Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2009, BJ8698, 07/00868

Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2009, BJ8698, 07/00868

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 september 2009
Datum publicatie
30 september 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8698
Zaaknummer
07/00868
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 22

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is aan het begin van het heffingstijdvak eigenaar van een perceel bouwgrond, waarop korte tijd later oude opstallen zijn gesloopt en de bouw van een aantal nieuwe woningen is gestart. Belanghebbende is een van de woningen na voltooiing zelf gaan bewonen. In geschil zijn de beide aanslagen onroerende-zaakbelastingen over het betreffende heffingstijdvak (gebruikers- en eigenarenbelasting) en de Woz-waardebeschikking. Het Hof oordeelt dat in het onderhavige geval sprake was van ´gebruik´ in de zin van de Gemeentewet, aangezien in opdracht van belanghebbende het object gereed werd gemaakt voor bebouwing. De aanslag gebruikersbelasting is terecht opgelegd. De heffingsambtenaar heeft met het taxatierapport en hetgeen hij verder heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is. Belanghebbende heeft de door haar gestelde waarde niet nader onderbouwd. Hoger beroep toch gegrond omdat het beroep bij de uitspraak van de rechtbank ten onrechte ongegrond was verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P07/00868

uitspraak 17 september 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V.,

gevestigd te Y, belanghebbende,

gemachtigde mr. C.J.R. van Binsbergen,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/4704 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als […]weg 993-997 te [...] (hierna: het object), vastgesteld op € 942.000 op de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Bij hetzelfde geschrift zijn aan belanghebbende ter zake van het object aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen (hierna: ozb) voor het jaar 2005 opgelegd. Het door belanghebbende tegen de beschikking en de aanslagen gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2006 ongegrond verklaard.

1.2. Bij uitspraak van 20 september 2007, verzonden op 28 september 2007, heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 november 2007 en aangevuld bij brieven van 14 november 2007 en 28 december 2007. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof rekent de ter zitting overgelegde stukken tot de gedingstukken.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij – evenals hierna onder 3.3 en 3.4 – belanghebbende is aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder:

2.1. Eiseres is eigenaar van het perceel. Het perceel betreft een nog op te splitsen bouwkavel, voor de bouw van drie woningen. De oppervlakte van het perceel bedraagt (exclusief een ontsluiting van 270 m2) 2.500 m2.

2.2. Tot de gedingstukken behoort een in opdracht van verweerder opgemaakt taxatierapport, gedagtekend 31 augustus 2006, waarin de taxateur de waarde van het perceel heeft bepaald op € 905.000. Naast foto's en gegevens van het perceel bevat dit rapport foto's en (verkoop)gegevens van een bouwkavel van 1.405 m2 gelegen aan de […]weg 1025 te [...]. De taxateur heeft bij de waardebepaling rekening gehouden met de verkoopprijs van € 567.225 die op 6 mei 2002 voor dit vergelijkingsobject is gereali¬seerd.

Voorts verwijst de taxateur naar de vraagprijs van te realiseren afzonderlijke bouwkavels van het perceel zelf, zijnde € 350.000 (exclusief BTW) per stuk.

Over deze feitenvaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.

2.2. De tekst van het in de uitspraak van de rechtbank onder 2.2 vermelde taxatierapport luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

3. Omschrijving van het object

(…)

3.2. Waarde opbouw

Huisnummer […]weg 991 ca. 975 m²

Ontsluiting 991-997 ca. 270 m²

Te taxeren (drie bouwkavels) ca. 2500 m² á € 380,- per m² € 950.000,-

Totaal oppervlak ca. 3745 m²

Sloopkosten (negatief) € 44.030,-

________

Totale waarde € 905.970,-

Totale waarde afgerond € 905.000,-

WOZ-waarde afgerond per 1-1-2003 (na bezwaar) € 942.000,-

2.3. Tot de gedingstukken behoort nog een aan belanghebbende gerichte factuur van Loon- en aannemingsbedrijf A B.V., waaruit blijkt dat sloopwerkzaamheden zijn verricht tussen

8 november 2004 (“uitzetten terrein”) en 1 september 2005.

3. De procedure voor de rechtbank

3.1. Voor de rechtbank was in geschil het antwoord op de vraag welke waarde het object op de waardepeildatum heeft en of belanghebbende als gebruiker van het perceel kan worden aangemerkt.

