Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2009, BI3085, 08/00448
Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2009, BI3085, 08/00448
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 mei 2009
- Datum publicatie
- 13 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BI3085
- Zaaknummer
- 08/00448
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft na verwijzing van de Hoge Raad nieuwe geschilpunten aangevoerd. Het is vaste jurisprudentie dat de rechter naar wie de zaak wordt verwezen de zaak alleen mag voortzetten binnen de door het arrest van de Hoge Raad getrokken grenzen. Gelet op de verwijzingsopdracht die het Hof heeft gekregen van de Hoge Raad, is de door belanghebbende gewenste uitbreiding van het geschil na verwijzing, naar het oordeel van het Hof niet mogelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X] te [Y], belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/[P], de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage op 6 mei 2004 een beroepschrift ingekomen, gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 25 maart 2004, inzake de met dagtekening 24 oktober 2003 voor het jaar 2000 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1.2. Bij de uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 19 augustus 2005, nr. BK-04/01297 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van f 130.906 (€ 59.403), de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 8,58 en de Staat der Nederlanden aangewezen om dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en de Staat der Nederlanden gelast om het griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4. Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad bij arrest van 11 april 2008, nr. 41.923, de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage vernietigd, het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest en de Staat der Nederlanden gelast om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.5. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van de Hoge Raad. Belanghebbende heeft gereageerd bij brieven van 10 juni en 15 juli 2008. De inspecteur heeft gereageerd bij brieven van 2 juli 2008 en 31 juli 2008.
Op 15 april 2009 heeft belanghebbende een drietal geschilpunten ingebracht. Op 16 april 2009 heeft de inspecteur zich afgemeld voor de zitting en aanvullende gereageerd.
Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2009. Ter zitting is namens belanghebbende [A] verschenen. De inspecteur is niet verschenen.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.3 vermelde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld en daarbij het volgende aangevoerd:
Het verschil van mening met de Inspecteur is de aftrekbaarheid van onderhoudskosten van een onroerende goed dat tot mijn bezit behoord.
(…)
Ik verzoek u om de uitspraak van het gerechtshof op eerder genoemde punt nietig te verklaren, de door de inspecteur gemaakte correcties mbt de onderhoudskosten definitieve aanslag onjuist te kwalificeren etc. en ondergetekende een vergoeding van de kosten van deze procedure te
verstrekken.
3. Geding na cassatie
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2008, voor zover na verwijzing van belang, het volgende overwogen:
3.1.1. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in november 1997 de eigendom verkregen van een onroerende zaak (hierna: het pand), die toen in gebruik was als kantoor. Het pand werd in het jaar 2000 door hen verbouwd teneinde de oorspronkelijke woonfunctie te herstellen. De eerste verdieping van het pand werd toen verhuurd. De begane grond is tot de verkoop van het pand in december 2000 niet verhuurd.
3.1.2. Bij haar aangifte voor het jaar 2000 heeft belanghebbende ƒ 39.814 (€ 18.067) als onderhoudskosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft dat bedrag niet in aftrek aanvaard. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur erkend dat ondanks een bestemmingswijziging van een onroerende zaak, in casu van kantoor naar woonhuis, toch sprake kan zijn van aftrekbare kosten. Als zodanig is een bedrag van ƒ 7.386 (€ 3.352) inzake onderhoudskosten van de verhuurde eerste verdieping alsnog in aftrek toegelaten.
3.2. Omtrent de kosten van de verbouwing van de begane grond heeft het Hof onder 5.5 van zijn uitspraak geoordeeld dat, nu vaststaat dat, wat ook ter zitting door belanghebbende is verklaard, ten aanzien van de begane grond van het pand geen inkomsten ontvangen zijn noch te verwachten waren, de kosten gemaakt ten behoeve van de begane grond niet aftrekbaar zijn. Tegen dit oordeel komt belanghebbende in cassatie op.
3.3. Nu het Hof niet heeft vastgesteld dat de begane grond als een afzonderlijke bron van inkomen moet worden beschouwd, dient tot uitgangspunt dat voor het pand als geheel moet worden bezien of onderhoudskosten in aftrek kunnen worden gebracht. Het Hof heeft dit miskend.
