Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2009, BJ8722, 07/00072
Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2009, BJ8722, 07/00072
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 september 2009
- Datum publicatie
- 30 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8722
- Zaaknummer
- 07/00072
Inhoudsindicatie
Het stadsdeel Zuideramstel wenst, kort gezegd, een eind te maken aan het 'belanghebbendenparkeren'. Belanghebbenden hebben een groot aantal bezwaarschriften ingediend gericht tegen het Uitwerkingsbeslui van het stadsddeel voorzover dit betrekking heeft op de invoering van fiscaal betaald parkeren. Zij stellen zich op het standpunt dat het Uitwerkingsbesluit fiscaal van aard is maar dat het geen betrekking heeft op de beëindiging van het belanghebbendenparkeren in het stadsdeel. Verweerder is van mening dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn.
Naar het oordeel van het Hof is het Uitwerkingsbesluit niet gericht op het vaststellen van een besluit waartegen ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar of beroep open staat. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren. Het Hof komt niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van belanghebbenden. Beroep ongegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk: P07/00072
uitspraak: 17 september 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het beroep van
X e.a.,
gevestigd te Y, belanghebbenden,
gemachtigde mr. J.J.W. Lamme (Wieringa Advocaten),
tegen een besluit van
het dagelijks bestuur van het stadsdeel ZuiderAmstel,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 4 januari 2007 een beroepschrift van belanghebbenden met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan het Hof doorgezonden. Het betreft een beroep dat op 14 april 2003 is ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Dit beroep was (mede) gericht tegen de uitspraak van verweerder van 15 april 2003, waarbij het bezwaar van belanghebbenden tegen het besluit van verweerder van 26 februari 2002, gewijzigd bij besluit van 7 mei 2002, tot vaststelling van het Uitwerkingsbesluit parkeren stadsdeel ZuiderAmstel 2002 (hierna: het Uitwerkingsbesluit) niet-ontvankelijk is verklaard. Voor het geschil en de behandeling van het beroep tot de doorzending verwijst het Hof naar de onderdelen 1.1 en 1.2 van het hierna te noemen arrest van de Hoge Raad.
1.2. Naar aanleiding van de onder 1.1 vermelde doorzending heeft het Hof zich bij brief van 5 maart 2007 tot de Hoge Raad gewend met het verzoek uitspraak te doen in een jurisdictiegeschil tussen de Afdeling en het Hof. Bij arrest van 12 december 2008, nr. 43.905, BNB 2009/32, heeft de Hoge Raad (de belastingkamer van) het Hof aangewezen als de rechter die bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige beroep en verstaan dat de zaak alsnog door het Hof in behandeling wordt genomen. Aangezien het beroep reeds eerder in behandeling is genomen door de rechtbank Amsterdam, is door de griffier van het Hof geen griffierecht geheven.
1.3. Daartoe door de griffier in de gelegenheid gesteld heeft verweerder op het arrest gereageerd bij brief van 13 februari 2009 en de gemachtigde van belanghebbenden bij brief van 26 februari 2009. De griffier heeft kopieën van deze reacties naar de respectieve wederpartijen gezonden.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2009. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.5. Op 7 juli 2009 is bij het Hof de machtiging voor mr. D. Kortleve, werkzaam bij verweerder, ingekomen.
2. Feiten
2.1. Op 16 januari 2002 heeft de raad van de gemeente Amsterdam de Parkeerverordening 2002 vastgesteld. Deze verordening is op 1 april 2002 in werking getreden. Het Dagelijks Bestuur van een stadsdeel krijgt in artikel 3 van deze verordening de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels aangaande onder meer de indeling van vergunninggebieden en de grenzen ervan.
2.2. Op 13 februari 2002 heeft de raad van de gemeente Amsterdam de Verordening Parkeerbelastingen 2002 vastgesteld. Artikel 7 van deze verordening geeft aan het college van burgemeester en wethouders, na horen van de stadsdelen, de bevoegdheid om de plaatsen aan te wijzen waar, op welk tijdstip en op welke wijze betaald parkeren plaatsvindt.
2.3. Op 26 februari 2002 heeft verweerder het Uitwerkingsbesluit parkeren Zuideramstel 2002 (hierna: het Uitwerkingsbesluit) vastgesteld. Het Uitwerkingsbesluit is op 1 april 2002 in werking getreden en vormt de uitwerking van artikel 3 van de Parkeerverordening 2002.
2.4. De Hoge Raad heeft in het onder 1.2 vermelde arrest onder meer het volgende overwogen:
2. Beoordeling van het jurisdictiegeschil
2.1. De Afdeling heeft geoordeeld dat het Uitwerkingsbesluit, voor zover het de invoering van een regime van fiscaal betaald parkeren in de […]buurt meebrengt, berust op een wettelijk voorschrift inzake belastingen (te weten artikel 225 Gemeentewet). Dat oordeel is juist. Daaruit volgt dat het Uitwerkingsbesluit in zoverre moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en letter g, van de Algemene wet bestuursrecht (in de tot 1 januari 2005 geldende tekst, hierna: Awb). Die bepaling strekt immers ertoe geheel in het algemeen besluiten op het gebied van belastingen van beroep op de algemene bestuursrechter uit te zonderen, los van de vraag of tegen een zodanig besluit in het voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar en beroep openstaat (vgl. HR 1 maart 2000, nr. 35041, BNB 2000/171).
