Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2009, BJ2028, 08/00500 en 08/00501
Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2009, BJ2028, 08/00500 en 08/00501
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 juli 2009
- Datum publicatie
- 15 juli 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2028
- Zaaknummer
- 08/00500 en 08/00501
Inhoudsindicatie
Schending hoorplicht. Het te woord staan van belanghebbendes gemachtige (de vader) aan de balie van de belastingdienst, kan niet worden aangemerkt als het horen in de zin van artikel 7:2 lid 1 Awb.
Doende wat de rechtbank had behoren te doen, wijst het Hof de zaak terug naar de inspecteur om belanghebbende – overeenkomstig zijn uitdrukkelijk verzoek – alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord alvorens op het bezwaar te beslissen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 08/00500 en 08/00501
9 juli 2009
Mondelinge uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
gemachtigden mr. dr. G.P. Dayala en [Y]
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 07/5950 en 07/5951 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Haarlem,
de inspecteur.
[Y] wordt hierna ook aangeduid als de vader.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 10.135 en € 17.121.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 20 juli 2007 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 5 maart 2008, verzonden op 13 maart 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 april 2008, aangevuld bij brief van 2 juni 2008. De inspecteur heeft ten aanzien van beide navorderingsaanslagen aparte verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is in de onderhavige jaren werkzaam in de winkel ‘[Z]’ van de vader die ook bij het doen van de aangifte en in de bezwaarfase optrad als gemachtigde van belanghebbende.
2.2. De inspecteur heeft over het jaar 2001 een navorderingsaanslag opgelegd waarbij een bijtelling heeft plaatsgevonden voor de door belanghebbende genoten inkomsten uit bedoelde winkel en waarbij geen rekening is gehouden met de in samenhang met deze inkomsten door belanghebbende geclaimde te verrekenen loonheffing.
De inspecteur heeft over het jaar 2002 een navorderingsaanslag opgelegd waarbij een correctie is aangebracht ten aanzien van de bij het opleggen van de primitieve aanslag verrekende loonheffing.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd.
3.2. Belanghebbende is voorts van opvatting dat hij ten onrechte niet door de inspecteur is gehoord, alvorens voor de onderhavige jaren uitspraak op bezwaar is gedaan.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
3.4. Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof zijn standpunt, primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot terugwijzen naar de inspecteur om alsnog te worden gehoord, en subsidiair tot vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tot de stukken van het geding behoort geen uitnodiging tot een hoorgesprek. De vader, zo is ter zitting onweersproken verklaard, heeft zich na het indienen van de bezwaarschriften persoonlijk bij de balie van de belastingdienst te Haarlem gemeld met het verzoek te worden gehoord. Vervolgens heeft een gesprek bij de balie plaatsgevonden. Van dit gesprek bij de balie is geen hoorverslag in de zin van artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gemaakt. In de uitspraak op bezwaar schrijft de inspecteur dienaangaande:
“Op 19 december 2006 heeft uw vader uw bezwaarschriften mondeling toegelicht. Van het horen is geen verslag gemaakt. Wel heb ik in deze uitspraak een samenvatting van het gesprek opgenomen.”
4.2. Het op verzoek horen van belanghebbende is een belangrijke voorwaarde voor een zorgvuldige besluitvorming in de bezwaarfase.
Het in dit verband te woord staan van belanghebbendes gemachtige (de vader) aan de balie van de belastingdienst, kan niet worden aangemerkt als het horen in de zin van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Alsdan heeft de inspecteur niet voldaan aan zijn verplichting tot het horen alvorens uitspraak op bezwaar te doen, nog daargelaten dat evenmin een hoorverslag is opgemaakt van het gesprek met de vader (artikel 7:7 van de Awb).
4.3. Nu niet is voldaan aan de hoorplicht kan de uitspraak op bezwaar reeds daarom niet in stand blijven. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de inspecteur vernietigen en de zaak terugwijzen naar de inspecteur om belanghebbende – overeenkomstig zijn uitdrukkelijk verzoek – alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord alvorens op het bezwaar te beslissen.
5. Kosten
Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding wegens verleende rechtsbijstand gesteld op € 322 in beroep (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting is twee punten maal € 322 maal wegingsfactor 1 x 0,5 vanwege samenhang met de zaak van de broer) en € 161 in hoger beroep (indienen beroepschrift in appel is één punt maal € 322 maal wegingsfactor 1 x 0,5 vanwege samenhang met de zaak van de broer).
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- draagt de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende na hem in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 483, te voldoen aan de griffier van het Hof;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146 (€ 39 + € 107).
Aldus vastgesteld door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als
griffier. De beslissing is op 9 juli 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.