Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2009, BI3531, 09/00156
Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2009, BI3531, 09/00156
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 maart 2009
- Datum publicatie
- 13 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BI3531
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN8109, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/00156
Inhoudsindicatie
KB-Luxzaak. Bij één beroepschrift is beroep ingesteld tegen 9 uitspraken van de inspecteur. Het Hof splitst het beroep en beslist ten aanzien van 2 uitspraken dat het bezwaarschrift is ingediend na afloop van de termijn en dat geen bewijs geleverd op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbenden,
tegen
twee hierna onder 1.23 nader aangeduide uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is op 16 juli 2004 ter griffie een beroepschrift ontvangen, ingediend door mr. S. Bharatsingh te Hilversum als gemachtigde van belanghebbende, de gemachtigde. Het beroepschrift, ingeschreven onder kenmerk 04/02834, is bij schrijven van 27 april 2005 door de gemachtigde nader gemotiveerd.
1.2. Het beroep is gericht tegen uitspraken van de inspecteur betreffende in het kader van het Rekeningenproject, zoals omschreven in onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nr. 43.050 (hierna: het Rekeningenproject), aan de belanghebbenden opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor de jaren 1990 t/m 1994 en in de vermogensbelasting (hierna: VB) voor de jaren 1991 t/m 1994.
De tegen de navorderingsaanslagen in de IB/PV voor het jaar 1990 en in de VB voor het jaar 1991, beide gedagtekend 31 december 2002, gerichte bezwaarschriften, gedagtekend 3 april 2003, zijn ter inspectie ontvangen op 4 april 2003 en bij uitspraken op bezwaar, verzonden op 7 juli 2004, niet-ontvankelijk verklaard omdat ze zijn ingekomen na afloop van de termijn voor het maken van bezwaar. De bezwaren tegen de andere uitspraken zijn ongegrond verklaard.
1.3. Het beroep strekt primair tot vernietiging van de uitspraken en de navorderingsaanslagen.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarin wordt geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het tegen de uitspraken gerichte beroep.
1.5. Gelijktijdig met het onderhavige beroepschrift zijn ter griffie door de gemachtigde ingediende beroepschriften ontvangen betreffende in het kader van het Rekeningenproject opgelegde navorderingsaanslagen, en besluiten geen kwijtschelding te verlenen van daarin begrepen verhogingen en bij beschikking opgelegde boetes (hierna gezamenlijk: boetebeschikkingen). De beroepschriften zijn ingeschreven onder de kenmerknummers 04/02810 tot en met 04/02859. In het beroep met kenmerk 04/02823 is op 14 maart 2006 uitspraak gedaan. De beroepen met kenmerk 04/02826 en 04/02838 zijn bij brief van 10 september 2007 door een andere gemachtigde overgenomen.
De gemachtigde heeft op 22 juli 2004, 19 en 24 augustus 2004 beroepen ingesteld betreffende in het kader van het Rekeningenproject opgelegde navorderingsaanslagen, welke zijn ingeschreven onder respectievelijk kenmerk 04/02982, 04/02986, 04/03325 en 04/03373.
1.6. De hierna genoemde stukken zijn door de gemachtigde in enkelvoud ingediend ten behoeve van alle voornoemde beroepen gezamenlijk, tenzij anders is vermeld.
