Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2009, BI0353, 08/00547
Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2009, BI0353, 08/00547
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 januari 2009
- Datum publicatie
- 8 april 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BI0353
- Zaaknummer
- 08/00547
Inhoudsindicatie
Precariobelasting. Ondergrondse leidingen. Verwijzingsuitspraak na HR 9 mei 2008, nr. 43 463, BNB 2008/184. Belanghebbende exploiteert een leidingenbundel die vier leidingen bevat. Door elk van die leidingen kunnen over wisselende trajecten door verschillende huurders verschillende stoffen worden getransporteerd. Naar het spraakgebruik is die bundel niet als één leiding aan te merken. Hieraan doet niet af dat de leidingen in de bundel op een vaste afstand van elkaar liggen, dat de bundel constructief een eenheid vormt en dat zij als één geheel wordt beheerd en onderhouden. Voor elk van de vier leidingen is afzonderlijk precariobelasting verschuldigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P08/00547
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
X C.V.,
gevestigd te Z, belanghebbende,
tegen een uitspraak van
de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam,
de heffingsambtenaar.
1. Loop van het geding
1.1. De Hoge Raad heeft op 9 mei 2008 onder nummer 43.463 arrest gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 28 juni 2006, nr. BK-04/03585, betreffende de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2004 (hierna: de aanslag).
De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van 31 augustus 2004 gehandhaafd.
1.2. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij voormelde uitspraak van 28 juni 2006 de uitspraak waarvan beroep en de aanslag vernietigd.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van genoemd hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest.
1.3. Bij brief van 16 mei 2008 heeft de griffier partijen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke toelichting te geven omtrent het geschil na verwijzing. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 10 juni 2008 van die gelegenheid gebruik gemaakt, belanghebbende bij brief van 9 juni 2008. Kopieën van die brieven zijn naar de wederpartijen gezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 september 2008. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Het Hof rekent de ter zitting overgelegde stukken tot de gedingstukken.
2. Geding na cassatie
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest overwogen:
3.7. Verwijzing moet volgen voor beoordeling van de grieven van belanghebbende waaraan het Hof niet is toegekomen, voor zover voor het Hof gehandhaafd.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Het Hof verwijst naar de volgende door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage in de onder 1.1 vermelde uitspraak opgenomen vaststaande feiten:
4.1. Belanghebbende, een joint venture van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam en A B.V., exploiteert een ondergronds distributiesysteem voor chemicaliën en gassen in de vorm van een leidingenbundel door het Rotterdamse havengebied. Bedrijven kunnen bij belanghebbende leidingen in de bundel huren over de gewenste transportafstand voor de gewenste contractsduur.
4.2. Ten behoeve van haar bedrijfsuitoefening heeft belanghebbende, met vergunningen, een leidingenbundel, omvattende vier leidingen, gelegd in gemeentegrond. Aan de vergunningen zijn tal van voorschriften verbonden. Zo dienen onder meer (onderhouds)werkzaamheden vooraf te worden gemeld bij de opzichter van het Leidingenbureau van Gemeentewerken Rotterdam.
4.3. De leidingen van belanghebbende liggen in speciaal hiervoor gereserveerde kabel- en leidingstroken over het algemeen gelegen in speciale groenstroken naast de (openbare) wegen. De leidingstroken maken geen deel uit van de openbare weg. Waar de in de leidingstroken gelegen leidingen de weg kruisen, is een speciaal leidingviaduct gebouwd. De leidingstroken hebben formeel geen bestemming, doch in de praktijk wordt uitgegaan van de bestemming industrie.
4.4. De bovengrondse stukken van de leidingen waar zich een afsluiter of een koppelstuk bevindt dan wel een inspectiepunt, zijn in het algemeen omheind met een hekwerk. Aan de rand van de leidingstroken staat om de 100 meter een verbodsbordje met de tekst “Kabelstrook, gevaarlijke leidingen, verboden toegang” of soortgelijke bewoordingen. Boven chloorleidingen liggen op de grond extra waarschuwingstegels en op de grond boven de leidingen voor andere gevaarlijke stoffen liggen ook extra waarschuwingstegels met bijvoorbeeld teksten zoals “zoutzuurgas, niet graven”.
4.5. Naast belanghebbende hebben ook andere bedrijven en nutsbedrijven leidingen in de(zelfde) leidingstroken.
4.6. Het Multicoresysteem is een leidingenbundel met vier buizen, waarvan twee acht duim, een zes duim en een vier duim breed zijn. Om de tien meter zijn de buizen verbonden door middel van PU afstandhouders. Het is niet mogelijk een leiding uit de bundel te verwijderen. De vier leidingen zijn onlosmakelijk en integraal met elkaar verbonden. De leidingenbundel is zo geconstrueerd dat de gebruiker van een leiding over een bepaald tracé binnen de bundel kan wisselen van leiding. De leidingbundel is ongeveer 65 centimeter breed en 60 centimeter hoog.
