Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-03-2009, BH5936, 07/00827

Gerechtshof Amsterdam, 02-03-2009, BH5936, 07/00827

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 maart 2009
Datum publicatie
18 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5936
Zaaknummer
07/00827
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:15

Inhoudsindicatie

: geen onzorgvuldigheid door de inspecteur begaan in de bezwaarfase; inspecteur niet gehouden nadere bewijsstukken bij belanghebbende op te vragen

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/827

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

A wonende te B,

belanghebbende,

gemachtigde K,

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 06/10718 van de rechtbank Haarlem van 21 september 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 5 april 2006 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.040.

1.2. De inspecteur heeft het door belanghebbende tijdig ingediende bezwaar bij uitspraak van 22 augustus 2006 gedeeltelijk ongegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 25.241.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 21 september 2007, verzonden op 24 september 2007, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 17 oktober 2007, ingekomen eveneens op 17 oktober 2007. Belanghebbende heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 19 november 2007.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2009. Verschenen zijn namens belanghebbende diens gemachtigde K en namens de inspecteur mr. M.

1.6. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Het Hof verwijst naar de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en die als volgt in de uitspraak van de rechtbank zijn weergegeven (waarbij met eiser gedoeld is op belanghebbende en met verweerder op de inspecteur):

“2.1. Eiser heeft op 28 september 1994 bij de verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd een zogenoemd bijspijkerpensioen afgesloten. De premie bedroeg in 2004 € 51 per maand en is geheel bestemd voor een lijfrente.

2.2. Op 15 maart 2005 heeft eiser voor het jaar 2004 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 11.610 aan hypotheekrente afgetrokken.

2.3. In zijn voornemen tot afwijken van de aangifte van 20 februari 2006 schrijft verweerder:

“(…) In uw aangifte trekt u € 11.610 af voor hypotheekrente. Deze rente is alleen aftrekbaar als de hypotheek is afgesloten voor aankoop, verbetering en/of onderhoud van uw woning. Ik heb de bij de behandeling van de aangifte Inkomstenbelasting 2003 vastgesteld dat een deel van de hypotheekschuld geen betrekking heeft op de aankoop, verbetering en/of onderhoud van uw eigen woning waarop thans het eigen woningforfait van toepassing is. Ik heb u daarvan destijds schriftelijk in kennis gesteld. Daarom heeft u geen recht op aftrek van de rente voor dit deel van de hypotheek. De rente voor dit deel heb ik vastgesteld op € 799 (17.560/255.00 x € 11.610). Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 799. (…)”

2.4. Eiser heeft bij brief van 16 maart 2006 gereageerd op bovenstaande voorgenomen afwijking van de aangifte. Eiser stelt dat hij de volle hypotheekschuld heeft besteed aan de koop, het onderhoud en de verbetering van zijn eigen woning.

2.5. In reactie op bovenstaande brief van eiser schrijft verweerder in de brief van 20 maart 2006:

“(…) U geeft gereageerd op mijn voornemen af te wijken van uw aangifte inkomstenbelasting 2004 inzake de herkwalificatie van de eigenwoningschuld. U heeft geen nieuwe feiten aangeleverd. U geeft alleen maar aan dat de herkwalificatie van de schuld onjuist is, zonder nadere motivatie. Ik heb dan ook besloten de afwijking van uw aangifte op dit punt te handhaven.(…)”

2.6. De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 heeft verweerder vervolgens volgens zijn voornemen vastgesteld.

2.7. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij voor € 11.700 aan onkosten voor zijn huis heeft gemaakt, die aantoonbaar zijn via bonnen en betalingsbewijzen en dat hij die kosten met de hypotheeklening heeft gefinancierd. Tevens stelt eiser dat hij vergeten is een bedrag van € 612 aan lijfrentepremie aan te geven. Voorts verzoekt eiser om een vergoeding van de kosten van beroepsmatige bijstand.

2.8. Verweerder heeft bij brieven van 19 mei 2006 en 29 mei 2006 verzocht om nadere informatie. Eiser heeft op deze brieven bij brief van 31 mei 2006 gereageerd en informatie verstrekt.