2.2. Het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en letter g, Awb brengt derhalve mee dat met betrekking tot het Uitwerkingsbesluit in zoverre geen beroep openstaat bij de algemene bestuursrechter. In het systeem van de Awb (met name artikel 7:1, aanhef lid 1) dient in het algemeen alvorens beroep wordt ingesteld tegen een besluit eerst tegen dat besluit bezwaar te worden gemaakt. Daarom geldt ook voor de uitspraak op het bezwaar van belanghebbenden dat daartegen geen beroep openstaat bij de algemene bestuursrechter, nu dit bezwaar, naar de Afdeling eveneens met juistheid heeft geoordeeld, het Uitwerkingsbesluit slechts bestreed voor zover dat de invoering van een regime van fiscaal parkeren in de […]buurt meebrengt.
2.3. Nu, zoals uit het vorenoverwogene volgt, het Uitwerkingsbesluit in zoverre moet worden aangemerkt als een besluit op het gebied van belastingen, is ten aanzien van het tegen die uitspraak op bezwaar ingestelde beroep de belastingrechter bevoegd. Daaraan doet zoals eerder overwogen niet af dat in het voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen tegen het Uitwerkingsbesluit niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar of beroep openstond. Het Hof zal met inachtneming van het vorenoverwogene alsnog op het beroep moeten beslissen.
2.5. Relevante regelgeving
2.5.1. Artikel 149 van de Gemeentewet luidt als volgt:
De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.
2.5.2. Artikel 225 van de Gemeentewet luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
2.5.3. Artikel 2 van de Parkeerverordening 2002 luidt als volgt:
Regulering parkeren.
1. Regulering van het gebruik van parkeerplaatsen geschiedt op basis van deze verordening door middel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen en parkeerkaarten.
2. Indien tot enige vorm van regulering van het gebruik van parkeerplaatsen wordt besloten, geschiedt dit met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde regelingen.
3. Onverminderd het bepaalde in lid 2 kan slechts dan voor een bepaald gebied tot invoering van een parkeerschijfzone als regulering van het gebruik van parkeerplaatsen worden overgegaan, indien een als zodanig aan te wijzen gebied niet wordt begrensd door gebieden waar het parkeren wordt geregeld op basis van deze verordening.
2.5.4. Artikel 3 van de eerdervermelde Parkeerverordening luidt, voor zover van belang, als volgt:
Nadere regels
1. Burgemeester en Wethouders stellen met inachtneming van het bepaalde in deze verordening nadere regels vast aangaande:
a de indeling in vergunninggebieden en de grenzen daarvan;
(…)
3. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, nadere regels vast met betrekking tot de overige in deze verordening daartoe aangewezen onderwerpen.
3. Geschil
In geschil is of verweerder de ingediende bezwaarschriften voor zover gericht tegen het Uitwerkingsbesluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Standpunten van partijen
4.1.Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Belanghebbenden hebben geconcludeerd tot vaststelling van het oordeel dat het Uitwerkingsbesluit fiscaal van aard is, met dien verstande dat dit besluit geen betrekking heeft op de beëindiging van het belanghebbendenparkeren in ZuiderAmstel.
Verweerder heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de bezwaren.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De Verordening Parkeerbelastingen 2002, strekkend tot het heffen van parkeerbelasting, vindt haar grondslag in artikel 225 van de Gemeentewet. Daarin is de bevoegdheid van de gemeente om parkeerbelasting te heffen neergelegd. De grondslag voor het door verweerder genomen Uitwerkingsbesluit ligt in artikel 3, eerste lid, van de Parkeerverordening 2002. Het Uitwerkingsbesluit bevat nadere regels met betrekking tot de indeling in vergunninggebieden en de grenzen ervan voor fiscaal betaald parkeren als bedoeld in eerdervermeld artikel 225 van de Gemeentewet.
5.2. Belanghebbenden zijn tegen het Uitwerkingsbesluit in bezwaar gekomen voor zover dit Uitwerkingsbesluit inhoudt dat in de […]buurt een parkeerregime wordt ingevoerd waarbij een ieder na betaling van parkeerbelasting zijn voertuig kan parkeren. Zij stellen zich in beroep primair op het standpunt dat het tegen het Uitwerkingsbesluit gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
5.3. Ingevolge het destijds geldende artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, kan alleen tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking een bezwaar worden ingediend.
5.4. Voor zover het Uitwerkingsbesluit betrekking heeft op de invoering van een regime van fiscaal betaald parkeren, is daarmee beoogd nadere regels te stellen ter uitvoering van de Parkeerverordening 2002. Hieruit vloeit voort dat het Uitwerkingsbesluit in zoverre niet is gericht op het vaststellen van een besluit waartegen ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar of beroep open staat. Belanghebbenden zijn dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren. Verweerder heeft in zoverre een juiste beslissing genomen. Het door belanghebbenden bij het Hof ingestelde beroep, voor zover het is gericht tegen het voorliggende Uitwerkingsbesluit, moet dan ook ongegrond worden verklaard.
5.5. Ten slotte overweegt het Hof ten overvloede nog het volgende. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard nog onderzoek te doen naar het antwoord op de vraag of, gelet op de formulering van artikel 7 van de Verordening parkeerbelasting 2002, het Uitwerkingsbesluit bevoegd is genomen voor zover verweerder daarbij het bepaalde in artikel 2 van dit besluit heeft vastgesteld (aanwijzing parkeerapparatuurplaatsen). Gelet op het overwogene onder 6.4 hiervoor laat het Hof deze vraag in het kader van deze uitspraak onbeantwoord.
5.6. Uit het voorgaande volgt dat het Hof niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van belanghebbenden.
Slotsom
Gelet op het vorenoverwogene is de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, W.M.G. Visser en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op
17 september 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.