Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-02-2009, BI4434, 03/04391

Gerechtshof Amsterdam, 04-02-2009, BI4434, 03/04391

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 februari 2009
Datum publicatie
20 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4434
Zaaknummer
03/04391
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:7

Inhoudsindicatie

Het beroep is gegrond omdat de inspecteur heeft verzuimd belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X, te Y, belanghebbende

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht Gerbrandystraat, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 1998 met nummer 247.54.651.P.86 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 654.162,- (hierna: de aanslag).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De inspecteur heeft bij brief van 24 december 2004 een aanvulling op zijn verweerschrift ingediend.

1.5. Bij brief van 11 september 2007 heeft de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde), in antwoord op een vraag van de griffier van het Hof, aan deze bericht dat het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007 (LJN AU3996) geen aanleiding vormt voor het intrekken van het onderhavige beroep. Bij brief van 24 september 2007 heeft gemachtigde het Hof verzocht een zitting niet op te korte termijn te appointeren.

1.6. De inspecteur heeft bij brieven van 16 april 2008 en van 13 mei 2008 (met bijlagen) nader bericht omtrent de reikwijdte van het geschil tussen partijen. Bij brief van 9 juli 2008 heeft gemachtigde het Hof te kennen gegeven dat “belanghebbende blijft bij de in zijn aangiften ingenomen standpunten”.

1.7. Gemachtigde heeft het Hof, naar aanleiding van de ontvangst van de oproeping voor de zitting van 7 januari 2009, bij brief van 4 december 2008 verzocht de behandeling ter zitting tot een onderzoek naar de stelling dat het vertrouwensbeginsel is geschonden te beperken.

Op 17 december heeft de griffier aan de gemachtigde (met een kopie aan de inspecteur) geschreven dat het Hof niet op voorhand de behandeling ter zitting zal beperken tot de kwestie van het vertrouwensbeginsel en dat er derhalve rekening mee moet worden gehouden dat ook het materiële geschil wordt behandeld.

1.8. Bij brief van 22 december 2008 heeft gemachtigde nadere stukken ingediend in de vorm van een brief met aan de zitting voorafgaande opmerkingen, en als bijlagen bij deze brief een aantal kopieën van correspondentie tussen partijen onderling en tussen partijen en het Hof.

1.9. Bij brief van 30 december 2008 heeft de inspecteur nadere stukken ingediend in de vorm van een brief met aan de zitting voorafgaande opmerkingen, en als bijlagen bij deze brief een concept pleitnota en een aantal kopieën van correspondentie tussen partijen en kopieën van correspondentie tussen de Belastingdienst en het belastingadvieskantoor Arthur Andersen te Rotterdam.

1.10. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 21 november 2001 de onderhavige aanslag opgelegd.

Bij het vaststellen van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. Naast niet meer in geschil zijnde correcties heeft de Inspecteur aftrek van de geclaimde rente en afschrijving geweigerd.

2.2. Met dagtekening 23 januari 2002 dient de toenmalige gemachtigde van belanghebbende een bezwaarschrift in tegen de aanslag. Dit bezwaarschrift wordt op 24 januari 2002 door de Inspecteur ontvangen.

2.3. In zijn uitspraak op bezwaar verklaart de Inspecteur het bezwaar ongegrond.

2.4. In zijn verweerschrift komt de inspecteur tot de conclusie dat het bezwaar te laat is ingediend en ten onrechte is verzuimd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

3. Geschil en de standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is allereerst in geschil, het antwoord op de vraag of belanghebbende tijdig bezwaar heeft aangetekend tegen de aanslag.

De inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, gemachtigde refereert zich op dit punt aan het oordeel van het Hof.

3.2. Indien de voorgaande vraag bevestigend moet worden beantwoord, is tussen partijen vervolgens in geschil of de Inspecteur terecht de onder 2.1 genoemde correcties heeft aangebracht.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen in aanvulling daarop door hen ter zitting is aangevoerd.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van fl. 553.820,- overeenkomstig de door hem ingediende aangifte.

De Inspecteur concludeert, zo begrijpt het Hof, primair tot gegrondverklaring van het beroep en niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, en subsidiair tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Gemachtigde is - preliminair - van opvatting dat de in 1.9. genoemde brief en bijlagen niet tot de gedingstukken kunnen worden gerekend omdat zij korter dan tien dagen vóór de zitting zijn ingediend. Het Hof is van oordeel dat de hier bedoelde stukken geen betrekking hebben op de primair te behandelen vraag betreffende de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag en zal deze bij de beoordeling van die vraag buiten beschouwing laten. De gevolgen van het niet nakomen van de tiendagentermijn van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht kunnen in de onderhavige zaak verder in het midden blijven.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige aanslag is opgelegd met dagtekening 21 november 2001 en belanghebbende bij brief van 23 januari 2002 in bezwaar is gekomen tegen de aanslag.

4.3. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken zoals genoemd in artikel 6:7 van de Awb is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).

4.4. De termijn voor het indienen van het bezwaar eindigde op woensdag 2 januari 2002. Het beroepschrift is buiten deze termijn opgemaakt en ter post bezorgd. Het is derhalve niet tijdig ingediend.

4.5. Desgevraagd is gemachtigde in de gelegenheid gesteld feiten en/of omstandigheden aan te voeren op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). Dergelijke feiten en/of omstandigheden zijn evenwel gesteld noch aannemelijk geworden. Alsdan is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

4.6. Het beroep is gegrond, het Hof doet wat de inspecteur had behoren te doen en verklaart belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.

5. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 3 punten (beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting) maal € 322 maal wegingsfactor 0,5 = € 483.

Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding op basis van werkelijke kosten ziet het Hof geen aanleiding. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgeweken zou moeten worden van de forfaitaire vergoeding (artikel 2, derde lid van genoemd Besluit) zijn gesteld noch gebleken.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door hem gestorte griffierecht van € 31;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 483 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 4 februari 2009 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, E.F. Faase en A.M.J.G. van Amsterdam, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.