2.9. In de uitspraak op bezwaar van 7 augustus 2006 komt verweerder gedeeltelijk tegemoet aan het bezwaar van eiser. De hypotheekrente aftrek wordt alsnog toegestaan. De aftrek van de lijfrente wordt geweigerd, omdat de berekening van de jaarruimte niet is toegezonden. Een proceskostenvergoeding wordt niet toegekend.”

2.1.2. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

In het voornemen tot afwijking van de aangifte van 20 februari 2006 is vermeld:

“Als u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. Mijn telefoonnummer is (…).”

2.2. Het geschil

In hoger beroep is nog slechts in geschil of de inspecteur terecht geen proceskosten in de bezwaarfase heeft toegekend.

In het verweerschrift in hoger beroep heeft de inspecteur geconcludeerd dat het belastbare inkomen uit werk en woning moet worden verlaagd met de door belanghebbende betaalde premie lijfrente ter grootte van € 613, tot € 25.427.

2.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij het volgende overwogen:

“Proceskosten vergoeding voor de bezwaarfase

5.3. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

5.4. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid op grond waarvan het bezwaar gegrond is verklaard, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 2003 is verweerder gemotiveerd van de aangifte afgeweken, omdat eiser ondanks herhaalde verzoeken niet inzichtelijk had gemaakt waaraan hij het bedrag van € 17.560 heeft besteed. Eiser had toen geen enkel bewijsstuk overgelegd. Bij de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 2004 neemt eiser de schuld eigen woning opnieuw in aanmerking zonder rekening te houden met de in het jaar 2003 aangebrachte correctie. In zijn voornemen tot afwijking (zie hiervoor onder overweging 2.3.) van de aangifte 2004 heeft verweerder verwezen naar de correspondentie over het jaar 2003. Eiser heeft vervolgens zijn stelling dat hij het bedrag van € 17.560 heeft besteed aan verbetering of onderhoud van zijn eigen woning niet onderbouwd met enig bewijsstuk (zie hiervoor onder de overwegingen 2.4 en 2.5). Eiser heeft eerst in de bezwaarprocedure bewijsstukken met betrekking tot de door hem voorgestane aftrek heeft overgelegd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de aanslagregelende fase niet verwijtbaar onrechtmatig gehandeld bij het vaststellen van de bestreden aanslag, zodat eiser niet in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van beroepsmatige bijstand. Verweerder heeft de proceskostenvergoeding derhalve terecht geweigerd.”

2.4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

2.5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.5.1. Ingevolge artikel 7:15, lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden - voor zover hier van belang - de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan op verzoek van de belanghebbende vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

2.5.2. Vaststaat dat bij de aanslagregeling de aftrek van de hypotheekrente is gecorrigeerd voor een bedrag van € 799. In bezwaar brengt belanghebbende naar voren dat hij vergeten is een bedrag van € 612 als lijfrentepremie aan te geven. Belanghebbende verzoekt in bezwaar om een vergoeding van de kosten van beroepsmatige bijstand. De inspecteur heeft deze vergoeding niet toegekend.

2.5.3. Belanghebbende heeft in het hoger beroepschrift en ter zitting aangevoerd dat de inspecteur in beginsel dient uit te gaan van de juistheid van de aangifte, dat de inspecteur bij onvoldoende reactie van een belastingplichtige op een voornemen tot afwijking van de aangifte gehouden is nadere bewijsstukken op te vragen, dat de inspecteur dit in het onderhavige geval heeft nagelaten en dat de inspecteur de aanslag op het punt van de aftrek van de hypotheekrente in afwijking van de aangifte heeft vastgesteld zodat belanghebbende genoodzaakt was in de bezwaarfase beroepsmatige bijstand in te roepen. Belanghebbende heeft er voorts nog op gewezen dat de inspecteur bij de kennisgeving van de voorgenomen afwijking van de aangifte, zoals die is vervat in de brief van de inspecteur aan belanghebbende van 20 februari 2006, niet kon volstaan met de verwijzing naar de correspondentie over het jaar 2003. Belanghebbende concludeert dat gelet op deze omstandigheden recht bestaat op een kostenvergoeding in de bezwaarfase.