4.7. Ter zake van het hebben van vier leidingen in gemeentegrond is aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd. De aanslag beloopt € 363.120,--. Iedere leiding is afzonderlijk voor een bedrag van € 90.780,-- in de heffing betrokken.
3.2. Het Hof stelt nader de volgende feiten vast. De leidingen liggen in de leidingenbundel paarsgewijs boven elkaar. De onderlinge afstand beloopt, zowel verticaal als horizontaal gemeten, 25 centimeter. Bij het wisselen van leiding voor hetzelfde transport worden op de gewenste plaats of plaatsen beide leidingen doorgezaagd en met elkaar verbonden door er een verbindingsstuk tussen te lassen. Voor de leidingen in de bundel zijn vier gelijkluidende vergunningen verleend. De bundel wordt als één geheel beheerd en onderhouden.
4. Geschil
Tussen partijen is na verwijzing nog in geschil:
a. of aan de onder 6 aangehaalde verordening (hierna: de Verordening) verbindende kracht dient te worden ontzegd;
b. of hier voor de toepassing van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) sprake is van vier leidingen, dan wel van slechts één leiding.
Belanghebbende heeft haar overige stellingen ter zitting ingetrokken.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd wordt verwezen naar het proces-verbaal.
6. Relevante regelgeving
Het Hof neemt hier over hetgeen het Gerechtshof te ’s-Gravenhage in zijn uitspraak hieromtrent heeft opgenomen:
3.1. De raad van de gemeente Rotterdam heeft in zijn openbare vergaderingen van 11 en 13 november 2003 de Verordening precariobelasting en rechten 2004 vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening (en de daarbij behorende Tarieventabel) is bekendgemaakt in het Gemeenteblad 2003 nummer 212. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2004.
3.2. De teksten van de Verordening en de Tarieventabel behoren in fotocopie tot de stukken van het geding. De Verordening en de Tarieventabel worden hierna steeds aangeduid als Verordening.
3.3. De Verordening luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Overeenkomstig de bepalingen in deze verordening:
1. wordt onder de naam ‘precariobelasting’ een belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond, voor de openbare dienst bestemd;
2. worden rechten geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken en inrichtingen die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn.
Artikel 3 Belastingplicht
1. De belasting als bedoeld in artikel 2, lid 1, wordt geheven van degene die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven gemeentegrond, voor de openbare dienst bestemd, dan wel degene te wiens behoeve voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond, voor de openbare dienst bestemd, worden aangetroffen.
(…)
Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven
De precariobelasting en de rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Artikel 6 Berekening van de precariobelasting en de rechten
1. De precariobelasting en de rechten worden geheven naar het aantal eenheden vastgesteld aan de hand van de tarieventabel met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
2. Bij het hebben van voorwerpen onder gemeentegrond, voor de openbare dienst bestemd, wordt de oppervlakte bepaald door een horizontale projectie van de voorwerpen, tenzij anders is bepaald.
3. Bij het hebben van voorwerpen op of boven gemeentegrond, voor de openbare dienst bestemd, wordt de oppervlakte bepaald op die welke door de voorwerpen wordt overdekt, tenzij anders is bepaald.
4. Voor de toepassing van de tarieventabel wordt een gedeelte van een eenheid voor een volle eenheid aangemerkt.
Artikel 7 Heffingstijdvak
Het heffingstijdvak is het kalenderjaar, kalenderkwartaal of de kalendermaand, tenzij bij één van deze tijdvakken blijkt dat een korter tijdvak van toepassing is, met dien verstande dat ook heffing voor elk belastbaar feit afzonderlijk kan plaatsvinden.
Tarieventabel behorende bij de Verordening precariobelasting en rechten 2004
Nr. Omschrijving Eenheid tarief 2004 in €
12 Buizen en kabels; leidingviaducten
12.01 Buizen en transportleidingen, voor zover
niet vallend onder nummer 12.03 per meter per jaar 5,34
12.02 Kabels per meter per jaar 0,45
12.03 Gasbuizen tot een werkdruk van 10 bar,
waterleiding en stadsverwarmingsbuizen per meter per jaar 0,45
12.04 Leidingviaducten per m² per jaar 9,98”
7. Beoordeling van het geschil
7.1. Belanghebbende stelt dat de Verordening niet voldoet aan het voorschrift van artikel 217 van de Gemeentewet, nu daaruit niet is op te maken of de aanslag betrekking heeft op precariobelasting (artikel 228 Gemeentewet) dan wel op rechten (artikel 229 Gemeentewet). Aangezien het niet mogelijk zou zijn de aanslag op dit punt op zijn juistheid te beoordelen, acht belanghebbende de Verordening onverbindend.
