Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2009, BJ8876, 08/01011

Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2009, BJ8876, 08/01011

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 september 2009
Datum publicatie
30 september 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8876
Zaaknummer
08/01011

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag IB/PVV met heffingsrente opgelegd. De verschuldigde heffingsrente is terecht berekend vanaf 1 juli 2007, ook al heeft belanghebbende eerst per 15 oktober 2007 dividend genoten. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat hier sprake is van een onevenwichtigheid die enigermate afbreuk doet aan de economische rechtvaardiging van de heffingsrenteregeling, maar de door belanghebbende gewraakte heffingsrenteberekening vloeit evenwel voort uit de duidelijke tekst van artikel 30f AWR, waaraan de inspecteur is gebonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 08/01011

10 september 2009

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Y, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/8258 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 13 november 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000. Gelijktijdig met deze voorlopige aanslag is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 337.

Na tegen de beschikking heffingsrente gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 23 november 2007, de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Bij uitspraak van 21 augustus 2008 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 september 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Gelijktijdig zijn de zaken met procedurenummers 08/01009 en 08/01010 betreffende de partner van belanghebbende behandeld. Al hetgeen in één van deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 augustus 2008 onder 2 de navolgende feiten vastgesteld (waarbij belanghebbende door de rechtbank is aangeduid met ‘eiseres’):

“De partner van eiseres is directeur en enig aandeelhouder van [naam] B B.V.. Eiseres is in loondienst werkzaam bij deze onderneming. Op 5 oktober 2007 wordt een dividenduitkering beschikbaar gesteld van € 250.000, welke fiscaal is toegerekend aan eiseres. Hierop is 15% dividendbelasting ingehouden (€ 37.500). De dividenduitkering is op 15 oktober 2007 ontvangen.

De heffingsrente is in rekening gebracht berekend over een periode die aanvangt op 1 juli 2007 en eindigt op 13 november 2007.”

2.2. In hoger beroep is geen bezwaar ingebracht tegen de onder 2.1 weergegeven, door de rechtbank vastgestelde feiten. Het Hof zal in zoverre eveneens van deze feiten uitgaan.

3. Geschil in hoger beroep

In geschil is het antwoord op de vraag of terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente over de voorlopige aanslag 2007 in rekening is gebracht. Voorts is in geschil of belanghebbende een beroep toekomt op het gelijkheidsbeginsel.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In zijn uitspraak met procedurenummer 08/01010 heeft het Hof met betrekking tot de beschikking heffingsrente 2007 van de partner van belanghebbende het volgende overwogen:

“De voorlopige aanslag 2007

4.5. Belanghebbende acht het in strijd met (de ratio van) artikel 30f AWR dat hem ter zake van de over het dividend verschuldigde inkomstenbelasting heffingsrente in rekening wordt gebracht over een periode (te weten 1 juli – 15 oktober 2007) waarin het dividend nog niet was betaald, en hij daarover dus ook geen rendement kon behalen.

Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat hier sprake is van een onevenwichtigheid die enigermate afbreuk doet aan de economische rechtvaardiging van de heffingsrenteregeling.

De door belanghebbende gewraakte heffingsrenteberekening vloeit evenwel voort uit de duidelijke tekst van artikel 30f AWR, waaraan de inspecteur is gebonden. De wetgever heeft de mogelijkheid van pieken en dalen in de inkomstenstroom, en de daarmee samenhangende onevenwichtigheden bij een heffingsrenteberekening die aanvangt op 1 juli van enig jaar, uitdrukkelijk onder ogen gezien en om uitvoeringstechnische redenen aanvaardbaar geacht. Het is niet aan de rechter om deze keuze op billijkheid te toetsen. Gezien de ruime beoordelingsmarge die aan de wetgever toekomt kan ook niet worden gezegd dat de onderhavige wettelijke regeling in strijd is met enige verdragsbepaling.

4.6. Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt zich op het standpunt dat – na de wetswijziging per 1 januari 2007, waarbij het tarief van de dividendbelasting naar 15% is teruggebracht en er een bijheffing van (in 2007, bij een dividenduitkering van ten hoogste € 250.000) 7% inkomstenbelasting over dividend op box 2-aandelen van kracht is geworden – de wijze van betaling van inkomstenbelasting en met name het daarbij in rekening brengen van heffingsrente over een periode die aanvangt op 1 juli 2007 – ongerechtvaardigd afwijkt van de wijze van betaling van dividendbelasting waarbij de vennootschap na de betalingsdatum – ook als deze na 1 juli 2007 is gelegen – 30 dagen de tijd heeft om de dividendbelasting te betalen en waarbij geen heffingsrente wordt berekend. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur dient te worden verworpen, omdat de inspecteur gebonden is aan de wet, waarin – wat het berekenen van heffingsrente betreft – een verschil tussen de heffing van inkomstenbelasting en de heffing van dividendbelasting ligt besloten. In wezen keert het betoog van belanghebbende zich tegen (dit verschil in) de wet zelf. Het is echter niet aan de rechter om dit verschil op billijkheid te toetsen. Gezien de ruime beoordelingsmarge die de wetgever toekomt bij het onderscheiden van gevallen en bij het verbinden van verschillende wettelijke gevolgen aan die onderscheiden gevallen, kan ook niet worden gezegd dat de onderhavige wettelijke regeling in strijd is met enige verdragsbepaling.”

4.2. Het Hof zal overeenkomstig de uitspraak met procedurenummer 08/01010 beslissen.

Slotsom

Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus gedaan door mrs. J. den Boer voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh - Vanherck als griffier. De beslissing is op 10 september 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.