Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-02-2009, BH5928, 08/00060 en 00061

Gerechtshof Amsterdam, 24-02-2009, BH5928, 08/00060 en 00061

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 februari 2009
Datum publicatie
18 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5928
Formele relaties
Zaaknummer
08/00060 en 00061

Inhoudsindicatie

De vraag of tijdig en rechtsgeldig bezwaar is gemaakt tegen de aangiften van nà 13 oktober 1989 is door de uitspraak van de Tariefcommissie van 24 augustus 1999 onherroepelijk komen vast te staan en kan niet nogmaals door de rechter worden getoetst en beoordeeld.

De subsidiaire stelling van belanghebbende wordt ook verworpen omdat het douaneprocesrecht niet voorziet in een regeling waarbij aantekeningen op aangiften ten invoer in de plaats kunnen treden van uitdrukkelijk geformuleerde verzoeken om teruggaaf. De bezwaren die betrekking hebben op niet-bestaande beschikkingen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 08/60 DK en 08/61 DK

uitspraak van de Douanekamer van 24 februari 2009

op het hoger beroep van

[A te X]belanghebbende,

gemachtigde mr. F. Warlich FB van Alfa accountants en adviseurs,

tegen de uitspraken in de zaken nrs. AWB 06/11666 en 06/11667 van de meervoudige douanekamer van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 6 december 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane West/kantoor Hoofddorp, de inspecteur.

1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Belanghebbende heeft op 13 oktober 1989 twee verzoeken om teruggaaf van wijnaccijns ingediend voor de periode 14 oktober 1986 tot en met 13 oktober 1989. Op 31 juli 1997 en op 22 augustus 1997 heeft de inspecteur bij de beschikkingen nr. […] en […] teruggaaf van wijnaccijns verleend voor een bedrag groot f 16.617,50 respectievelijk f 183.427,50.

1.2. De door belanghebbende tegen de beschikkingen ingediende bezwaarschriften van 25

augustus 1997 en 4 september 1997 heeft de inspecteur bij uitspraak van 2 oktober 2006, nummer […] en […], niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Tegen laatstgenoemde beslissing heeft belanghebbende op 7 november 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. Met de hierboven, in de aanhef, vermelde uitspraken heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2. De procedure voor de Douanekamer van het Gerechtshof

2.1. Tegen de sub 1.3. vermelde uitspraken heeft belanghebbende op 11 januari 2008 hoger beroep ingesteld bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer). Van belanghebbende is eenmaal griffierecht geheven van € 428. Het beroep is aangevuld bij brief van 5 april 2007.

2.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2008. Aldaar is verschenen namens belanghebbende mr. Warlich, voornoemd en namens de inspecteur mr. R.M. Rijsbaarman en J. van Hooff. Mr. Warlich heeft twee machtigingen overgelegd.

Partijen hebben ieder een pleitnota met bijlagen overgelegd en voorgelezen.

2.4. Het proces-verbaal van de zitting is aan deze uitspraak gehecht.

3. De feiten

3.1. De Douanekamer neemt over de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld, te weten:

“2.1. Eiseres (Douanekamer: belanghebbende) exploiteert een wijnhandel en importeert wijnen uit diverse landen. In het verleden heeft eiseres druivenwijn in Nederland ingevoerd uit andere lidstaten van de EG. De aangiften ten invoer zijn namens eiseres door een expediteur ingediend. Eiseres heeft de berekende wijnaccijns voldaan.

2.2. Op 13 oktober 1989 heeft eiseres twee verzoeken om teruggaaf van wijnaccijns ingediend. Het ene verzoek heeft betrekking op aangiften die zijn gedaan door expediteur [B], en het andere verzoek op aangiften die zijn gedaan door expediteur [C]. De verzoeken hadden betrekking op de in de drie voorafgaande jaren betaalde wijnaccijns.

2.3. Op 17 oktober 1991 heeft verweerder (Douanekamer: de inspecteur) aan eiseres een brief gezonden met een verzoek om inlichtingen. Op deze brief heeft eiseres niet gereageerd. Op 3 december 1996 heeft verweerder, na telefonisch contact met de gemachtigde van eiseres, wederom schriftelijk verzocht om inlichtingen. Op dit verzoek heeft de gemachtigde van eiseres op 11 december 1996 gereageerd. Op 18 februari 1997 heeft de gemachtigde van eiseres bescheiden gestuurd naar verweerder voor de afhandeling van de verzoeken.

2.4. Verweerder heeft in een brief van 21 februari 1997 aangegeven hoe de verzoeken / bezwaren verder zouden worden behandeld. Deze brief is de aanleiding geweest voor de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Tariefcommissie van 24 augustus 1999, nr. 0070/98 TC.