3.2. De rechtbank heeft omtrent de waarde van het object overwogen dat, nu de heffingsambtenaar het standpunt heeft ingenomen dat de bij uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 942.000 niet juist is en deze op € 905.000 dient te worden vastgesteld, het beroep reeds daarom gegrond is.

3.3. Voorts heeft de rechtbank omtrent de waarde van het object onder meer het volgende overwogen:

4.2. (…) Het door verweerder overgelegde taxatierapport vermeldt dat is getaxeerd naar de toestand op 1 januari 2005. Nu van enige wijziging aan het perceel in de periode van de peildatum tot 1 januari 2005 niets is gesteld of gebleken (de sloop van de op het perceel aanwezige opstallen is in ieder geval niet een zodanige wijziging, nu deze in de loop van 2005 heeft plaatsgevonden) gaat de rechtbank er van uit dat deze, in het licht van artikel 18 van de Wet woz onjuiste, mededeling geen invloed heeft gehad op de vastgestelde waarde.

4.3. Verweerder is bij de waardering van het perceel er van uitgegaan dat het perceel een woonbestemming heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van deze bestemming mag worden uitgegaan. Hieraan doet niet af dat ten aanzien van de vrijstellingsprocedure nog geen besluit is genomen (hetgeen blijkt uit de door eiseres – zonder bezwaren van verweerder – ter zitting overgelegde brief van de gemeente Haarlemmermeer van 12 maart 2007). Verweerder heeft de in beroep bepleite waarde van € 905.000 van het perceel gegrond op het onder 2.2. genoemde taxatierapport. Daarin is de waarde onder meer onderbouwd met de vraagprijs van het perceel zelf. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet woz gaat het om de waarde in het economisch verkeer, die middels gerealiseerde verkooprijzen kan worden bepaald. Nu een vraagprijs niet een gerealiseerde verkoopprijs betreft, kan aan deze onderbouwing geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De vraagprijs kan echter wel een indicatie vormen van de juistheid van de woz-waarde.

Het door verweerder gebruikte object […]weg 1025 acht de rechtbank in zodanige mate

vergelijkbaar met het perceel van eiseres dat de verkoopprijs daarvan kan dienen als basis voor het vaststellen van de waarde van het perceel. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat met de tussen dit object en het perceel van eiser bestaande verschillen in voldoende mate rekening is gehouden. Het object is voorts rond de waardepeildatum verkocht. Dat het object niet vergelijkbaar is, omdat daarop, anders dan op het perceel van eiseres, alles mag worden gebouwd, is niet aannemelijk geworden. Eiseres heeft deze stelling niet objectief en concreet onderbouwd, terwijl verweerder gemotiveerd heeft gesteld dat ook voor dit object (strikte) bebouwingseisen gelden.

4.3.1.Eiseres bepleit een waarde van € 406.000 (€ 500.000 minus € 94.000). Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de kosten voor het afbreken van oude opstallen met asbestdakbedekking alsmede met het negatieve effect van de bouwgarantie ad € 94.000.

4.3.2. Niet aannemelijk is geworden dat bij de waardering van het perceel dient te worden uitgegaan van de door eiseres gestelde waarde van € 500.000. Eiseres heeft deze waarde op geen enkele wijze met stukken of bescheiden, bijvoorbeeld met een taxatierapport, onderbouwd. Deze stelling van eiseres faalt derhalve.

4.3.3. Met de door eiseres genoemde kosten van het afbreken van de opstallen heeft verweerder — zo blijkt ook uit de in het taxatierapport weergegeven waardeopbouw — rekening gehouden. Verweerder heeft daarbij een bedrag van € 44.030 in aanmerking genomen. Dit is conform de factuur welke eiseres in verband met de sloopwerkzaamheden heeft ontvangen van aannemingsbedrijf A. Gelet op de omstandigheid dat de opstallen eerst in de loop van 2005 zijn gesloopt, is het niet ten nadele van eiseres dat verweerder desondanks de sloopkosten in mindering heeft gebracht op de waarde van het perceel.