3.4. Ook overigens geeft het oordeel van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Een pand als het onderhavige is in de regel geschikt en bestemd om te eniger tijd de eigenaar inkomsten op te leveren. De enkele omstandigheid dat een dergelijk pand gedurende een verbouwing tot aan de verkoop (gedeeltelijk) niet wordt gebruikt, verhuurd of op andere wijze opbrengstgevend gemaakt, rechtvaardigt dan niet het oordeel dat ten aanzien van dat pand de uitgaven, zo deze naar hun aard als aftrekbare onderhoudskosten hebben te gelden, niet voor aftrek in aanmerking komen. Dit kan anders zijn indien de eigenaar het pand heeft verworven met geen andere bedoeling dan om het met winst te verkopen en het daartoe tot de verkoop ongebruikt en onverhuurd laat (vgl. HR 23 juni 1965, nr. 15426, BNB 1965/225). Dat belanghebbende het pand met speculatieve bedoelingen heeft verworven, is door het Hof evenwel niet vastgesteld en volgt evenmin uit de stukken van het geding.
3.5. De klachten zijn in zoverre gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
3.2. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad heeft de inspecteur op 28 mei 2008 de in geding zijnde aanslag overeenkomstig het door belanghebbende dienaangaande gevorderde ambtshalve verminderd met een extra bedrag aan aftrek onderhoudskosten van f 32.428 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 98.478.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar de punten 3.1.1 en 3.1.2 van het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2008.
4. Geschil
Bij brief van 15 april 2009 heeft belanghebbende vermeld welke punten thans nog in geschil zijn. Belanghebbende stelt voor zover hier van belang.
In dit dossier resten nochtans een drietal geschilpunten met de inspecteur van de belastingdienst.
1. De bijtelling van het huurwaardeforfait.
2. Taxatierapport G.W. Burgerplein
3. De afwikkeling van de materiële schade die geleden is door de onjuiste vordering van de belastingdienst is slechts gedeeltelijk voldaan
Tussen partijen is niet meer in geschil het bedrag aan aftrekbare onderhoudskosten.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting heeft belanghebbende bij haar standpunten gepersisteerd. Zij heeft daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Vaststaat dat de inspecteur op 28 mei 2008 de aanslag
inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 ambtshalve heeft verminderd met het bedrag inzake de aftrek onderhoudskosten zoals die in cassatie in geschil waren. In zoverre is derhalve het gelijk aan belanghebbende.
6.2. Ten aanzien van de geschilpunten die belanghebbende aanvoert in haar brief van 15 april 2009 merkt het Hof het volgende op. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij aan de orde gesteld het oordeel van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage inzake de aftrekbaarheid van kosten van onderhoud van de onroerende zaak. Dienaangaande heeft de Hoge Raad een beslissing gegeven en het Hof opgedragen met inachtneming van het arrest de zaak nader te behandelen.
6.3. Voorop staat dat na verwijzing de grenzen van het geding worden bepaald door het arrest van de Hoge Raad en dat derhalve niet meer aan de orde kunnen komen belanghebbendes nadien ingediende grieven. Het is vaste jurisprudentie – zie bijvoorbeeld Hoge Raad 8 juni 1955, BNB 1955/270 – dat de rechter naar wie de zaak wordt verwezen de zaak alleen mag voortzetten binnen de door het arrest van de Hoge Raad getrokken grenzen. Gelet op de verwijzingsopdracht die het Hof heeft gekregen van de Hoge Raad, is de door belanghebbende gewenste uitbreiding van het geschil na verwijzing, naar het oordeel van het Hof niet mogelijk. Wellicht ten overvloede merkt het Hof op dat er ook geen sprake is van een onmiskenbare fout als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2008, nr. 42.356, VN 2008/7.15, zodat ook op deze grond uitbreiding van de verwijzingsopdracht niet mogelijk is.
6.4. Gelet op het vorenstaande is het beroep van belanghebbende gegrond en dient de aanslag te worden gehandhaafd zoals deze inmiddels is verminderd door de inspecteur tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 98.478.
7. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, zijn er in beginsel termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand evenwel niets is komen vast te staan en omtrent overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten niets is gesteld of gebleken, blijft een veroordeling achterwege.
8. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- handhaaft de aanslag zoals deze inmiddels ambtshalve is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 98.478.
De uitspraak is gedaan door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, J.P.A. Boersma en E.M. Vrouwenvelder, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Brumleve als griffier. Bij verhindering van de voorzitter heeft de oudste raadsheer de uitspraak ondertekend. De beslissing is op 7 mei 2009 in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.