Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2009, BI4431, 07/00905
Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2009, BI4431, 07/00905
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 maart 2009
- Datum publicatie
- 20 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4431
- Zaaknummer
- 07/00905
Inhoudsindicatie
Het Hof kan niet toekomen aan de grieven tegen de navorderingsaanslag omdat belanghebbende enkel tegen de boetebeschikking in bezwaar is gekomen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 07/00905
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Alkmaar,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/242 van de rechtbank Haarlem van 1 november 2007 in het geding tussen
X, wonende te Z,
belanghebbende,
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 juli 2006 aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van € 1.798.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 november 2006, de boetebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 1 november 2007, verzonden op 6 november 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 14 november 2007, bij het Hof ingekomen op diezelfde datum, en aangevuld bij brief van 21 december 2007.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat sinds de vaststelling van de onderhavige boetebeschikking jurisprudentie van de Hoge Raad is verschenen waaruit volgt dat bij boete-oplegging eventuele opzet van de gemachtigde niet kan worden toegerekend aan de belanghebbende. Gelet op deze ontwikkeling, alsmede op de door belanghebbende ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaringen, is de inspecteur bij nader inzien van opvatting dat de boete moet komen te vervallen. Het Hof stelt vast dat in zoverre geen sprake meer is van een geschil en het zal de inspecteur in zijn conclusie volgen.
De uitspraak van de rechtbank kan op dit punt niet in stand blijven, omdat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de boetebeschikking en de uitspraak van de inspecteur te vernietigen.
2.2. De in het geding zijnde boetebeschikking is opgelegd in verband met een aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank in de bestreden uitspraak terecht heeft geoordeeld dat niet alleen de boetebeschikking, maar ook de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.
Het Hof stelt voorop dat de navorderingsaanslag en de boetebeschikking twee afzonderlijke voor bezwaar vatbare beschikkingen zijn; een uitsluitend tegen de boetebeschikking gericht bezwaarschrift heeft derhalve niet tot gevolg dat ook de in verband daarmee opgelegde navorderingsaanslag voorwerp wordt van het geschil in bezwaar en (het eventueel daarop volgende) beroep.
Gelet op de bewoordingen van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 25 augustus 2006 (“hierbij maak ik bezwaar tegen de door u opgelegde boete”), alsmede de expliciete bevestiging door belanghebbende - ter zitting in hoger beroep - dat hij uitsluitend bezwaar beoogde te maken tegen de hem opgelegde boete, staat het vast dat belanghebbende niet in bezwaar is gekomen tegen de navorderingsaanslag en dat hij ook niet heeft bedoeld daartegen in bezwaar te komen. Het Hof kan om die reden niet toekomen aan de grieven van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag. Reeds op deze grond is het gelijk op dit punt aan de inspecteur; het Hof komt niet toe aan de beoordeling van hetgeen partijen hierover verder nog naar voren hebben gebracht.
Omdat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, is het hoger beroep gegrond.
2.3. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Nu ook in hoger beroep wordt geoordeeld dat het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond is, dient de beslissing van de rechtbank inzake de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten en het griffierecht te worden bevestigd. De uitspraak van de rechtbank zal daarom worden vernietigd, behoudens de erin opgenomen beslissingen inzake de toe te kennen proceskostenvergoeding en het griffierecht. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de inspecteur en de boetebeschikking vernietigen.
2.4. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van de door hem in hoger beroep gemaakte proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de inspecteur aan belanghebbende een vergoeding voor proceskosten in hoger beroep zal betalen van € 70. Het Hof kan, mede gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht, zich hiermee verenigen.
3. Beslissing
Het Hof
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proces-kostenvergoeding en het griffierecht;
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vernietigt de boetebeschikking;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 70 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op 25 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.
Van de inspecteur wordt een griffierecht van € 428 geheven.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.