4.3.4. Eiseres heeft gesteld dat de waarde negatief wordt beïnvloed door een bouwgarantie ad € 94.000, welke strekt tot zekerheid van de aanleg van de ontsluiting van het perceel. Eiseres heeft in dit verband — zonder bezwaren van verweerder — ter zitting een schrijven van de Rabobank Haarlemmermeer van 21 juni 2007 overgelegd. Artikel 17, tweede lid, van de Wet woz gaat uit van de fictie dat de volle en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak wordt overgedragen en de verkrijger de zaak onmiddellijk en in volle omvang in ge¬bruik kan nemen. In lijn met de jurisprudentie (bijvoorbeeld de Hoge Raad van 25-11-1998, BNB 1999, 18) dient geoordeeld te worden dat alleen als de onroerende zaak en daardoor de waarde van die zaak, ongeacht de persoon van zakelijk gerechtigde of gebruiker, door een zakelijke of daarmee gelijk te stellen verplichting wordt beïnvloed, daaraan voor de toepassing van de Wet woz een waardedrukkende werking toekomt. Een op de onroerende zaak rustende bankgarantie is niet een zakelijke of daarmee gelijk te stellen verplichting. Dat betekent dat daarmee bij de waardebepaling dan ook geen rekening wordt gehouden.

4.3.5. Voor zover eiseres, zo begrijpt de rechtbank uit het verhandelde ter zitting, stelt dat verweerder bij de waardebepaling, rekening had moeten houden met de kosten ad € 94.000 die hij moet maken om het perceel te ontsluiten, overweegt de rechtbank als volgt.

Verweerders ter zitting naar voren gebracht uitgangspunt dat de met de ontsluiting gemoeide grond niet in de onderhavige waardering is betrokken acht de rechtbank juist, nu niet in geschil is dat deze grond openbare weg betreft en openbare wegen ingevolge de op artikel 18, derde lid, van de Wet woz gebaseerde Uitvoeringsregeling, niet worden meegenomen bij de waardebepaling van een onroerende zaak.

Voorts is verweerder bij de waardering uitgegaan van de prijs die potentiële kopers voor de afzonderlijke bouwkavels willen betalen. Bij het bieden zal door potentiële kopers geen rekening worden gehouden met de kosten van ontsluiting, nu op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet woz, van de situatie dient te worden uitgegaan dat de bouwkavels reeds zijn ontsloten. De prijs die de potentiële koper derhalve voor de bouwkavel wil betalen, is de prijs inclusief de ontsluiting. De kosten van de ontsluiting zullen, logischerwijze, op enigerlei wijze zijn verwerkt in de vraagprijs van de bouwkavel. In die zin kan de vraagprijs van de bouwkavel een indicatie geven voor de waarde ervan inclusief de kosten van ontsluiting. In casu bedraagt de vraagprijs per bouwkavel, inclusief BTW, € 416.500. Gelet hierop en gelet op de op 6 mei 2002 gerealiseerde verkoopprijs van de (grotere bouwkavel )[…]weg 1025 van € 567.225 en de door verweerder vastgestelde waarde per bouwkavel van circa € 301.000 kan niet gezegd worden dat verweerder de waarde, mede gelet op de ontsluitingskosten, te hoog heeft vastgesteld.

4.3.6. Ter zitting heeft eiseres voorts — zonder bezwaren van verweerder — een factuur van B B.V. van 21 augustus 2007 overgelegd, welke factuur verband houdt met een door deze B.V. uitgevoerd bodemonderzoek. Voor zover eiseres met de overlegging van deze brief bedoelt te stellen dat mogelijk sprake is van bodemvervuiling, waarmee bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden, dan kan de rechtbank haar hierin niet volgen. Uit dit schrijven blijkt niet dat het perceel is vervuild. Dit blijkt voorts ook niet uit de verklaring van eiseres ter zitting dat een eerder uitgevoerde bodemonderzoek heeft uitgewezen dat geen sprake is van vervuiling, en dat dit recentelijk verrichte onderzoek slechts bedoeld was onduidelijkheid op bepaalde punten weg te nemen.

4.4. De grief van eiseres dat de bouwkavels onverkoopbaar zijn vanwege extreme bouwvoorschriften van de gemeente Haarlemmermeer, kan evenmin slagen, nu eiseres dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd dan wel geconcretiseerd.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van het perceel niet te hoog is vastgesteld.

