat de onderhavige afschrijving wat betreft deze onderdelen van het object niet te laag is vastgesteld. Het Hof ziet onvoldoende aanleiding om deze afschrijving te stellen op 30% in plaats van 20% voor het entreegebouw en op 75% in plaats van nihil voor het Arenadek.

Wat betreft de afschrijving vanwege de bouwwijze van de stalen kap sluit het Hof zich aan bij de overwegingen van de rechtbank onder 5.11 van haar uitspraak. In hoger beroep is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de onderhavige afschrijving zou moeten worden gesteld op 25% in plaats van nihil.

Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat het dak van het stadion effectief geen levensduur heeft van 50 jaar, maar dat het in die periode gemiddeld drie tot vier keer grotendeels vervangen zal moeten worden. Dit is echter een omstandigheid die uitsluitend invloed heeft op de technische afschrijving en die niet kan leiden tot een hogere functionele afschrijving. Voor het geval dat moet worden aangenomen dat belanghebbende, in weerwil van haar verklaring ter zitting dat geen geschil meer bestaat over de hoogte van de technische afschrijving, toch heeft willen opkomen tegen de hoogte van die afschrijving op de stalen kap, verwijst het Hof naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen onder 5.5 en 5.6 van de bestreden uitspraak. In hoger beroep is niet gebleken dat op grond van de levensduur van onderdelen van de stalen kap een hogere technische afschrijving in aanmerking moet worden genomen dan de rechtbank heeft gedaan.

2.5.7. Over de functionele afschrijving wegens belemmering van de gebruiksmogelijkheden van het object oordeelt het Hof als volgt.

Belanghebbende voert in dit verband aan dat het aantal grootschalige evenementen in het stadion beperkt blijft tot 18 per jaar, dat de vraag van belanghebbende naar evenementen het aanbod overtreft, dat veel tijd verloren gaat met de op- en afbouw van een evenement hetgeen uitbreiding van het aantal evenementen belemmert en dat de door de gemeente Amsterdam afgegeven milieuvergunning het houden van meer dan 18 evenementen per jaar verbiedt. Belanghebbende bepleit om deze redenen een functionele afschrijving van 10%.

Deze stellingen kunnen het Hof er niet van overtuigen dat, anders dan de rechtbank heeft beslist, een afschrijving als hier bedoeld gerechtvaardigd is. In dit verband wijst het Hof erop dat ten tijde van de stichting van het object er – blijkens de prospectus van de emissie van (certificaten van) aandelen van belanghebbende – van werd uitgegaan dat 12 evenementen per jaar zouden worden gehouden. Dit aantal is in werkelijkheid 18 per jaar en uit de stukken blijkt niet van ontwikkelingen die een beperking van dit aantal noodzakelijk zouden maken. Het object kan wat betreft het houden van evenementen nog op dezelfde wijze worden geëxploiteerd als aanvankelijk werd beoogd. De daarvoor benodigde en door de gemeente Amsterdam verleende vergunningen leiden in dit opzicht niet tot beperkingen. Voorts is het inherent aan het houden van grootschalige evenementen dat het stadion enige tijd ervoor en erna niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt, zodat dit op zichzelf niet tot een verlaging van de waarde kan leiden. Evenmin acht het Hof aannemelijk dat het object voor het houden van evenementen ondoelmatig zou zijn of minder geschikt dan andere soortgelijke objecten.

2.5.8. Over de hoogte van de functionele afschrijving wegens excessieve gebruikskosten van het object oordeelt het Hof als volgt.

Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat partijen het erover eens zijn geworden dat het gemiddelde van de door ieder van hen berekende afschrijvingspercentages tot uitgangspunt kan worden genomen. Zij hebben hierover een compromis gesloten waaraan zij ook in hoger beroep zijn gebonden. De door belanghebbende ter zitting voorgestelde afschrijvingspercentages berusten kennelijk op een misverstand ten aanzien van haar gebondenheid aan dit compromis. Het Hof ziet derhalve geen grond om de onderhavige afschrijving hoger vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan.

2.5.9. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 28 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.