2.5.4. In het verweerschrift en ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende in zijn reactie op het voornemen van de aangifte af te wijken met betrekking tot de aftrek van de hypotheekrente niet kon volstaan met de enkele mededeling dat de volledige hypotheekschuld is besteed voor aankoop, onderhoud en verbetering van de eigen woning, dat belanghebbende nadere bewijsstukken had moeten overleggen, dat de inspecteur op zijn beurt niet gehouden was om nadere bewijsstukken op te vragen, dat voor het belastingjaar 2003 eveneens een aantal keren om schriftelijk bewijs was verzocht en dat het belanghebbende gezien deze verzoeken en de uiteindelijke afwikkeling van de aangifte 2003 duidelijk had moeten zijn wat voor soort bewijs de inspecteur van hem verlangde.

2.5.5. Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de aanslagen zijn herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Die onrechtmatigheid heeft er volgens belanghebbende in bestaan dat de inspecteur heeft nagelaten nadere bewijsstukken op te vragen ter zake van de opgevoerde aftrekpost eigen woning. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen.

2.5.6. Door de inspecteur is gemotiveerd gesteld dat de correctie in de aangifte is aangebracht als gevolg van het handelen (dan wel nalaten) van belanghebbende zelf. De inspecteur heeft er in zijn voornemen tot afwijking van de aangifte van 20 februari 2006 op gewezen dat dezelfde problematiek inzake de aftrek van hypotheekrente heeft gespeeld bij de behandeling van de aangifte voor het jaar 2003. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht te reageren vóór 6 maart 2006 zo hij het niet eens is met het voornemen van de aangifte af te wijken. Daarmee moet het voor belanghebbende duidelijk zijn geweest dat hij nadere bewijsstukken moest overleggen om de aftrekpost te realiseren. Belanghebbende had kunnen beseffen dat hij niet kon volstaan met de enkele stelling dat hij een bedrag van € 17.560 had besteed voor aankoop, onderhoud en verbetering van de eigen woning.

2.5.7. Onder deze omstandigheden was de inspecteur er niet toe gehouden alsnog nadere stukken bij belanghebbende op te vragen. Andere grieven waaruit een onrechtmatig handelen van de inspecteur zou kunnen worden afgeleid heeft belanghebbende niet aangevoerd. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Nu het niet aannemelijk is geworden dat de aanslag is verminderd wegens aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid, is voor een vergoeding van de kosten van het bezwaar geen ruimte.

2.5.8. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat de conclusie van de inspecteur dat de aanslag kan worden verminderd in verband met het toestaan van de aftrek van lijrente niet noopt tot een ander oordeel. Het Hof volgt de inspecteur dat het aan belanghebbende is te wijten dat eerst in de hoger beroepsfase blijkt dat deze aftrek dient te worden gehonoreerd omdat belanghebbende pas in deze fase de relevante informatie, met name het stuk van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds van april 2005, heeft overgelegd.

2.6. Slotsom

Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk met betrekking tot de vergoeding van de kosten in de bezwaarfase aan de inspecteur. Gelet op de omstandigheid dat de inspecteur in de fase van het hoger beroep heeft geconcludeerd dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 25.427 dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de inspecteur dienen te worden vernietigd.

2.7. Proceskosten

Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat de relevante informatie op grond waarvan de inspecteur alsnog bereid is aftrek lijfrentepremie te verlenen niet eerder bij de rechtbank is overgelegd maar eerst bij het hoger beroepschrift. Het gaat met name om het stuk van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds van april 2005. Niet valt in te zien waarom belanghebbende deze vitale informatie niet in een eerder stadium kon verstrekken. Belanghebbende heeft dienaangaande geen opheldering kunnen verschaffen.

Het Hof is van oordeel dat zich te dezen de situatie voordoet dat de noodzaak tot het instellen van het beroep en het hoger beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende en acht daarom geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht

(vgl. HR 8 november 2000, V-N 2000/52.10).

3. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 25.427;

- gelast de Staat der Nederlanden het griffierecht voor de behandeling van het beroep en het

hoger beroep ad € 38 en € 106, in totaal € 144, aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus vastgesteld door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, A. Bijlsma en J.W. Zwemmer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 2 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.