3.4. De rechtbank heeft omtrent de aanslag in de ozb ter zake van het gebruik van het object overwogen:

4.6. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet als gebruiker van de grond kan worden aangemerkt nu van enig gebruik (van de braakliggende en geen rendement gevende grond) geen sprake is. Op grond van de jurisprudentie (onder meer Hoge Raad d.d. 22 juli 1985, BNB 1985, 258) is bij de vraag of sprake is van gebruik van het perceel van belang of het perceel door de belanghebbende metterdaad wordt gebezigd. Uitgaande van dit criterium is de omstandigheid dat een eigenaar om hem moverende reden (nog) niet met de bouw (in dit geval bouwklaar maken van het perceel) begint, in beginsel geen reden voor de conclusie dat hij het terrein niet gebruikt. Dit is anders als sprake is van niet aan de belanghebbende toe te rekenen omstandigheden waardoor niet met de bouw kan worden begonnen. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres op 1 januari 2005 terecht als gebruiker van het perceel heeft aangemerkt.

4. Het geschil in hoger beroep

4.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

a. Op welk bedrag dient de waarde van het object te worden vastgesteld? Belanghebbende verdedigt dat die waarde € 406.000, dan wel ten hoogste € 500.000, bedraagt, de heffingsambtenaar acht een waarde van € 905.000 juist.

b. Gebruikte belanghebbende het object op 1 januari 2005, in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet? Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

c. Is sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing nu voor woningen het gebruikersdeel van de ozb is afgeschaft, maar voor niet-woningen is gehandhaafd? Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

4.2. Voor het overige doen partijen hun standpunten steunen op de gronden die zij daartoe hebben aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.3. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de recht¬bank, de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en vernietiging cq vermindering van de aanslagen.

4.4. De heffingsambtenaar heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

5. Beoordeling van het geschil

De waarde

5.1. De op de voet van artikel 17, tweede lid, van de Wet woz te bepalen waarde van het object is te stellen op de prijs die bij aanbieding ten verkoop van het object op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding daarvoor door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed. Het is aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de door hem nader bepaalde waarde van € 905.000 die prijs niet te boven gaat. Hij heeft daartoe het onder 2.2 vermelde taxatierapport overgelegd.

5.2. Uit het taxatierapport blijkt dat de waarde van het object met de voorgenomen splitsing naar drie bouwkavels, met verwijzing naar een verkoop in de omgeving is bepaald op een totale woz-waarde van € 950.000, waarbij een bedrag groot € 44.030 voor sloopkosten in aanmerking is genomen. De totale afgeronde waarde bedraagt uiteindelijk derhalve € 905.000. Het Hof acht hiermee voldoende aangetoond dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de door belanghebbende in 2005 voor het bouwrijp maken van de grond te maken sloopkosten door deze op de waarde in aftrek te brengen.

5.3. De grieven van belanghebbende dat geen ‘schonegrondverklaring’ kon worden afgegeven, hij kosten heeft gemaakt voor de ontsluiting van het object en met deze omstandigheden bij de waardebepaling onvoldoende rekening is gehouden, worden naar het oordeel van het Hof niet geschraagd door de feiten. Inmiddels zijn twee van de drie bouwkavels verkocht. Blijkens de tot de gedingstukken behorende akten van levering heeft belanghebbende zelf de kopers van de kavels een garantie gegeven dat de kavels geen verontreiniging bevatten die strekt ten nadele van het gebruik door kopers of die zou kunnen leiden tot een saneringsverplichting. Het feit dat uit dezelfde akten valt af te leiden dat indien toch verontreiniging aanwezig is de daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van belanghebbende zullen komen, brengt het Hof tot het oordeel dat deze kosten zullen zijn verdisconteerd in de door belanghebbende aan kopers berekende prijs van de kavels. Dit heeft evenzeer te gelden voor de kosten van ontsluiting van het object. Belanghebbende verplicht zich in meergenoemde akten tot aanleg van bestrating en openbaar groen. Ook hiervan mag naar het oordeel van het Hof worden aangenomen dat de prijs per bouwkavel een prijs is inclusief de kosten van ontsluiting. Van de zijde van de heffingsambtenaar is overtuigend aangetoond dat de waarde van het object is berekend zonder dat het terrein dat ter ontsluiting dient, daarbij in aanmerking is genomen. Naar het oordeel van het Hof is in dit geval dan ook geen sprake van waardedrukkende omstandigheden. De heffingsambtenaar is er met hetgeen hij heeft betoogd en aangevoerd in geslaagd de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken.