2.5. Op 31 juli 1997 heeft verweerder eiseres beschikking […] uitgereikt voor de wijnaccijns die op de tot en met 30 augustus 1989 door [ expediteur B]. ingediende aangiften is voldaan. Op 22 augustus 1997 heeft verweerder eiseres beschikking […] uitgereikt voor de wijnaccijns die op de tot en met 2 oktober 1989 door [expediteur C]. ingediende aangiften is voldaan.

2.6. De onderhavige procedure betreft aangiften ten invoer voor druivenwijn die na 13 oktober 1989 zijn ingediend. Namens eiseres is op deze aangiften het volgende vermeld:

“geadresseerde maakt bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 95 van het EEG-verdrag, op te betalen wijnaccijns”

Tussen partijen staat vast dat deze vermelding op alle in geding zijnde aangiften is geplaatst.

2.7. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een Mededeling Afhandeling aangifte ten invoer van 4 december 1989 ten name van [expediteur C]. In het vak “Verificatie mededelingen” staat het volgende vermeld onder de noemer “Bevindingen”:

“wordt niet aangemerkt als bezwaarschrift bij art. 108 AWDA.”

Tussen partijen staat vast dat de hiervoor vermelde bevinding niet op alle in geding zijnde aangiften is geplaatst.

2.8. Eiseres beschikte niet over een vergunning als bedoeld in paragraaf 6, vijfde lid, van het Voorschrift Bezwaar en beroep (hierna: het Voorschrift), op basis waarvan de vergunninghouder ten behoud van rechten een zogeheten protestclausule mocht aanbrengen op iedere aangifte ten invoer.”.

4. Het geschil

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen, kenmerken […] en […], op goede gronden niet-ontvankelijk zijn verklaard.

5. De standpunten van partijen

5.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de overgelegde stukken en naar het proces-verbaal van de zitting 9 december 2008.

5.2. Zakelijk weergegeven stelt belanghebbende dat zij op alle nà 13 oktober 1989 ingediende aangiften een protestclausule heeft geplaatst, die is aan te merken, primair, als rechtsgeldig bezwaarschrift, en subsidiair als tijdig (en niet prematuur) verzoek om teruggaaf. Zo de inspecteur dit onjuist achtte, had hij belanghebbende daarop moeten wijzen.

5.3. De inspecteur stelt, zakelijk weergegeven, dat een aantekening op een aangifteformulier niet als een rechtsgeldig bezwaarschrift of verzoekschrift kan worden aangemerkt, behoudens indien de in paragraaf 6.5. van het destijds geldende Voorschrift bezwaar en beroep bedoelde toestemming was verkregen. Belanghebbende beschikte daarover niet. Zij wist op het moment van het plaatsen van de aantekening op het aangifteformulier zeker dat het heffingsbesluit nog niet genomen was. Zij heeft zich niet aan het procesrecht gehouden. Deze omissie kan niet met een beroep op het gelijkheidsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel worden hersteld.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Belanghebbende stelt primair dat tegen de aangiften over de periode nà 13 oktober 1989 tijdig en rechtsgeldig bezwaar is gemaakt. Die stelling is aan de orde geweest en verworpen in de - onherroepelijk vaststaande - uitspraak van de Tariefcommissie van 24 augustus 1999, nr. 0070/98 TC, en kan derhalve noch door de inspecteur noch door de rechterlijke instanties die in de plaats zijn getreden van de Tariefcommissie -de rechtbank te Haarlem en als hoger-beroep-instantie het Gerechtshof te Amsterdam en in cassatie de Hoge Raad der Nederlanden- niet nogmaals worden getoetst en beoordeeld. Ten aanzien van deze kwestie heeft de inspecteur de bezwaren derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.

6.2. De subsidiaire stelling van belanghebbende luidt dat de aantekeningen op de aangiften, die nà 13 oktober 1989 zijn gedaan, moeten worden opgevat als een verzoek om terugbetaling waarop de inspecteur in zijn sub 1.1. genoemde beschikkingen eveneens had behoren te beslissen.

Dienaangaande oordeelt de Douanekamer dat in het douaneprocesrecht niet is voorzien in een regeling waarbij dergelijke aantekeningen in de plaats kunnen treden van uitdrukkelijk geformuleerde verzoeken om terugbetaling. Voorzover de sub 1.2. vermelde bezwaarschriften inhouden dat bij de gewraakte beschikkingen inzake de op 13 oktober 1989 ingediende verzoeken tot terugbetaling ook over de aangiften van nà 13 oktober 1989 had moeten worden beslist, berusten deze derhalve op een onjuiste rechtsopvatting. In de beschikkingen is het tijdvak nà 13 oktober 1989 terecht onbehandeld gebleven, zodat de bezwaren in wezen betrekking hebben op niet-bestaande beschikkingen en derhalve ook om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard

6.3. Uit al het voorgaande volgt dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

7. De proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig een der partijen in de proceskosten te veroordelen.

8. De beslissing

De Douanekamer bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 24 februari 2009 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mrs. A. Bijlsma en E.M. Vrouwenvelder, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.