7.2. Dienaangaande stelt het Hof voorop dat in het verwijzingsarrest de ongegrondheid van deze stelling mogelijk ligt besloten. De Hoge Raad heeft zich er immers niet over uitgelaten. Dit had wel voor de hand gelegen, aangezien de rechtsgeldigheid van de aanslag daarvan afhankelijk is. Het Hof zal er niettemin van uitgaan dat deze stelling na verwijzing alsnog moet worden beoordeeld.
7.3. De Verordening voldoet voor de precariobelasting en voor de rechten elk afzonderlijk aan de vereisten van artikel 217 van de Gemeentewet. In zoverre is dus van schending van die bepaling geen sprake en bestaat voor onverbindendverklaring van de Verordening geen aanleiding. Aangezien de tarieven van deze beide belastingsoorten aan elkaar gelijk zijn zal de beoordeling, of een op grond van de Verordening opgelegde aanslag betrekking heeft op precariobelasting dan wel op rechten, dienen plaats te vinden aan de hand van de inhoud van het aanslagbiljet. Wat betreft de in geding zijnde aanslag is op het aanslagbiljet vermeld dat het gaat om precariobelasting. Van onduidelijkheid over de aard van de heffing kan hier dus redelijkerwijs geen sprake zijn. De aanslag is dan ook rechtsgeldig opgelegd.
7.4. Wat betreft het onder 4, a omschreven geschilpunt is het gelijk dus aan de heffingsambtenaar.
7.5. Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt de precariobelasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond die voor de openbare dienst is bestemd. Uit onderdeel 12 van de Tarieventabel blijkt dat transportleidingen en buizen behoren tot de belastbare voorwerpen. Voor deze objecten is een tarief vastgesteld per meter per jaar.
7.6. De door belanghebbende geëxploiteerde leidingenbundel bevat vier leidingen. Door ieder van de vier leidingen kan over een naar behoefte in te richten traject door verschillende, los van elkaar contracterende huurders een verschillende stof worden getransporteerd. Naar het spraakgebruik is die bundel niet als één leiding aan te merken. Hieraan doet niet af dat de leidingen in de bundel op een vaste afstand van elkaar liggen, dat de bundel constructief een eenheid vormt en dat zij als één geheel wordt beheerd en onderhouden. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van de heffingsambtenaar, ook met de door haar ingebrachte bewijsmiddelen niet aannemelijk gemaakt dat de bundel geheel of voor een beduidend gedeelte is omgeven door een schacht of buis. Naar het oordeel van het Hof is dan ook op grond van de Verordening in samenhang met de Tarieventabel voor elk van de in de bundel aanwezige leidingen afzonderlijk precariobelasting verschuldigd.
7.7. De omstandigheid dat de leidingenbundel veel minder ruimte inneemt dan vier leidingen die naast elkaar zijn gelegd, maakt de aanslag nog niet onjuist of onredelijk. Geen rechtsregel hoefde de gemeentelijke wetgever te beletten om de hoogte van de belasting afhankelijk te stellen van de lengte van de leidingen. De aard van de precariobelasting brengt niet mee dat het belastingbedrag moet worden afgestemd op de oppervlakte van de gemeentegrond waar het belaste voorwerp zich onder, op of boven bevindt.
7.8. Het Hof tekent hierbij nog aan dat de gebruiksmogelijkheden van de leidingen in de bundel niet geringer zijn dan die van losse leidingen. Eerder is het tegendeel het geval, gelet op de mogelijkheid om voor een bepaald transport van leiding te wisselen. Niet gezegd kan dan ook worden dat de gemeentelijke wetgever voor leidingenbundels een afzonderlijk lager tarief zou hebben vastgesteld, indien hij het bestaan van dergelijke bundels ten tijde van het uitvaardigen van de Verordening zou hebben voorzien.
7.9. Ook wat betreft het onder 4, b omschreven geschilpunt is dus het gelijk aan de heffingsambtenaar.
8. Slotsom en proceskosten
De slotsom luidt dat het beroep ongegrond is. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de heffingsambtenaar.
Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon en J.P.F. Slijpen, leden van de belastingkamer in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.
De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.