5.4. De heffingsambtenaar heeft met het taxatierappport en hetgeen hij verder heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de daarin bepaalde waarde niet te hoog is. Hij is dan ook in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Nu de heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt komt het Hof niet toe aan een beoordeling van de door belanghebbende verdedigde maar niet nader onderbouwde waarde.

De belastingplicht voor de gebruikersbelasting

5.5. Ingevolge artikel 220, aanhef, onderdeel a, van de Gemeentewet (tekst 2005) wordt een gebruikersbelasting geheven van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

5.6. Als criterium voor de beantwoording van de vraag of sprake is van gebruik in de zin van de eerdergenoemde bepaling heeft onder meer te gelden dat er sprake moet zijn van een metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoefte. Degene die ter bevrediging van eigen behoefte een opstal verbouwt of laat verbouwen op hem ter beschikking staande grond, gebruikt die grond. Indien men (ver)bouwt met het oogmerk de zaak na gereedkoming van de bouw te bezigen voor eigen gebruik, dan wel te verhuren, dan wel te verkopen is evenzeer sprake van bevrediging van de eigen behoefte (verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 8 augustus 2008, BNB 2008/256 en 2008/258).

5.7. Belanghebbende was op 1 januari 2005 eigenaar van het object, dat volgens het toentertijd vigerende bestemmingsplan was aangewezen als bouwgrond. Blijkens de tot de gedingstukken behorende factuur (zie onder 2.3) heeft zij rond de peildatum voor haar rekening aan het object werkzaamheden laten uitvoeren om de bouw van woningen op het object mogelijk te maken. Naar het oordeel van het Hof was belanghebbende dan ook gebruiker van het object, aangezien het in zijn opdracht gereed werd gemaakt voor bebouwing. De omstandigheid dat belanghebbende met deze kavels, nadat zij bouwrijp waren gemaakt, niet de intentie had om te gaan bouwen met het oog op zelfbewoning, maar het oogmerk had de kavels aan derden te verkopen doet daar niet aan af.

5.8. Ten slotte voert belanghebbende nog aan dat door de afschaffing voor woningen van het gebruikersdeel van de ozb sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing. Louter budgettaire redenen mogen volgens haar niet de achtergrond vormen om burgers en bedrijven in het kader van dezelfde belastingen verschillend te behandelen.

De Wijzigingswet Gemeentewet (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen), Stb. 2005, 725, is in werking getreden op 1 januari 2006. De onderhavige procedure heeft echter betrekking op de aanslag ozb voor het belastingjaar 2005. Naar het oordeel van het Hof kan derhalve de betreffende afschaffing in de onderhavige procedure, wat er zij van belanghebbendes argumentatie daaromtrent, buiten beschouwing blijven.

Slotsom

5.9. De slotsom is dat gelet op het vorenstaande onder 3.2, bij de uitspraak van de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond is verklaard. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen, de waarde verminderen tot € 905.000 en de aanslagen verminderen tot dienovereenkomstige aanslagen.

6. Kosten

6.1. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties. Dit recht bedraagt bij de rechtbank € 281 en bij het Hof € 428, dus in totaal € 709.

6.2. Nu het hoger beroep gegrond is, ziet het hof aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beide instanties heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) wordt deze vergoeding voor de procedure bij de rechtbank vastgesteld op de reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank. Het Hof schat deze kosten op afgerond € 5, voor de reis van [...] naar Haarlem v.v. per openbaar vervoer, laagste klasse.

Voor de procedure bij het Hof wordt de vergoeding vastgesteld op € 322 (1 punt voor de proceshandelingen x factor 1 voor de zwaarte van de zaak x de waarde per punt van € 322) en op de reiskosten van belanghebbende naar de zitting, te berekenen op afgerond € 12, voor de reis van [...] naar Amsterdam v.v. per openbaar vervoer, laagste klasse. Overige op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarde van het object […]weg 993-997 tot € 905.000 en dienovereenkomstig de betreffende aanslagen;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 339 en

- gelast de heffingsambtenaar het door belanghebbende voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 709 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, O.B. Onnes en W.M.G. Visser, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.

De beslissing is op 17 september 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.