1.7. Bij brief van 30 september 2005 heeft de gemachtigde een conclusie van repliek ingezonden. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.8. Van het verhandelde ter zitting van 3 februari 2006 in de procedure met kenmerk 04/02853 is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 7 december 2007 aan partijen is gezonden. De eveneens voor 3 februari 2006 geplande onderzoeken ter zitting in de overige beroepen zijn op verzoek van de gemachtigde uitgesteld. Naar aanleiding van het ter zitting namens gemachtigde ingediende verzoek zijn al deze beroepen hierna gezamenlijk behandeld, in verband waarmee de gemachtigde op 8 februari 2006 kopieën van aan de inspecteur gerichte brieven naar het Hof heeft ingestuurd, alsmede een brief aan het Hof met daarin een verzoek tot openbaarmaking van het door de Belastingdienst gehanteerde Draaiboek en de Nieuwsbrieven. Voorts is in deze brief aangegeven dat de door de gemachtigde ingediende stukken mede betrekking hebben op de door mr. L.M. Lalji ingediende beroepen betreffende in het kader van het Rekeningenproject opgelegde navorderingsaanslagen en daarbij genomen boetebeschikkingen, welke beroepen bij het Hof zijn ingeschreven onder de kenmerknummers 04/02749 tot en met 04/02757 en 04/03175.
1.9. De griffier heeft partijen bij brief van 15 februari 2006 meegedeeld dat de Eerste Meervoudige Belastingkamer de beroepen voor wat betreft de "8:29/8:42-procedure" heeft verwezen naar de Derde Meervoudige Belastingkamer. Hiertoe zijn door de Eerste Meervoudige Belastingkamer de volledige procesdossiers van de beroepen aan de Derde Meervoudige Belastingkamer ter beschikking gesteld.
1.10. Voor het verloop van de 8:29-procedure verwijst het Hof naar hetgeen daarover is opgenomen in de door de Derde Meervoudige Belastingkamer gedane tussenuitspraak van 20 juni 2006 (hierna: de tussenuitspraak). In de tussenuitspraak is geoordeeld dat een beperking van de kennisname van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven tot in de uitspraak aangegeven gedeelten (hierna: de Amsterdamse versie) gerechtvaardigd moet worden geacht. Vervolgens heeft de inspecteur de gemachtigde de Amsterdamse versie doen toekomen.
Na verzending van de tussenuitspraak zijn de procesdossiers weer ter beschikking gesteld aan de Eerste Meervoudige Belastingkamer. Die kamer heeft geen kennis genomen van de aan de Derde Meervoudige Belastingkamer ter beschikking gestelde integrale versies van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven, welke versies in verzegelde enveloppen op het gerechtshof worden bewaard. De Eerste Meervoudige Belastingkamer heeft de behandeling van de beroepen weer overgenomen.
1.11. In verband met de vaststelling van data voor nadere onderzoeken ter zitting en verzoeken van de gemachtigde getuigen en deskundigen te horen en de inspecteur te gelasten nadere stukken over te leggen, zijn na te noemen brieven verzonden:
- door de gemachtigde: gedagtekend 12 oktober 2006, 16 november 2006, 21 november 2006, 1 december 2006, 4 december 2006, 14 december 2006, 21 december 2006, 9 januari 2007, 15 januari 2007 en 31 januari 2007;
- door de inspecteur: gedagtekend 4 januari 2007 en
- door de griffier: gedagtekend 8 november 2006, 17 november 2006, 18 december 2006, 15 januari 2007 en 22 januari 2007.
1.12. Van het verhandelde ter zittingen van 15 december 2006, 2 februari 2007 en 2 maart 2007 is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op respectievelijk 15 januari 2007, 14 februari 2007 en 15 maart 2007 aan partijen is gezonden.
Een afschrift van het proces-verbaal van de als getuige afgelegde verklaring van A op 2 februari 2007 is op 12 februari 2007 aan partijen gezonden.
1.13. De griffier heeft bij brief van 5 maart 2007 partijen in de gelegenheid gesteld opgaaf te doen van eventueel door hen te leveren getuigenbewijs. De inspecteur heeft telefonisch laten weten van deze gelegenheid geen gebruik te maken. De gemachtigde heeft deze opgaaf gedaan bij brief van 30 maart 2007. Bij brief van 24 mei 2007 heeft de griffier meegedeeld dat het Hof het verzoek tot het horen van deze getuigen heeft afgewezen.
