Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2009, BJ0783, 08/00781, 09/00359 t/m 09/00367

Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2009, BJ0783, 08/00781, 09/00359 t/m 09/00367

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 juni 2009
Datum publicatie
1 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ0783
Zaaknummer
08/00781, 09/00359 t/m 09/00367

Inhoudsindicatie

Opleggen van naheffingsaanslagen met kosten gedurende reeks van dagen niet in strijd met enig rechtsbeginsel. Geen verplichting voor ambtenaar om na enige dagen contact met belastingplichtige te zoeken. Naheffingsaanslag parkeerbelasting bevat geen punitief element.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P 08/781, 09/359, 09/360, 09/361, 09/362, 09/363, 09/364, 09/365, 09/366 en 09/367

zevende enkelvoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

X, belanghebbende,

tegen de uitspraken in de zaken met nummers 07/5617 tot en met 07/5626 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 23 mei 2008 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009.

Beslissing

Het Hof:

Bevestigt de uitspraken van de rechtbank.

Gronden

1. Op 18, 19, 21, 23, 24, 25, 29 en 30 mei 2007 alsmede op 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 juni 2007 stond belanghebbendes auto met het kenteken 00-XX-XX geparkeerd aan de a-straat ter hoogte van huisnummer 48 te Amsterdam. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat voor het parkeren op die plaats en op de tijden waarop belanghebbendes auto daar stond parkeerbelasting verschuldigd was.

2. Belanghebbendes parkeervergunning was niet van toepassing op het parkeren op de onder 1. bedoelde plaats.

3. Parkeercontroleurs die constateerden dat geen parkeerbelasting was voldaan hebben op de onder 1. gemelde dagen in totaal 16 naheffingsaanslagen opgelegd (in totaal € 785,50 telkens inclusief € 47 aan kosten).

4. De rechtbank heeft overwogen (overweging 4.8) dat belanghebbende bij de aanvang van het parkeren de parkeerbelasting had moeten betalen en dat – nu hij hiermee in gebreke is gebleven – de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

5. De rechtbank heeft echter desalniettemin zes van de zestien naheffingsaanslagen vernietigd. Het betreft de naheffingsaanslagen opgelegd op 4 tot en met 9 juni 2007. Het hoger beroep richt zich – naar het Hof verstaat – tegen de resterende tien naheffingsaanslagen.

6. Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet – voor zover hier van belang – kunnen ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag eenmaal per kalenderdag kosten in rekening worden gebracht. Noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.

7. Geen rechtsregel schrijft de heffingsambtenaar voorts voor om – gelijk de rechtbank heeft overwogen – na “een behoorlijk aantal dagen waarop repeterend een overtreding van de parkeervoorschriften plaatsvindt, waarbij het een automobiel betreft die onveranderd op dezelfde plaats blijft staan (…) te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden teneinde uit te sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt”. Zulks vloeit ook niet voort uit het beleid van de heffingsambtenaar om in bijzondere omstandigheden zoals een ongeval, spoedeisend ziekenhuisbezoek, hulp door artsen of andere hulpverleners, naheffing van parkeerbelasting achterwege te laten. Belanghebbende had zijn auto geparkeerd en was vervolgens op vakantie gegaan en die situatie is niet vergelijkbaar met de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de heffingsambtenaar het vorenbedoelde beleid niet op schrift gesteld heeft brengt niet mee dat hij in het geval van belanghebbende naar willekeur zou hebben gehandeld.

8. Bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslagen handelt het zich niet om (bestuurs- of strafrechtelijke) sancties maar om naheffing van niet betaalde parkeerbelasting met kostenverhaal (doorberekening van de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten aan de belastingplichtige) overeenkomstig de wettelijke regeling (artikel 234, vierde en zesde lid, van de Gemeentewet). Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het kostenbedrag niet slechts ‘pecuniary compensation for damage’ vormt maar (tevens) zou moeten worden aangemerkt als ‘a punishment to deter reoffending’. Van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is dan ook geen sprake (vgl. EHRM, 14 februari 1994, series A, vol. 284, BNB 1994/175, en Hoge Raad, 8 oktober 1995, nr. 30 208, Belastingblad 1995/703).

9. De overweging van de rechtbank dat de naheffingsaanslag ook een punitief element in zich draagt en dat zich na een zekere periode een situatie gaat voordoen dat cumulatieve naheffingsaanslagen gelet op de aard van de overtreding een financiële belasting kunnen gaan vormen die niet (meer) evenredig is aan de gepleegde normovertreding, miskent hetgeen is overwogen onder 8.

10. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd bouwt voort op de onjuiste oordelen van de rechtbank zoals aangehaald onder 7. en weergegeven onder 9. en geeft derhalve geen aanleiding één of meer van de thans aan het oordeel van het Hof onderworpen naheffingsaanslagen te vernietigen.

11. Het Hof is ook overigens van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de heffingsambtenaar met het opleggen van de naheffingsaanslagen onevenredig heeft gehandeld of anderszins in strijd is gekomen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel.

Slotsom

Het hoger beroep is ongegrond.

Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank om die reden wordt bevestigd, acht het Hof geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 25 juni 2009 door mr.drs. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Snoey Kiewit als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.