1.14. Bij brief van 22 maart 2007 heeft de gemachtigde een kopie van zijn beroepschrift in cassatie in de procedure 03/03663 ingezonden. Bij brief van 25 april 2007 heeft de inspecteur onder verwijzing naar de brief van de gemachtigde van 22 maart 2007 een nader stuk ingestuurd, waarvan een afschrift bij brief van 1 mei 2007 naar de gemachtigde gezonden.
1.15. Bij brief van 6 november 2007 heeft de gemachtigde een nader stuk ingestuurd, waarvan een afschrift bij brief van 8 november 2007 aan de inspecteur is gezonden.
1.16. Aan het onderzoek ter zitting van 16 november 2007 zijn toegevoegd de door de gemachtigde ingediende beroepen van 24 januari 2005 en 31 januari 2005, respectievelijk ingeschreven onder kenmerk 05/00561, 05/00645 en 05/00646, welke beroepen eveneens betrekking hebben op aanslagen en boetebeschikkingen opgelegd in het kader van het Rekeningenproject. De hiervoor en de hierna genoemde door gemachtigde ingediende stukken worden geacht mede betrekking te hebben op deze beroepen. Het onderzoek ter zitting is geschorst in verband met een door de gemachtigde ingediend verzoek tot wraking van de Eerste Meervoudige Belastingkamer, welk verzoek door de Eerste Meervoudige Burgerlijke Kamer (wrakingskamer) bij beschikking van 16 november 2007, nr. R07/1278, ongegrond is verklaard. Na hervatting van het onderzoek is op verzoek van de gemachtigde de door hem meegebrachte B als getuige gehoord. Het proces-verbaal van de door B afgelegde verklaring is ter zitting aan partijen uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 8 januari 2008 aan partijen is gezonden.
1.17. Bij brief van 29 januari 2008 heeft de gemachtigde onder andere in het onderhavige beroep een 'nadere motivering' ingezonden. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 11 februari 2008.
1.18. Van het verhandelde ter zitting van 22 februari 2008 is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden bij brief van 9 mei 2008. In reactie op een brief van de griffier van 9 mei 2008 heeft de gemachtigde bij brief van 15 mei 2008 meegedeeld dat zijn ter zitting van 22 februari 2008 gedane mededeling dat hij de verdediging staakt niet meebrengt dat hij geen gemachtigde meer is.
1.19. Bij brief van 4 april 2008 heeft mr. L.M. Lalji, mede namens de gemachtigde, een afschrift ingezonden van een ontvangstbevestiging van de Europese Commissie inzake een door de gemachtigde op 25 maart 2008 naar de Europese Commissie gestuurde brief over Belastingen/Douane.
1.20. Bij brief van 23 mei 2008 heeft de gemachtigde verzocht tot heropening van het onderzoek in verband met de door de Hoge Raad op 25 april 2008 gewezen arresten inzake de toepassing van 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij brief van 30 mei 2008 heeft het Hof dit verzoek afgewezen en de brief geretourneerd.
Bij brief van 23 juni 2008 heeft de griffier partijen bericht dat het onderzoek zal worden heropend in verband met het door de Hoge Raad op 9 mei 2008 gewezen arrest nr. 41.255.
De gemachtigde is daarbij verzocht bescheiden over te leggen en zijn verzoek tot het horen van getuigen te specificeren. In dit kader zijn na te noemen brieven verzonden:
- door de gemachtigde: gedagtekend 30 juni 2008, 9 juli 2008, 3 september 2008 en 15 oktober 2008;
- door mr. L.M. Lalji, mede namens de gemachtigde: gedagtekend 10 september 2008,
alsmede
- door de griffier: gedagtekend 2 juli 2008, 29 augustus 2008, 29 september 2008 en 10 oktober 2008.
De griffier heeft de gemachtigde bij brief van 20 oktober 2008 meegedeeld dat het Hof het door de gemachtigde gedane aanbod heeft afgewezen.
1.21. In voormelde brief van 20 oktober 2008 heeft de griffier verwezen naar de telefonisch gemaakte afspraak met de gemachtigde om 17 december 2008 om 10.00 uur een nader onderzoek ter zitting te houden, waarbij mede is gewezen op de gewijzigde samenstelling van de kamer. De formele uitnodiging ter zitting te verschijnen is partijen toegezonden bij brief van 21 oktober 2008, waarbij als bijlage een lijst met namen en kenmerknummers van de belanghebbenden is gevoegd.
Bij faxbericht van 22 oktober 2008 heeft de gemachtigde bericht dat al zijn cliënten hem te kennen hebben gegeven de zitting te willen bijwonen. In reactie hierop heeft de griffier in de brief van 30 oktober 2008 de daarop betrekking hebbende agendering toegezonden.
De inspecteur heeft bij brief van 31 oktober 2008 enkele correcties/aanvullingen op deze agendering gegeven, waarvan bij brief van 6 november 2008 een kopie aan de gemachtigde is gezonden.
De gemachtigde heeft bij brief van 26 november 2008 zijn standpunt nader toegelicht en aan de griffier bericht dat hij voornemens is voor de zitting van 17 december 2008 de belanghebbenden in de beroepen, ingeschreven onder nummer 04/02812, 04/02816, 04/02817 en 04/02830 mee te nemen naar de zitting om respectievelijk 09.00 uur, 10.00 uur, 11.00 uur en 13.30 uur, en dat hij vanaf 14.30 uur verhinderd is.
In reactie hierop heeft de griffier de gemachtigde bij brief van 28 november 2008 bericht dat het Hof geen reden ziet om af te wijken van de eerder verzonden agendering.
1.22. Het onderzoek ter zitting op 17 december 2008 is geschorst in verband met een door de gemachtigde ingediend verzoek tot wraking van mrs. Onnes en Goes, respectievelijk voorzitter en lid van de Eerste Meervoudige Belastingkamer, welk verzoek door de Eerste Meervoudige Burgerlijke Kamer (wrakingskamer) bij beschikking van 17 december 2008, nr. 200.020.889/01 niet-ontvankelijk is verklaard, waarna het onderzoek ter zitting is hervat. Van het verhandelde ter zitting van 17 december 2008 is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift bij brief van 6 februari 2009 aan partijen is verzonden. De bij het proces-verbaal behorende bijlage is bij brief van 9 februari 2009 aan partijen gezonden.
1.23. Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof het onder kenmerk 04/02834 ingeschreven beroep gesplitst in enerzijds het beroep tegen de twee uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen IB/PV voor het jaar 1990 en VB voor het jaar 1991 en anderzijds het onder kenmerk 04/02834 ingeschreven beroep tegen de overige uitspraken.
2. Ontvankelijkheid
2.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beloopt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is, voor zover hier van belang, bepaald dat die termijn aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat dit laatste zich hier heeft voorgedaan, eindigde de termijn voor het maken van bezwaar tegen de op 31 december 2002 gedagtekende navorderingsaanslag op 11 februari 2003.
2.2. Nu het bezwaarschrift op 4 april 2003 ter inspectie is ingekomen is het, gelet op het bepaalde in artikel 6:9 van de Awb, niet tijdig ingediend. Hieruit vloeit voort dat de inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te verklaren, tenzij artikel 6:11 van de Awb van toepassing is. Op grond van die bepaling blijft de niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. Voor het oordeel dat de inspecteur op grond van deze bepaling de niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten laten, is het aan de indiener de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. De gemachtigde heeft hieromtrent noch in de door hem ingediende stukken, zoals vermeld onder 1, noch ter zittingen enige stelling naar voren gebracht.
2.4. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat het beroep ongegrond is en het Hof niet toekomt aan een beoordeling van hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd.
3. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan op 27 maart 2009 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.A. Boersma en P.F. Goes, leden, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.